1874. N°. 75.
Woensdag 24 Junij.
32 Jaargang.
De Censusverlaging afgestemd,
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Binnenland.
IIELDERSCHE
EV NIEUWEDIEPER COURANT
„Wij huldigen het goede.'
Verschijnt öingsdag-, Üondeedag- en Zatuedag namiddag.
A.bonnementiprija per kwartaal1.30.
franco per post - 1.65
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163.
Pr ij» der Adverteetion V*n 14 regel» 60 cent.
elke regel meer 15 cent.
Groote letter» of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-Indië
vla Brindigi.
Laatste Ugting 's avonds 6 uur.
De sluiting der mail naar Batavia te verzenden per
mailboot Madura geschiedt den 30 Junij a. s., na aankomst
van trein II (N. Holl. Spoorweg) ten 7.30 des avonds.
Uit ons vorig nummer hebben onze lezers de beslissing
reeds vernomen, welke ten aanzien van het wetsontwerp
tot verlaging van den census gevallen is. Met eene kleine
meerderheid werd het eerste artikel van het regeerings-
voorstel verworpen en daarop de verdere beraadslaging
gestaakt, vermits de minister, door de afwezigheid des
Konings, niet voorzien was van eene machtiging om de
wet in te trekken. Dit is natuurlijk slechts eene kwestie
van vorm, ingetrokken of niet ingetrokken, het beginsel
der wet is veroordeeld, eene sedert vijf jaren aan de orde
zijnde zaak onbeslist, elke poging tot toenadering en ver
gelijk vruchteloos gebleven.
Men weet, dat de commissie van rapporteurs in haar
verslag een bemiddelingsvoorstel had ingelascht, hetwelk
minder ver ging dar. het regeeringsontwerp, en waarmede
vele leden verklaard hadden zich wel te kunnen vereenigen.
De minister had de hem toegereikte hand aangegrepen
waar het scheen, dat de meerderheid tot verlaging geneigd
was, waar hem, in weerwil van menige klacht over onvol
doend onderzoek, een ander ontwerp, waarvoor geen
opzettelijk onderzoek was geschied, als aannemelijk was
voorgespiegeld, daar mocht hij verwachten, dat een gewijzigd
ontwerp, waarin een middenweg werd voorgeslagen tusschen
zijne oorspronkelijke cijfers en die der commissie, redelijken
kans van slagen zou hebben. Van de twee in het voor-
loopig verslag besproken normaalcijfers van f 26 en f 28
voor de provinciën waar de census thans, de grootere ge
meenten uitgesloten, meerendeels f 32 bedraagt, koos de
minister, die aanvankelijk voor deze het normaalcijfer der
minder welvarende provinciën, f 20, had voorgedragen, uit
den aard der zaak het laagstef 28 zou bovendien in
sommige streken slechts eene schier onmerkbare uitbreiding
van het kiesrecht geven en niet ten bate komen van het
kiesdistrict Gouda, waar, bij uitzondering, de census reeds
f 28 bedraagt. Voor de grootere gemeenten daalde hij
ook iets verder af dan het tegenvoorstel, geene reden
ziende om bijv. Amsterdam niet evenzeer op f 70 te brengen
als Rotterdam.
In zijne memorie van toelichting kwam de minister op
voor eene breede opvatting van den census als maatstaf
voor de kiesbevoegdheid, en verdedigde hij te gelijk zijn
ingesteld onderzoek tegen het verwijt van oppervlakkigheid
en ongenoegzaamheid. „De grondwet zeide hij beval,
toen zij den wetgever tusschen twee cijfers eene vrije
speling liet, dat het onderscheid, hetwelk tusschen het eene
en het andere deel des lands dien ten gevolge mocht ge
maakt worden, tot reden moest hebben de plaatselijke
gesteldheid. Zij dacht daarbij niet aan een tot in de
kleinigheden afdalend onderzoek, hoe het geschapen staat
in elke gemeente, als moest elke plaats haren eigen census
hebben, maar aan de verscheidenheid, die met opzicht tot
den druk der belastingen in verband met de mate van
welvaart en besëhaving van den ontwikkelden burgerstand
naar algemeene trekken tusschen de verschillende onder-
deelen wordt waargenomen. Aldus begreep men het in
1850; men vroeg slechts naar de verschillen in het groot
en deed eenon voor dat tijdstip wellicht gelukkigen greep.
