Woensdag 22 Julij.
32 Jaargang.
1874. N°. 87.
Binnenlan
BEKENDMAKING.
SCHUTTERIJ.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
HELDERSCHE
EK MEUWEDIEPER COURANT.
,Wij huldigen het goede.9
- Verschijnt Dingbdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag.
A-bonnementsprijs per kwartaal1.30.
franco per post - 1.65,
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163.
Prijs der Advertentiën Van 1—4 regels 60 cent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
lSlken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-Indië
vla Brindisi.
Laatste ligting 's avonds 6 uur.
De COMMISSARIS des KONINGS in NOORD
HOLLAND,
Brengt ter kennis van belanghebbenden, dat wegens het
verwisselen van deuren in de Schutsluis WILLEM 111
aan het Noordhollandsch Kanaal tegenover Amsterdam, den
19 Julij e. k. en volgende dagen met die Sluis niet
zal worden geschut, maar dat gedurende dien tijd alleen
zal geschut worden met de Schutsluis WILLEM 1.
Haarlem, 20 Julij 1874.
De Commissaris des Konings voornoemd,
ROËLL.
De BURGEMEESTER der gemeente HELDER brengt, ter voor
koming van ongelukken, ter openbare kennis, dat door de bemanning
van Zr. Ms. Raderstoomschip „VALK," op een der VIER LAATSTE
DAGEN DEZER WEEK, bij gunstige gelegenheid, eenige exercitie
worpen zullen worden gedaan op het Zeestrand bewesten Kaaphoofd.
Helder, De Burgemeester voornoemd,
den 20 Julij 1874. STAKMAN BOSSE.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente HELDER
brengen ter kennis van de belanghebbenden, dat de Commissie,
bedoeld bij art. 15 der wet op de Schutterijen, zitting zal houden
aan bet Raadhuis, op Vrijdag den 24sten Julij e. k., des
namiddags ten zes ure, tot bet onderzoeken der redenen tot vrij
stelling van dienst, die bij de onlangs gehouden loting en naloting
zijn ingediend, zoomede tot het onderzoeken der redenen, tot vrij
stelling of uitsluiting, die de reeds ingelijfde Schutters mogten
hebben voor te dragen, en tot onderzoek van hen, die bij
nommerverwisseling voor anderen verlangen op te treden.
Wijders wordt in herinnering gebragt, dat degene, welke
voor die Commissie niet verschijnt, gehouden wordt geene
redenen tot vrijstelling te hebben.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester,
den 18 Julij 1874. L. VERHEY, Secretaris.
Praatjes over Landbouw.
XIII.
Een dozijn praatjes hebben we nu achter den rug; ik hoop,
waarde lezer, dat gij met evenveel animo numero één van het
tweede dozijn aanvangt te lezen, als ik bet thans zit te schrijven.
Zie 't klinkt pedant, maar het is toch niet de bedoeling van
't geen ik ga zeggen ik heb tot mijn vreugde gemerkt dat mijn
eerste dozijn praatjes met genoegen gelezen zijn. Dat is mij eene
groote voldoening. In de eerste plaats natuurlijk omdat het mijne
eigenliefde streelt, (ik ben net een zondaar als heel de rest,) maar
ook omdat en dat heeft wat te beteekenen ik vermeen, dat
datgene wat met genoegen gelezen wordt, alligt eenig nut kan
stichten. En dat is mijn doel in dezen, dat verzeker ik u opregt.
Zoo begin ik vol opgewektheid aan mijn tweede twaalftal, en is
het niet vreemd dat hetzelfde onderwerp van mijn eerste praatje
ook dat van het dertiende moet zijn Moet zijn, niet door gebrek
aan stof, maar omdat het een onderwerp is van zooveel belang, dat
ik, als tijd en nog iets anders mij ten dienste stonden, lust zou
hebben om het als een landbouwzendeling aan al mijn vaderlandsche
confraters te gaan verkondigen. Groot bedrijfskapitaal in verhouding
tot het landbezit, ziedaar het onderwerp. Van het nut, van de
noodzakelijkheid daarvan ben ik zóó doordrongen, dat ik zenuwachtig
word als ik er over doordenk. En bovendien is de waarheid er
van zoo duidelijk en eenvoudig, dat ik er niet aan twijfel, waarde
lezer, of ik zal u tot mijn geloof overhalen.
