1874. N°. 93. Woensdag 5 Augustus. 32 Jaargang. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163. Binnenland. HELDERSCHE Ei\ i\IEÜWEDIEPER COURANT. ,,W ij huldigen het goede." Verschijnt Dïngsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal1.30. franco per post - 1.65 Prys der Ad verte atiën Van 14 regels 60 cent, elke regel meer 15 cent. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-Indië vla Brindisi. Laatste ligting 's avonds 6 uur. HELDER en NIEUWEDIEP, 4 Augustus. Jl. Zaturdag hebben de Prinsen Hendrik en Willem, zonen van den Kroonprins van Duitschland, vergezeld van hunnen gouverneur, aan deze gemeente een bezoek gebragt. Zr. Ms. schroefstoomschip Cornelis Dirks, kommandant kapt.-luit. ter zee J. B. A. Josselin de Jong, verliet jl. Zondag de reede tot het doen van den reeds gemelden kruistogt. Volgens bij het Departement van Marine ontvangen telegram, waren Zr. Ms. opnemingsvaartuig Hydrograaf en schroefstoomschepen Pontianak en Bandjermassing, respec- tivelijk onder bevel van de luits. ter zee 1ste kl. T. E. de Brauw, J. H. Commijs en E. L. Ehnle, op hunne reis naar Oost-Indië, het eerste den 1 en de laatste twee den 3 dezer te Malta aangekomen. Aan boord dier bodems was alles wel. Zr. Ms. schroefstoomschip Palembang, kommandant luit. ter zee 1ste kl. C. ten Bosch, is jl. Zaturdag van Rotterdam naar Atsjin vertrokken. Het detachement mariniers in Oost-Indië, dat aan vankelijk bestemd was om met de mailboot Conrad te repatriëren, heeft order ontvangen aldaar voorloopig nog te blijven. De kapitein der mariniers, F. A. van Braam Houckgeest, zal terugkeeren. In de maand Julij viel alhier maar 12.8 mm. regen. De normale regenhoeveelheid voor die maand is 57.6 mm. Ir. Julij 1852 viel er slechts 6.5 mm., daarentegen in Julij 1858 153.2 mm. De heeren J. P. Hofstede, hoofddirecteur der poste rijen en C. W. baron Sweerts de Landas Wijborgh, directeur van het postkantoor te Rotterdam, zijn benoemd tot ver tegenwoordigers der Nederlandsche regering op het inter nationaal postcongres, hetwelk de volgende maand te Bern zal worden gehouden. (N. Rott. Crt.) De gemeente-rekening, dienst 1873, door burgemeester en wethouders den Raad te Alkmaar aangeboden, bedraagt in ontvang f211,808, in uitgaaf f193,442 en sluit derhalve met een batig saldo van f18,366. De uitgaven voor arm- I wezen beliepen f 19,446, die voor onderwijs f 24,384. De 1 ontvangsten der schoolgelden beliepen f7711, de hoofdelijke omslag bedroeg f 29,679. Jl. Zaturdag had te Beemster, onder begunstiging van goed weder, de jaarlijksche barddraverij plaats ter gelegenheid der kermis. Twaalf paarden kampten om den prijs, welke ten deel viel aan het paard van den heer Verharen uit Amsterdam. De premie behaalde de Marianne, toebehoorende aan den heer W. Clay uit Haarlemmermeer. Beide paarden werden door den pikeur Jan de Boer bereden. Men schrijft uit Amsterdam dd. 1 dezer aan het U. D. „Nog een paar woorden over de droevige beurshistorie, die een tweede kwestie-Onstee dreigt te worden. Die toelichting is noodig, omdat in mijn jongste schrijven een paar onjuistheden voorkwamen. Wie bet Amsterdamsche publiek kent, dat verzot is op standjes, zal ligtelijk be grijpen, dat ook heden een tal van nieuwsgierigen voor het gebouw stond geschaard, in afwachting van de dingen, die komen zouden. Maar wie er kwam, de held van den dag, de heer S., niet. 't Gerucht wil, dat onze burger vader hem den goeden raad heeft gegeven, om het bezoe ken der beurs vooreerst maar te staken; een ander on-dit wil, dat het slagtoffer, even als zijne echtgenoote, ongesteld is. Zooveel echter is zeker S. kwam niet ter beurze, en aangezien hij er evenmin als ik verpligt is heen te gaan, zal, indien hij de wijste partij kiest, de kwestie wel „doodbloeden," zoo als men 't hier noemt. En nu de oorzaak. De dividenden-kwestie heeft hier vrij wat onheilen ge sticht. Vele „liefhebbers" konden niet of slechts ten deele betalen. De zoogenaamde schuldeischers namen natuurlijk wat zij krijgen konden; een enkele stelde eene geregtelijke vervolging in en werd natuurlijk door den regter in het ongelijk gesteld de wet toch erkent geen