Is sedert de toestand niet in velerlei opzicht veranderd,
zoodat thans de censustabel van 1850 tot stuitende onregt-
vaardigheden leidt, die niet voortdurend bestendigd mogen
worden, en kan de wegneming dier ongelijkheden a'nders
dan door censusverlaging geschieden?"
De dagbladpers ontving het gewijzigd voorstel van den
minister over het algemeen gunstig, al vond de bepaling
van art. 2 bezwaar, dat de kiezerslijsten naar de nieuwe
tabel eerst in het volgende jaar opgemaakt zouden worden.
Men gevoelde, dat men het over de eischen van het onder
zoek overeenkomstig de plaatselijke gesteldheid misschien
nooit eens zou worden, en dat het hoogst wenschelijk ware tot
eene beslissing te geraken, waardoor eene tijdroovende en
netelig geworden kwestie voor een aantal jaren als afgedaan
kon worden beschouwd.
Ten gunste van het gewijzigd ontwerp traden maar enkele
sprekers in de Tweede Kamer op. De heer Gratama was
de eerste, die o. a. de meening uitsprak, dat de burger
schapsrechten niet te veel mogen verschillen van die van
naburige volken, waarmede wij in zeden en instellingen
het meest overeenstemmen; en verklaarde, des noods tot
een uniform-census te kunnen besluiten, wijl hij die niet
in strijd met de grondwet achtte. De heer van Houten
was dezelfde meening toegedaanal voldeed het ontwerp
niet aan zijne verwachting, omdat zij die van hunnen arbeid
leven grootendeels uitgesloten zijn en alleen het verkregen
bezit vertegenwoordigd wordt, hij was voor elke uitbreiding
gestemd. Als men oordeelde, dat tot eene verlaging tot
f 20 kon worden overgegaan, moest men zich niet laten
terughouden. Hij verwachtte van eene uitbreiding van het
kiesrecht eene betere samenstelling der Kamer, d. i. meer
de uitdrukking van de gevoelens der ingezetenen.
De heer Smidt oordeelde, dat men niet te doen had met
een nieuwe regeling van den census, maar met eene wijziging
der tabel van 1850, en dat door het ontwerp de verande
ringen in de plaatselijke gesteldheid in aanmerking genomen
en de blijkbare dwalingen hersteld waren. In zoover de
verlaging als eene proefneming was te achten, mocht zij
bescheiden en weinig gevaarlijk heeten.
De heer de Jong eindelijk beschouwde het voorstel als
het middel om den te geringen invloed der steden tegenover
het platteland te vermeerdereu, en vond in dat voorstel en
in de stukken gegevens genoeg om de zaak tot een goed
einde te brengen en het gehalte der kiezers te verbeteren.
Grooter was het aantal tegenstanders, meestal behoorende
tot hen, die uitbreiding als onnoodig en ongerechtvaardigd,
of als te ver gaande afkeurden, voor een klein gedeelte
ook tot hen, die elke verbetering der kieswet zonder
grondwetsherziening onmogelijk achten en tot hen die
een meer ingrijpende wijziging, en voor het plattenland
een uniform-census van f 20 gehoopt hadden. Trekken
wij de geuite bezwaren te zaïnen, dan waren zij voor
namelijk deze: het ontwerp is ontijdig, in noch buiten
de Kamer wordt uitbreiding van het kiesrecht verlangd,
eene algemeene uitbreiding allerminst, en men gaat haar
opdringenhet aantal kiezers breidt zich met elk jaar reeds
van zelf uit; reeds nu zijn er vele kiezers, vooral ten plat-
tenlande, die door geestelijken of anderen voortgedreven
worden en zich geen rekenschap weten te geven van de
stem die zij uitbrengen. Het eenige wat begeerd, en ook
door Thorbecke verlangd was, is verlaging in 16 of meer
groote gemeenten, wegens de bestaande wanverhouding
tusschen de steden en het plattelandmaar het ontwerp
bestendigt deze onbillijkheid en breidt haar wellicht nog
uit, daar het ook voor het platteland, waar het, vooral
met het oog op de gemeenteraden, niet raadzaam is te
achten, den census verlaagt; iets wat te minder gerecht
vaardigd is, omdat sommige provinciën te weinig grond
belasting betalen. De vroegere klachten weiden weder
vernieuwd, dat de kwestie niet met de vereischte zorg
behandeld, dat er geen behoorlijk onderzoek naar de plaatse
lijke gesteldheid en naar het gehalte der nieuwe kiezers
voor de gemeenteraden ingesteld, dat het vereischte licht
tot eene juiste beoordeeling, ook door het nadere onder
zoek, niet verkregen was, geen leidend beginsel het ontwerp
beheerschtehetgeen rechtigde om te vragen waarop steunt
het ontwerp? om geen greep in den blinde te doen, om
zich niet op een onbekend terrein te wagen en om niet
door de aanneming een gevaarlijk spel te spelen. Een
enkel lid kwam op nieuw weder met het oude bezwaar te berde,
dat belastinghervorming eene herziening der kieswet behoort
vooraf te gaan.