„We zouden niet weten dat eene krachtige behandeling van den
grond met eene voordeelige exploitatie gepaard gaat," hoor ik u
zeggen, „dat is eene waarheid die niet nieuw meer is, maar men
heeft het bedrijfskapitaal maar niet voor 't grijpen, en dus besteden
we zooveel aan het land, als onze beurs toelaat." Vrienden, mede
landbouwers, ik zeg het niet bij wijze van verwijt, maar in uw
voordeel zie dat is eene verfoeijelijke drogreden. Als een koop
man, die zijn zaken begint, en wien eene zekere som ten dienste
staat, om die als loopend geld in zijn handel te gebruiken, die
handel zóó inrigt dat hij op een gegeven oogenblik het dubbele
van die som tijdelijk daarin noodig heeft, dan zal ieder verstandig
mensch zoo'n handelaar tot een domoor verklaren, die de schade,
welke zijne handeling moet ten gevolge hebben, dubbel verdient,
omdat hij zich verbeeld verder te kunnen springen dan zijn polsstok
lang is. En wij landbouwers, die ons ook bij die verstandige
beoordeelaars voegen, zeggen mede„dat is dom hoordat moet
vastloopen, dat kan een kind begrijpen. De splinter en de balk,
HELDER en NIEÜWEDIEP, 21 Julij.
I Door den bisschop van Haarlem, monseigneur Willmer,
zal op a. s. Donderdag alhier het H. Vormsel worden
toegediend.
Ouder bevel van den lsten luit. Reeringh, is gisteren
morgen een detachement van het aihier garnizoen houdend
bataillon van het 7de reg. infanterie naar het kamp te
Milligen vertrokken.
Gisteren middag is alhier aangekomen de 9de komp.
van het 1ste reg. vesting-artillerie uit Brielle, onder
kommando van den kapt. Alma. Verdere officieren zijn de
2de luits. Teesingh en van Hemert. Deze kompagnie zal
alhier deelnemen aan de oefeningen met het zware geschut.
Jl. Zaturdag middag is een knaapje van 11 jaren,
met andere jongens spelende in een schildwachthuisje, door
het omvallen daarvan zoodanig aan het hoofd verwond dat
hij twee uren daarna is overleden.
Naar men verneemt moet het werk aan den König
Wilhelm, hier op strand zittende, gestaakt worden, omdat
het verboden is binnen 180 meters van den voet der duinen
te graven; er moet nu aan de betrokken autoriteiten ge
vraagd worden om de noodige vergunning daartoe.
Volgens een bij het departement van Marine ontvangen
telegram, is het schroefstoomschip Bandjermassing, onder
hevel van den luit. ter zee 1ste kl. E. L. Ehlne, op zijn
reis naar Oost-Indië, den 20 dezer te Falmouth aangekomen.
Aan boord was alles wel.
Jl. Zaturdag avond is H. M. de Koningin van HDs.
reis door buiten- en binnenland, in de residentie teruggekeerd.
De heer Heemskerk Az., die door den Koning belast
is met de zamenstelling van een nieuw ministerie, heeft
jl. Zaturdag een langdurig onderhoud gehad met den generaal
Weitzel, minister van Oorlog.
Bedankt voor het beroep naar Amsterdam door ds.
J. G. Knottnerus, pred. te Dordrecht.
Eene in zake van „bergloon" niet onbelangrijke
kwestie werd den 27 Junij jl. door de te Amsterdam
gevestigde commissie voor de pilotagezaken (de heeren
mr. A. Brngmans, mr. M. H. 's Jacob en A. P. Aschen-
bach) beslist.
Den 20 Nov. des vorigen jaars strandde op de buiten
gronden van Terschelling het Duitsche schip „Mathilde",
gevoerd door kapt. F. Schreiber, beladen met hout, op de
reis van Memel naar Londen.
Nadat de ekwipage door den postschipper Tjerk de Haan
vrienden! Gij en ik, die dat oordeel zouden uitspreken, daar
waar het voorkwam, we zijn, (de een meer en de ander minder en
de goeden, die eene uitzondering maken niet te na gesproken) niets
beter en even dom als de veronderstelde domme koopman. Als
wij onze zaken beginnen, koopen wij in den regel eene fabriek voor
landbouwproducten zóó uitgebreid dat wij dikwijls heel blij zijn,
als het kapitaal, waarover wij te beschikken hebben even groot is
als er voor den aankoop van genoemde fabriek noodig is. Neen,
zóó erg toch niet, niet waar, we moeten het ergste geval niet stellen.
