1874. N°. 73.
Vrijdag 19 Junij.
32 Jaargang.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
LOTING VOOR DE SCHUTTERIJ.
Veeartsen met en zonder diploma.
Binnenland.
RELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
,,Wjj huldigen het goede."
Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag.
A-bonnementsprijs per kwartaalf 1.S0.
franco per post - 1.65.
Bureau: MOLENPLEIN, M°. 163.
Prij» der Adverteatiën Van 14 regele 60 cent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-Indië
vla Brlndlsi.
Laatste ligting 's avonds 6 uur.
Het PLAATSELIJK BESTUUR der gemeente HELDER maakt
bekend, dat de LOTING voor de in deze gemeente gedurende dit
jaar voor de Schutterij ingeschrevenen is bepaald op VRIJDAG
den 26 JUNIJ 1874, des namiddags ten 6 ure.
Dat de loting zal geschieden in het lokaal achter het Bureau
voor Gemeentewerken, naast het Weeshuis.
Dat men bij de loting moet opgeven de redenen van vrijstelling
van dienst, die men heeft of vermeent te hebben en dat de alpha-
betische naamlijst der ingeschrevenen van heden af, tot den dag
der loting toe, op de gewone kantooruren op de Secretarie der
gemeente ter inzage is nedergelegd.
Helder, Het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur,
den 18 Junij 1874. STAKMAN BOSSE.
Jongstleden Vrijdag heeft de Tweede Kamer met 54
tegen 10 stemmen een wetsontwerp goedgekeurd tot rege
ling van de uitoefening der veeartsenijkunst, na daags te
voren met 49 tegen 1 stem aangenomen te hebben een
ander ontwerp tot regeling van het onderwijs in de vee
artsenijkunde en van de voorwaarden tot verkrijging van
het diploma als veearts. „Van de voorwaarden tot verkrijging
van bevoegdheid tot hare uitoefening" stond er oorspron
kelijk, maar op voorstel van den heer Begram was met
24 tegen 22 stemmen [46 van de 80 leden tegenwoordig!]
was tot deze verandering besloten, ten einde de kwestie of
de niet gestudeerde veeartsen bij de gestudeerde zouden
moeten achter gesteld worden, eerst bij het tweede ontwerp
te beslissen.
Na het maken van genoemde verandering en van een
paar daaruit voortvloeiende wijzigingen in de redactie was
de wet nopens het veeartsenijkundig onderwijs spoedig
afgehandeld, spoediger dan die op de uitoefening der vee
artsenijkunst, bij welker bespreking de verschoven kwestie
eene zeer ruime plaats innam en het hoofdpunt van het
debat uitmaakte.
Reeds sedert 1821 bestaat te Utrecht de Rijks-veeartse
nijschool en het heeft niet aan pogingen der regeering ont
broken om haar leerlingen te bezorgen. Het bezoek werd
gemakkelijk gemaakt en door beurzen aangemoedigd, ja
aan hen die na afgelegd examen als districts-veeartsen
geplaatst werden, werd gedurende de eerste jaren hunner
vestiging eene toelaag van het Rijk uitgekeerd, in de ver
wachting, dat zij zich gedurende dien tijd genoegzaam ver
trouwen bij de veehouders zouden verwerven om van eene
goede praktijk en daarmede van een behoorlijk inkomen
verzekerd te zijn. De uitkomst voldeed niet aan de goede
verwachting: de veehouders stelden geen vertrouwen in
de geleerde heeren, die, hoeveel kennis zij ook bezaten, in
ondervinding te kort schoten bij velen der niet gestudeerde
veeartsen, waarmede men het al zoolang gedaan haden
het gevolg was, dat de meesten der geëxamineerde vee
artsen aan de praktijk vreemd bleven en hoogstens een
karig bestaan vonden.