dobbelschuld. „De heer" S. is een slim speculant. Wat meer zegt, Een avond bij Mac-Mahon. In het kleine witte gebouw, dat indertijd gebouwd werd om de prefecten van het departement Seine-et-Oise te huisvesten, maar dat nu den maarschalk van de Republiek ten verblijve dient, bezit de president, een rood salon, waarin hij des avonds zijne vrienden ontvangt en hen verfrischt met thee en oonservatjve gesprekken. Zij, die slechts oppervlakkig oordeelen en van meening zijn, dat Prankrijk's aangelegenheden worden bestierd door de 750 heeren, die in Versailles zooveel rumoer maken en hun tijd verspillen met ijdel gepraat, houden geene rekening met dit roode salon. En dit is te laken, want juist uit dit vertrek worden de wenken gegeven en die geheimzinnige knoopen gelegd, die op de plannen der partij-leiders z.ulk eene zonderlinge uitwerking hebben. Wanneer men zich des avonds ten tien ure bij den president aanmeldt, dan vindt men een paar bedienden, in grijze liverei gehuld, die gereed staan om de overjassen in ontvangst te nemen, terwijl daarna een derde exemplaar, met een zilveren keten over de borst, den be zoeker aandient, die met een allerbeminnelijkst glimlachje wordt ontvangen door de vrouw des huizes, welke de groote helft van 's regerings lasten vrijwillig op de schouderen heeft genomen. De president is in den regel met den rug naar de deur gezeten; het is een flinke militaire figuur. Zijn moustache is vrij borstelachtig, kort geknipt; zijn grijze, tamelijk weerbarstige haren zijn tot een kuif boven het voorhoofd gevormd. Naast hem op de tafel ligt een binocle en de twee dagbladen, waarmede hij dweept: des heeren de Broglies Franpais en de Figaro, die weder na de schor sing is verschenen. Het behoeft niet gezegd, dat niet de derde en vierde kolom der Figaro, gevuld met allerlei anecdoten en aardig heden, het blad aantrekkelijk doen zijn in dc oogen van den maarschalk, maar wel de artikelen van den ex-sergeant-majoor Bucheron, die Saint-Genest teekent en die een eenig talent heeft om op allerlei wijzen uit te roepen: „Den hemel zij dank dat de doorluchtige Mac-Mahon ons rest! Het leger zal niemand dan hem gehoorzamen! Wien kan men aanwijzen om zijne plaats te vervullen?" Ontegenzeggelijk is het verkwikkelijk te hooren beweren, dat men het ideaal is van leger en natie. Dat steekt iemand een hart onder den riem, doet hem het hoofd verheffen, de schouders ophalen voor alle beweringen dat de toekomst zoo zorgvol is. Terwijl de thee wordt gediend en de bezoekers binnenstroomen, is de positie van Mac-Mahon tegenover het leger schering en inslag der gesprekken. En steeds talrijker worden de bezoekers, nu de Nationale Vergadering, strijdens moe, op het punt staat uiteen te gaan. De motie-Périer om een Republiek te vestigen is verworpen het rapport van Ventavon is onder algemeene hilariteit begraven; alle constitutionele plannen zijn ter afkoeling op zij gezet; om kort te gaan, de maarschalk en zijn ministers zullen zich gedurende eenige maanden kunnen vermeijen in een dictatorschap en het volk zal leven zooals het kan en zich troosten met de gedachte: het leger waakt. Onder de bezoekers ziet men den markies de Cas- tellane, die het prorogatie-voorstel deed en het jongste lid der Kamer is; zijn gang is veerkrachtig; zijn gelaat, met donkerbruin haar omlijst, maakt een aangenamen indruk; monsignor Mabille, de conservatieve bisschop van Versailles, die zieh wat te veel met politiek bemoeit; monsieur Target, wiens donkere moustache zon derling afsteekt bij zijn zilverwitte haren, die de mijn aanlegde waardoor Thiers ten val werd gebragt en die, als loon voor deze dienst, als gezant naar 's Hage werd gezondengeneraal Chargarnier, mager, grimmig, regt als een kaars, blijkbaar ingenomen met den gang van zaken; de Prins van Joinville, bij wiens verschijning ieder zich haast een eerbiedige buiging te maken. De Prins, die doof is sedert het bombardement van St. Jean d'Ulloa, haalt een gehoorbuis uit den zak van zijn jas en plaatst zich naast den maarschalk. Er vormen zieh groepjes, de gesprekken worden ulge- meener. Middelerwijl komen steeds meer bezoekers aan voor namelijk Orleauisten en generaals van dezelfde tint. 