Nu dan, we. houden eene kleinigheid over, om zuinig en met overleg
te komen tot het- tijdstip waarop onze fabriek hare eerste producten
(de oogst) oplevert. Die oogst, meenen we, zal wonderen doen
ze zal ons de onkosten die achter den rug zijn vergoeden, ze zal
het noodige voor het levensonderhoud aanbrengen en nog bovendien
ons in staat stellen om het land van nu af eene betere behandeling
te geven, dan het onder zijn vorigen eigenaar en gedurende ons
eerste cultunrjaar ontving.
Wel zeker, men moet zich maar onmogelijke zaken in 't hoofd
halen; ik, en misschien enkelen die dit lezen, hebben bij treurige
ervaring wat het gevolg daarvan is.
De koopman van zooeven, die zijn zaken zoover uitbreidt dat
hij ze niet weet gaande te houden, handelt niet onverstandiger, dan
een landbouwer, die meer land koopt of huurt dan hij in staat is
i om in alle opzigten op uitmuntende wijze te behandelen. Want
niet in de uitgebreidheid, maar wel in de goede wijze van uitvoering
der exploitatie, is het voordeel gelegen.
Al was ook 't geen ik daar zeg, reeds sedert lang mijne over-
I tuiging, ik heb die tot nog toe niet zoo sterk gevoeld, dan thans,
nu ik sedert kort eene landbouwstreek heb bezocht, waar in uit
voering wordt gebragt, datgene, wat ik geloofde dat nuttig en
voordeelig was, maar, dom als ik was, flaauwtjes in praktijk bragt.
In de landbouwstreek, welke ik bedoel (en die ik niet noem omdat
ik onbekend wil blijven) is men algemeen de meeuing toegedaan
(en men brengt die meening in praktijk) dat niet veel land, maar
een grooten oogst het voordeel aanbrengt. In dat land wordt de
mest, en de wijze waarop men daarvan zijn voordeel weet te trekken,
op hare waarde geschat, en niet de grootte van iemands landbezit.
Ik verzeker u, belangstellende lezer, dat het bezoek .aan dat land
mij wijsheid in mijn landbouwen en zoo ik hoop, eventueel voordeel
heeft aangebragt, en ik wensch niets liever dan U, als 't mogelijk
is, in een en ander te doen deelen.
Ik behoef u immers niet in cijfers voor te rekenen, (het zou mij
thans gemakkelijker vallen dan ooit) dat hij die een zeker stuk
land ieder jaar op nieuw bemest en overigens eene goede behandeling
en eenige andere bewoners van Terschelling, waarvan som
migen aan boord van het schip overgingen, er af was
gehaald en op Terschelling was aan wal gezet, keerde men
terug om den kapt. te redden, doch nam op verzoek van
den vice-consul van het Duitsche Rijk, zeker strandings
commissionair van Terschelling mede, die bij het verlaten
van de Mathilde door den kapt., in diens plaats aan boord
van het wrak overging en aldaar met de aan boord zijnde
Terschellingers verbleef tot den volgenden dag, toen het
schip vóór het schuitengat, doch nog niet in veiligheid
was gebragt, als wanneer hij het wrak verliet. Schip en
lading daarop door de Haan en de zijnen bewesten de
haven van Terschelling in veiligheid gebragt zijnde, vorderden
dezen voor hunne diensten bergloon. Geïnteresseerden bij
schip en lading (wier belangen werden bepleit door den
advocaat mr. E. N. Rahnsen) vermeenden, dat die diensten
het karakter van liulploon droegen, omdat door het zich
aan boord bevinden van een gemagtigde van den kapt.
(voormelde strandingscommissionair), het schip niet kon
geacht worden verlaten en bezet te zijn.
Gemelde commissie vereenigde zich met de stelling van
de advocaten mrs. T. W. Tydeman en O. J. Schokker,
voor de eischers bepleit, en besliste, dat hier bergloon was
verschuldigd, om reden die strandingscommissionair niet kon
geacht worden schipper of scheepvoiks te hebben vervangen,
en zulks te meer niet, als zijnde hij geen zeeman en niet
aan boord gebleven, totdat schip en lading in behouden
haven gebragt zijn.