Het uitbreken der besmettelijke veeziekte, in 1865, bracht
verandering in dezen toestand. Toen de tusschenkomst
der regeering noodig was gebleken en wettelijke maatregelen
genomen waren ter bestrijding der ziekte, werden van
Rijkswege op verschillende plaatsen veeartsen gestationneerd
om, vooral bij het uitbreken der besmetting, terstond te
doen wat noodig moest geacht worden. Gewesten en vee-
houdende districten of gemeenten volgden dit voorbeeld,
verscheidene der voormalige Utrechtsche kweekelingen
vonden een werkkring, waardoor zij in aanraking met de
veehouders kwamen en in hunne betrekking bekend en
erkend werden. De oude empirici verloren hierdoor een
deel van hunnen invloed en van hunne practijk, maar
behielden tot nu toe daarvan een gedeelte, het verloskundig
bleef zelfs bijna geheel in hunne handen.
Bij het door den eenen tak onzer Vertegenwoordiging
alreeds aangenomen wetsontwerp werd voorgesteld om tot
de behandeling van ziek vee uitsluitend de geëxamineerde
veeartsen bevoegd te verklaren en aan de ongeëxamineerde
te vergunnen om de kunstbewerkingen, welke zij tot nu toe
verrichten, inentingen uitgezonderd te blijven ver
richten; maar tevens, als overgangsmaatregel, om de onge-
ëxamineerden, die reeds 10 jaren als veearts zijn gepaten
teerd geweest, geheel in het bezit hunner bevoegdheid,
ook tot het behandelen van ziek vee, te laten, en desgelijks
hen, die reeds 5 jaren gepatenteerd waren, gedurende
2 jaren.
't Ontbrak in de Kamer niet aan leden, die de voorge
stelde beperking afkeurden, niet alleen de heer Gratama,
die ook in deze het stelsel van onbeperkte vrijheid zou
willen huldigen, niet alleen de heer van den Berch van
Heemstede, die het uitbreken van besmetlelijke veeziekten
als eene beschikking Gods beschouwt en het ijdel waant
dergelijke rampen door de wetenschap te willen voorkomen;
maar ook de heeren Saaymans Vader, van Baer en Begram
eerstgenoemde was van meening, dat men de veeartsen
niet door strafbepalingen beschermen, maar door premiën
en tractementen aanmoedigen moest, en dat het in het
belang van den landbouwer is, indien hij door niet-weten-
schappelijke deskundigen kan worden geholpen, dewijl
de veeartsen niet altijd tegenwoordig zijn wanneer eene
besmettelijke veeziekte uitbreekt; de tweede, dat het ontwerp
veel ongerief en onaangenaamheid zou veroorzaken en,
door van den veearts in ieder geval een diploma te eischen,
geene rekening hield met de behoeften der practijk. De
heer Begram wenschle geen partij te trekken voor de
empirici, maar voor de vrijheid der veehouders om zich te
bedienen van de hulp, die zij het best keuren; indien in
het algemeen belang eene regeling noodig ware, dan moest
zij beperkt worden tot de gevallen van besmettelijke veeziekte.
Krachtige verdedigers van het beginsel der wet waren
tegenover deze bestrijders, behalve de minister, de heeren
Idzerda, de Jong en Godefroi. De heer Idzerda kwam op
tegen de bewering, dat ieder landbouwer moet weten, welke
hulp hij behoeft, en wel, omdat het hier niet het belang
van zijn vee, maar dat van den ganschen veestapel geldt.
De jongste epidemiën onder het vee hadden meer dan vol
doende aangetoond, dat empirici geene verklaring kunnen
geven van de ziekteverschijnselen van het vee. De heer
de Jong betoogde de noodzakelijkheid van wetenschappelijke
voorlichting met aanhaling van onderscheidene voorbeelden,
waaruit blijkt, dat gemis van kennis van besmettelijke vee
ziekte meermalen zeer noodlottig is geweest voor hen, die
met besmettelijk vee in aanraking kwamen en het slacht
offer hunner onkunde werden. Hij wilde niet ontkennen,
dat er ten platten lande een zekere tegenzin had bestaan
tegen de zoogenaamde wetenschappelijke veeartsen, maar
dit was hieraan toe te schrijven, dat die z. g. wetenschap
pelijke geene bekwame veeartsen waren. Hij maakte zich
niet ongerust over de door de tegenstanders gevreesde
gevolgen, de mannen van langdurige practijk werden
immers behouden en het was winst als bovendien een aantal
wetenschappelijke mannen hun licht zouden verspreiden.