De verdediging van den minister kwam in korte woorden
hierop neder: Sedert lang is op de herziening van den
census aangedrongen, zoodat er zich eene meerderheid vóór
heeft verklaard. Ook in de Kamer deden zich ongeduldige
stemmen hooren en werd er met voorstellen bedreigd, één
zelfs gedaan. Eerst sprak men van uitbreiding van stem
recht voor de groote steden, maar spoedig bleek men dit
niet meer voldoende te achten; er werd aangedrongen op
onderzoek, 't welü door het ministerie Thorbecke werd
opgevat. Het ontwerp tot belasting-hervorming veroor-
zaakie eenig uitstel, maar toen dit gevallen was kon geen
uitstel meer verdedigd worden, en de regeering volbracht
haren plicht. Het ontwerp strekt slechts tut verbetering
van de door de ondervinding gebleken gebreken in de
kiestabel. Ook Thorbecke was van meening, dat men den
census zoo laag stellen mag, tot men stuit op opgeschikte
kiezers. Reeds in 1850 was men met het onderzoek naar
de plaatselijke gesteldheid verlegen. Mocht evenwel de
tabel aan de toenmalige wenschen voldaan hebben, na 24
jaren mocht zij wel geacht worden wijziging te behoeven.
In 500 gemeenten waren al dien tijd met den minimum- j
census van f 20 goede keuzen gedaan en rustige en orde
lievende burgers benoemd, op dien weg mocht men met
vertrouwen voortgaan. Alle mogelijke inlichtingen waren
bij herhaling ingewonnen. Nadat uit den boezem der 1
Kamer het voorstel tot eene transactie gedaan was, had
de minister gemeend daartoe te moeten medewerken. Men
had nu te doen met een zeer bescheiden stap op den weg
tot vermindering. Door bij tijds toe te geven zou men
voorkomen om te geraken tot het algemeen stemrecht.
De van den minister verschillende meeningen in de Kamer
openbaarden zich in den vorm van drie amendementen,
tot hernieuwd onderzoek in de afdeelingen s uitstel, tot
aanneming van een lageren census dan die van het ontwerp
voor het platteland, en lijnrecht daar tegenover, tot aan
neming van een hoogeren. Het lot dezer amendementen
is, te gelijk met dat van het gansche ontwerp, reeds in
ons vorig nummer vermeld, en wij achten het niet noodig,
er langer bij stil te staan.