't Is een opmerkelijk teeken des tijds, dat zooveel Orleanislisehe generaals worden gevonden in een leger, dat vijf jaren geleden geen enkelen van die jkleur telde. Allen beweren in Afrika gediend te hebben inet de zonen van Louis Philippe; zij beklagen zieh allen over de behandeling onder het keizerrijk, toen ze te vergeefs op promotie wachtten, en allen staan bij den maarschalk in een goed blaadje, want zij zijn de eenigen in het leger, die hem geen moeite berok kenen. In dit opzigt verschillen zij hemelsbreed met de Bonapar- tisten, de Legitimisten en de Republikeinen. De eersten zijn teleur gesteld en morren, nu de maarschalk zoo wreedaardig het ver trouwen heeft beschaamd, dat eene weduwe en een wees iu hem steldende Legitimisten spreken harde woorden over de goddeloosheid der tijden en beweren, dat de oude adel aan die dingen een einde moet maken; de Republikein antwoordt koud en onverschillig, wanneer men hem vraagt naar de politiek, die bovendrijft in de plaats waar hij het bevel voert. Alleen de Orleanist is vol hope en hem vloeijen slechts complimentjes over de lippen. „Hoe gaat 't u, Cotonnard?" dus spreekt de maarschalk een oud generaal aan, die zich tusschen den Prins en den president heeft geplaatst, „welk nieuws brengt ge ons van Fort le Coq?" 't Beste nieuws, maarschalk, 't allerbeste!" antwoordt de veteraan, die Abd-el-Kader hielp nemen. „Ik ben naar Versailles gekomen om mede te deelen, welk een uitmuntenden indruk 't gemaakt heeft, dat de motie- Périer is verworpen. Het leger wil van niets hooren dan van het Septennaat en de bevolking van Port le Coq heeft al haar hope op Uwe Excellentie gesteld." De maarschalk glimlacht nooit, maar 't is toeh zigtbaar dat deze woorden een prettigen indruk op hem maken, dat hij ze gelooft. Generaal Oontonnard en allen die 't met hem eens zijn landeigenaren tot het regter-centrum behoorende, ex-prefecten van Guizot, ex-afgevaardigden van 1830 tot 1348, hen allen ziet men dikwijls in het salon. Eerst zag men er veel Legitimisten, maar toen ze zagen dat al hun pogen ijdel was om den president te bewegen plaats te maken voor een „beteren man", verwijderden zij zich al mompelend; de Bonapartisten hielden zich op een afstand, omdat ze 't niet prettig vonden front te bieden aan het snijdend sarcasme van de Broglie, of de inquisitoriale blikken van Renault te moeten verdragenen wat de Republikeinen aangaat, ze schenen te_ neêrslagtig om in grooteu getale zieh naar het roode salon te begeven. Er zijn tal van linker-centrums-inannen van de soort, die zich Republikeinen noemen en als men generaal Cotonnard volgt, nadat de maarschalk hem veelbeteekenend op den rug heeft hij is vermogend tengevolge van een huwelijk, dat hij met een erfdochter uit 't Sticht sloot. Hij was, zoo als men 't noemt, in „de liefhebberij," maar hij had zich ten deele gedekt. Het dividend werd bekend gemaakt; 't viel bijster tegen. De optimisten hadden, tengevolge der enorme koffijprijzen, gedacht, dat de winst enorm zou zijn. Zij werden in die verwachting bedrogen. De heer S., die „schoon schip" wilde maken, „gooide 't op een accoordje," en aangezien de lui, met wie hij te doen had, geenszins vreemd zijn aan financiële buitelingen, vond hij bij velen gehoor. Hij bood 60 pCt.velen namen het aan, enkelen weigerden het en kregen 100 pCt. Op die wijze werd het verlies ongeveer totaal gedekt door de door S. behaalde winst. De zaak was dus geëindigd. Maar S., die wel slim, maar niet slim genoeg is, gaf', toen hij de kwitantiën in den zak had, hun die hij ten volle had be taald het regt om de hun opgelegde geheimhouding te verbreken, 't Nieuws liep van mond tot mond, en zij die met 60 pCt. hadden genoegen genomen, ergerden zich in hooge mate. Een dier 60 percenters, de firma W., haastte zich den ongelukkigen speculant een brief te schrijven met verzoek om de resteerende 40 pCt. Natuurlijk volgde nul op het rekwest 't was eenmaal een afgedane zaak. Hierop werd het standje georganiseerd. De conclusie is, dat de rijke speculant er weinig of niets van zijn geld bij heeft ingeschoten, maar zijn naam is bitter gehavend. Naar ik verneem had