De heer Godefroi vroeg wat eene uitgaaf van f 30000
baatte, als de uitoefening der veeartsenijkunst den eersten
den besten vrijstond. Als de Staat een veeartsenijkundig
onderwijs vestigde en bekostigde, was hij ook zedelijk
verpligt de door hem zelf gevormden te beschermen tegen
de mededinging der empiristen. Geschiedde dit, dan was
er geen gevaar, dat er gebrek aan veeartsen zou ontstaan.
De veeartsenijkundige verslagen kunnen ieder overtuigen,
dat de uitbreiding der besmettelijke ziekten dikwerf het
werk is van de empirici, die den veehouders aangeraden
hebben geene aangifte te doen. In alle landen, in België
reeds sedert 1850, bestond eene regeling als hier werd
voorgesteld, alleen niet in Engeland, waar volstrekte vrijheid
gehuldigd wordt; maar met het gevolg, dat, zooals dr. Staring
in het tijdschrift „de Volksvlijt" heeft aangetoond, 300000
stuks vee per jaar verloren gaan door de miskenning der
wetenschap.
De verdediging was door al dit aangevoerde den minister
reeds gemakkelijk gemaakt. Hij wees nog op het groote
gewicht der kwestie voor een aanzienlijken tak onzer welvaart;
verklaarde dat het uitstel van de behandeling der ontwerpen
van 1870 vrucht gedragen had en de openbare meening
meer en meer doordrongen was geworden van de nood
zakelijkheid der inmenging van den wetgever op dit gebied
en hij vroeg of de Staat, zich groote opofferingen in het
belang van de veeteelt getroostende, niet gerechtigd ware
om ook van den veehouder een klein offer zijner vrijheid te
vragen. Ten overvloede verzekerde hij nog, dat het niet
de bedoeling der regeering was een monopolie te scheppen
voor de geëxamineerde veeartsen, maar om de openbare
mededinging in het algemeen belang eenigermate te beperken,
omdat de boerenstand maar al te zeer getoond had weten
schappelijke voorlichting niet genoeg te waardeeren. Van
lieverlede zou het aantal ongeëxamineerde veeartsen afnemen
en het aantal geëxamineerde in gelijke mate vermeerderen.
Toen het eerste en voornaamste artikel van het ontwerp
in beraadslaging kwam, stelde de heer Begram, getrouw
aan zijne gemaakte bedenking, voor, om de uitsluitende
bevoegdheid der gediplomeerde veeartsen alleen te doen j
gelden „ingeval eene besmettelijke veeziekte dreigt of ont
staan is", hetgeen de heer de Jong de eenvoudige vraag
tot hem deed richten, of wij thans in het geval verkeeren
dat eene besmettelijke veeziekte dreigt of ontstaan is,
waar de grens te vinden ware. i
De heer van Zinnicq Bergmann achtte het amendement
van den heer Begram te algemeen en wilde de uitsluitende
bevoegdheid bepalen „tot van besmettelijke ziekte verdacht
vee", maar dit vermakelijk lid trok zijn voorstel weder in,
nadat de heer Wybenga had opgemerkt, dat de eerste ver
dachte toestand van het rund juist het gevaarlijkst is, en
dat men van den empiricus niet kan vorderen dien toestand
aan te wijzen, omdat die aanwijzing zijne verwijdering zou
ten gevolge hebben.
Het amendement-Begram werd verworpen met 48 tegen
12, artikel 1 aangenomen met 48 tegen 11 en het geheele
ontwerp met 54 tegen 10 stemmen, nadat evenwel, met
38 tegen 25 stemmen, in de overgangsbepalingen, op
voorstel van den heer Arnoldts, nog deze wijziging ten
gunste der bestaande empiristen was gebracht, dat alle v<56r
1 Mei dezes jaars als veearts gepatenteerden, onverschillig
of zij zulks sedert 5 jaren of korter waren, gedurende
2 jaren na het in werking treden der wet hunne bevoegd
heid behouden zullen.