De verwerping van het ontwerp evenwel oordeelen wij
eene zaak van groote beteekenis voor het kabinet, inzon
derheid voor den minister van Binnenlandsche Zaken, 't Is
al te vaak en thans op nieuw gebleken, dat samenwerking
tusschen het ministerie en de tegenwoordige Tweede Kamer
schier onmogelijk is, en zij, die in de wijze van samen
stelling en van werken der Kamer eene reden vinden om
op eene uitbreiding van het stemrecht, op de opneming
van nieuwe elementen in het kiezerspersoneel, aan te dringen,
zullen niet nalaten aan het gebeurde een nieuw wapen
voor hunnen strijd te ontleenen. Zal de minister Geert-
sema, zal het geheele kabinet aftreden, of zal alvorens
eene poging beproefd worden om, door ontbinding der
Kamer, van de tegenwoordige kiezers eene andere Ver
tegenwoordiging te bekomen (Zie hieromtrent de mededee-
lingen in de rubriek Staten-Generaal hierachter). Misschien
vertraagt 's Konings uitlandigheid eene beslissing in deze
en tevens de bekendheid van het Zaturdag in den minis
terraad beslotene. Hoe het zij, eene verandering, in welken
zin dan ook, schijnt wenschelijkhet constitutioneele rader
werk ten onzent is sedert lang hortende.
HEEDER en NIEUWEDIEP, 23 Junij.
Wij maken belangstellenden attent op onze nieuwe rubriek
stoomvaart-berigten, welke wij zooveel mogelijk geregeld
zullen vervolgen.
Door A. G. J. de Vries is eene vereeniging in het
leven geroepen bestaande uit de hallasters, toetuigers en
steenkolenwerkers te dezer plaatse. Het doel der vereeniging
is 1. om eens of tweemaal in de maand vriendschappelijk
bijeen te komen en, door het houden van voordragten en
voorlezingen, nuttige kennis onder elkander aan te kweeken,
en ten 2 om, door het uitleggen eener, onder ieders bereik
vallende wekelijksche contributie, een fonds bijeen te brengen
waaruit men elkander bij ziekte of gebrek aan werk kan
steunen. Niemand wordt als lid aangenomen op wiens
burgerlijk en zedelijk gedrag regtmatige aanmerking valt
te maken; dronkaards worden streng geweerd, 't Is, met
het oog op deze bepalingen, een gunstig verschijnsel te
noemen, dat deze vereeniging reeds spoedig honderd
leden telde.
Van 15 tot 20 dezer werden alhier per afslag ver
kocht: 250 roggen Van 22 tot 31 cents; 3400 tongen van
6 tot 12 cents; 60 schelvisschen k 15 cents; 36 wigtjes
kleine schol van f 3 tot f 5. De geheele visscherij was
van weinig beteekenis. De aan de kust gevangene visch
is erg klein van stuk. In de Buitenlek schijnt wel visch
te zijn, doch voor die visscherij moet men eerst weêr
grootere Urker schuiten hebben, die thans allen nog aan
de Ansjovis-visscherij zijn, maar die weldra, naar men
hoopt, spoedig gedaan mag zijn.
De komeet Coggia, den 12 April ontdekt, zal eerst
daags voor het ongewapende oog zigtbaar worden. Van
het laatst van Junij beweegt zij zich tamelijk zuiver zuidelijk,
de rigting naar Pollux behoudend; den 5 Julij treedt zij
in de Lynx, den 15 in de Tweelingen en is den 15 en 16
Julij digt bij Castor en Pollux (westelijk) en verdwijnt dan
uit het gezigt. Tot den 19 Julij neemt zij zeer snel aan
helderheid toe. In de eerste helft van Julij zal 't een
schitterende verschijning aan den hemel zijn, daar dan geen
maanlicht den glans verduistert.
Het veenbranden, de steen des aanstoots der Hol
landers, nadert voor dit jaar zijn einde. Gewoonlijk brandt
men niet meer na den 21 Junij, daar dan de boekweit,
die dan nog gezaaid zou worden, niet meer rijp kan worden.
De boekweit staat over het algemeen zeer gunstig, maar
in sommige streken heeft zij zeer geleden door een enkele
nachtvorst.
Z. K. H. Prins Alexander zal aanstaanden Zondag
eene reis ondernemen door Europa en zal het eerst naar
Rusland vertrekken.
Op 14 Julij a. s. zullen door de Provinciale Staten
van Noordholland gekozen worden twee leden van de
Eerste Kamer 'die dit jaar aftreden. Het zijn de heeren
mr. H. J. Smit en Adr. Prins.
Bedankt voor het beroep naar Utrecht door ds. E.
A. G. van Hoogenhuijze, pred. te Steenwijk, die ook een
beroep heeft ontvangen naar Amersfoort.