hij dit met een tien, twaalf duizend galden kunnen voorkomen. Ik vlei mij, dat thans de beurs, die in de laatste dagen zooveel schandalen opleverde, onder de hoede kome van de politie, evenals elke open! are plaats. De beursmannen hebben zich steeds op een piëdestal willen plaatsen, maar ze hebben zich niet kunnen handhaven. Thans kennen uwe lezers de historie van a tot z; ik hoop niet, dat ik genoodzaakt zal wezen er op terug te komen." Landbouw, nijverheid, industrie, onderwijs en nog zooveel anderen houden tegenwoordig jaarlijks congressen, tot bespreking van hunne onderlinge belangen. geklopt, dan ziet men dat hij zieh bij een dezer heeren voegt, die juist eenige complimentjes heeft ontvangen van een beminnelijke Orleanistische gravin, over zijne vaderlandsliefde door tegen de Republiek te stemmen. Hij is een zwaarlijvig man, zijn hoofdhaar is dun, zeer dun, hij spreekt rad en is een soort van fabrikant in de provincie. Tijdens zijne verkiezing gaf hij zich uit voor Repu blikein, want hij meende toen dat de wind uit dien hoek woei; hij is nog altijd lid der Republikeinsche clubs en de Republikeinen rekenen nog altijd op zijne stem als het nijpt. Maar hij stemt steeds tegm de Republikeinen, omdat hij van goed gezelschap houdt en het onaangenaam vindt, dat de adellijke dames hem zuur aanzien. De heer Tournequille, dus is zijn naam, staat in deze niet alleen; vele andere fabrikanten deelen zijn gevoelen; zij zouden het volstrekt niet kwaad vinden als de Republiek, maar zonder hunne hulp, tot stand werd gebragt, want zij achten dit régime het best voor hunne operatiën geschikt. Generaal Cotonnard nadert Tonrnequille, dien hij eenigzins kent, maar die door de beminnelijke gravin als volgt aan hem wordt voorgesteld: „Generaal, de heer Tournequille, die een steunpilaar der uwen wordt." "Ja, dat kan ik nog niet zoo volkomen beamen," fluistert de fabrikant, „ziet ge, ik moet rekening houden met mijne kiezers." „Wat, uwe kiezers," zegt de gravin, „wie heeft er nu ooit van gehoord, dat een man als gij, prijs stelt op het oordeel van een paar duizend domme kiezers? Als zij u niet weder afvaardigen, dan staat de Eerste Kamer immers voor u open!" „Dat is waar," antwoordt Tournequille, „ik vergat dat de nieuwe constitutie ons ook een Eerste Kamer zal geven." "En laten we hopen, dat het een Kamer van Pairs zal wezen; gij zoudt er toch niets tegen hebben baron Tournequille te zijn?» bragt de generaal in het midden, terwijl de baron in spe hem met de hand wenkt om wat zachter te spreken; men mogt eens hooren wat hy i zeide. Maar de generaal doet juist als begreep hij dien wenk niet en vervolgt: „Ja, ziet ge, alles komt in orde, als gijlieden maar wilt inzien wat het land noodig heeft. En wat heeft het noodig? orde. Eu wie kan de orde geven? alleen de maarschalk, hij alleen." De aanvallige gravin voegt er bij: „Ik onderstel, monsieur Tournequille, dat gij toch niet gerekend wilt worden tot hen, die zich bij de Communisten scharen om in opstand te komen tegen het leger. De armee zal elk verzet tegen den maarschalk fnuiken." De heer Tournequille huivert hiervoor terug; de jongste revue heeft 't hem bevattelijk gemaakt hoe sterk het leger wel is. Hij zou echter de gravin wel eens willen polsen over de plannen van hare partij en waarop de meening is gegrond, dat de Eerste Kamer een Kamer van Pairs zal wezen. Maar de gravin verraadt geen staatsgeheimen. De fabrikant moet zich tevreden stellen met de belofte, dat hij oogsten zal wat hij maaide. En tevens wordt hem herinnerd, dat hij nu vier maanden voor zich heeft, waarin hij 't zijn kiezers aan 't verstand kan brengen, hoeveel grooter zegen het is, dat een krachtig soldaat, die zijn steun vindt in het leger, de teugels voert, dan dat het land wordt geregeerd door een rumoerige Kamer. En hiermede nam de gravin afscheid, om zich tot den modernen Bayard te begeven, die tegen den schoorsteen mantel leunde. De heer Tournequille buigt en verlaat het roode salon, wel overtuigd dat een man aan het hoofd staat, die men moet ontzien, als men verstandig wil handelen. (Standaard.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1874 | | pagina 1