Dergelijke overgangsbepalingen zijn noodig om bestaande
rechten of belangen niet te zeer te krenken, om met
bestaande toestanden en gewoonten niet al te stout te
breken, om de nieuwe toestanden langzamerhand ingang,
alsook de voor hunne wording en werking noodige personen
te doen vinden. Voor driftige gemoederen schijnen zij
lastige middelen van vertraging, voor hen, die eene zaak
werkelijk willen, zijn zij de middelen om geleidelijk tot het
beoogde doel te komen. Zoo zullen er nu, neemt ook de
Eerste Kamer de voordracht aan, tweejarige en levenslange
empiristen nevens de wetenschappelijke veeartsen bestaan,
om met ter tijd aan laatstgenoemden het veld geheel over
te laten. En wij mogen het gelukkig achten, dat het dien
weg op gaat, juist niet in het belang van den veehouder,
aan wien wij 't gaarne zouden overlaten aan welken meer
of minder kundige hij zijn ziek vee, zijn eigendom, wil
wagen, maar in het belang zijner buren, zijner vakgenooten,
wier eigendom hij, door zich aan onkundigen over te geven,
in groot gevaar kan brengen; in het belang van den alge-
meenen rijkdom, der nationale welvaart, die gevoelig lijdt
door vermindering van onzen rijken veestapel.
HELDER en NIEUWEDIEP, 18 Junij.
Een jl. Maandag avond bij het Departement van
Koloniën ontvangen telegram van den gouverneur-generaal
van Nederl.-Indië bevatte de volgende mededeelingen, ont
leend aan een telegraphisch berigt, door den kolonel Pel,
militair en civiel bevelhebber in Atsjin, den 14 dezer te
Penang aangeboden
„Vijand, steeds talrijk in den omtrek, deed gisteren (ver
moedelijk 10 of 11 dezer) een aanval op de etablissementen,
vooral Blangoe; trok af met verlies; na een hevig gevecht
geen onzer gewond.
Gezondheid ongunstig; ook onder bevolking veel koorts.
Simpang Olim bedreigt Edi. Oorlog van Edi met Perlak,
dat onderwerping aanbiedt, gestaakt."
De N. Rott. Crt. verneemt, dat het voornemen bestaat
de monitors Heiligerlee, Tijger en Krokodil uit dienst en
daarvoor de monitors Haai, Panter en Hijena in dienst te
stellen, ten einde te beproeven of deze laatsten ook in alle
opzigten voor de dienst voldoen.
De mailboot Borneo arriveerde jl. Dingsdag te Port-
Saïd en zou gisteren de reis voortzetten.
De 56ste verjaardag van H. M. de Koningin werd
gisteren alhier op de gebruikelijke wijze gevierd. Van de
openbare en van vele particuliere gebouwen wapperde de
vaderlandsche driekleur alsmede van de schepen in de
haven. De oorlogschepen waren gepavoiseerd. De parade
van 't garnizoen werd afgekommandeerd. 's Avonds werden
op 't Heldersche kanaal bij 't Westplein eenig vuurwerk
afgestoken.
Niettegenstaande de directie der Maatschappij Neder
land de noodige maatregelen had genomen om het uur van
vertrek der mailboot Prinses Amalia jl. Dingsdag bekend
te maken, is een passagier toch nog te laat gekomen en
mogt hij het vaartuig zien vertrekken. Met den laatsten
trein vertrok hij echter dien dag naar Rotterdam, om
via Ostende, intijds te Southampton aan te komen en aldaar
aanboord te gaan.
De stoomboot „Ada van Holland" is jl. Zaturdag in
de haven alhier dooreen groote Engelsche bark aangevaren.
De schade is door den Engelschman reeds vergoed.
De Groothertog en de Groothertogin van Saksen
Weimar zouden heden de residentie verlaten om zich weder
naar Weimar te begeven.
Teneinde in het gebrek aan zeelieden voor de Marine
te voorzien, is men genoodzaakt weder, even als vroeger,
personen van vreemde natiën te engageren.