Gemeld schip moest derhalve, niettegenstaande die persoon
zich aan boord bevond, geacht worden door het scheepsvolk
verlaten en door de aan boord overgegane manschappen te
zijn bezet.
De heeren D. J. Koster en G. H. Hoorn, stedelijke
beambten voor de keuring van voedingsmiddelen te
Amsterdam, hebben het bier onderzocht van de Kon. Ned.
Beijersch bierbrouwerij, van Heineke's bierbrouwerij en
van de brouwerij de Amstel en bevonden dat genoemde
bieren geene schadelijke of vreemde bestanddeelen bevatten.
Jl. Zondag morgen was de anders zoo stille Weesper-
zijde te Amsterdam reeds vroegtijdig door een groot aantal
nieuwsgierigen bezocht. Algemeen was het bekend dat vier
der zoo ongelukkig op den Amstel omgekomenen ter aarde
zouden worden besteld. Omstreeks half acht kwamen dan
ook vier lijkwagens, waarin achtereenvolgens de vader, de
moeder, de zoon en de bruid werden geplaatst. Langzaam
zette de stoet zich in beweging, vergezeld van de diepbedroefde
familieleden, een 32tal dragers en ruim 50 heeren. Dui
zenden personen bevonden zich op den weg dien de stoet
geeft, met oneindig meer voordeel zal werken, dan een ander, die
dezelfde oppervlakte goed bewerkt maar enkel om de drie jaren
mest geeft?
Welnu, dan zorgen wij dat de uitgebreidheid van ons landbezit
of gebruik van dien aard is, dat wij in staat zijn om het voorbeeld
van den eersten te volgen. Gelijk een knappen Noordhollandschen
schapenboer, u zal zeggen: „als gij met voordeel schapen wilt
houden, zorg er dan voor, niet alleen dat de een den ander niet
opvreet, gelijk men het noemt, maar dat gij altijd een enkel schaap
te weinig hebt in verhouding tot de grootte en vruchtbaarheid yan
uwe weide», zoo zou u een landbouwer uit het land, dat ik bezooht
heb, u toeroepen: „als gij met voordeel land wilt bebouwen (niet
speculeren in land, maak dit onderscheid wel) zorg er dan voor,
niet alleen dat het eene bunder het andere niet opvreet, maar dat
gij altijd eene enkele honderd of duizend gulden (naarmate yan de
grootte van uw landbezit) in de kas hebt, die gij met goed fatsoen
niet meer in uwen akker weet te plaatsen.
Als ik bedenk hoeveel versehil er nog is tusschen eene zekere
landbouwstreek in ons vaderland, waar voor zoover mij bekend is,
de verhouding van de grootte van het landbezit tot de grootte van
het bedrijfskapitaal dat daar gebruikt wordt, in ons land nog het
gunstigst is, en die, waarmede ik nu onlangs heb kennis gemaakt,
dan weet ik waarlijk niet, wanneer mijne illusie in ons land alge
meen werkelijkheid zal worden. En als ik dan naga, hoe wij, Nederland-
sche landbouwers, in 't algemeen ons inbeelden, dat ons land te klein
is om de gegadigden voor een landbouwbedrijf eene voordeelige
werkzaamheid te verschaffen, dan verbaast het mij dat de eenvoudige
waarheid, die ik in dit praatje als vaste overtuiging ten beste geef,
niet reeds lang door ons ingezien en regt gedaan wordt in het
voordeel, direct van ons Nederlandsche landbouwers zelve en indirect
in dat van den Nederlandschen staat.
Laat ons dan de valsche schaamte afwerpen, mede landbouwers,
die ons weerhoudt, van de grootte van ons landbezit of landgebruik
te verkleinen, als het, met het oog op 't geen ik heb gezegd, noodig
is. En wanneer onze beurs en onze krachten het toelaten om
eene betrekkelijk grootte oppervlakte te bebouwen, laten we niet
rusten en ons kapitaal niet goed besteed achten voor en aleer we
ons land in een toestand hebben, die niets meer te wenschen
overlaat. Dan betrachten we ons eigen voordeel in 't bijzonder
en het voordeel van den landbouw in 't algemeen.
In het beloofde land, waarvan ik hier boven sprak, heb ik 't een
en ander van meer ondergeschikt maar toch groot belang opgemerkt,
en dat zal ik u, als ik tijd heb, spoedig in een volgend praatje
i vertellen, welwillende lezer! Tot spoedig nader dus, zoo ik hoop.