Buitenland.
geval, dat de denkbeeldige gemeente-scheiding door de
bedstede of het ledikant loopt, zoodat men met het hoofd
of wel met de voeten in de Sta l of het Ambt ligt, welk
verschil nog al van belang is bij de berekening van den
hoofdelijken omslag, die in de stad aanmerkelijk hooger is
dan in het Ambt. Die nu in het Ambt woont, behoeft niet
te schutteren, van daar de hierboven gezegde verhuizing.
Het voornemen bestaat eenige huizen aari te bouwen op
de gomeeiitescheidinr, welke huizen zullen staan in de stad,
met uitzondering van een kamer met alcoof, om te ver
huren aan een heer, die niet van schutteren houdt, en van
een woonvertrek voor den eigenaar, om niet in de stad te
wonen voor den hoofdelijken omslag. Dikwijls is reeds de
vereeniging tot één gemeente ter sprake gebragt, doch de
hoofdelijke omslag is steeds het struikelblok. Ook de graaf
van Almelo woont in het Ambt. (Het Vaderland.)
Uit het Noorden des lands wordt gemeld, dat de vee-
prijzen wederom beginnen te stijgen. Het gunstig weder
der laatste dagen maakt den handel levendig en den aftrek
graag; vooral voor Duitsehe en Belgische rekening wordt
de handel in melkkoeijen en op kalven staande runderen
tegen ruime prijzen sterk hervat.
In het koloniaal verslag over de eerste helft dezes
jaars, vindt men eenige bijzonderheden omtrent den oorlog
met Atsjin, die hier te lande niet bekend zijn, bepaaldelijk
aangaande de pogingen, door de Atsjinezen in het werk
gesteld om steun te vinden tegen Nederland. Daarin
leest men
Reeds in Jan. 1873 was de ons als eerste rijksbestierder
bekende Habieb Abdul Rachman naar Konstantinopel
gezonden, om bij de Turksche regering steun te zoeken.
Ten einde toe hebben de Atsjinezen zich met Turksche
hulp gevleid en gretig aan de telkens en telkens verspreide
geruchten omtrent de aankomst van Turksche oorlogschepen
geloof geslagen. Dadelijk na de siaking der eerste expeditie
wendde Atsjin zich tot den gouverneur der Straits-Setde
ments, met het in 1 reeds vermelde gevolg. En dit
waren niet de eenige pogingen, die aangewend werden
om bij vreemde mogendheden hulp en bescherming te
erlangen.
Werd aan Atsjin zelf door de blokkade reeds spoedig
de gelegenheid benomen om zich met de buitenwereld in
aanraking te stellen, in de Straits-Settlements en op Malakka
waren de aldaar gevestigde of tijdelijk verblijf houdende
Atsjinezen ijverig in de weer om de zaak van hun land
naar hunne opvattingen te dienen, en zij werden in hunne
bemoeijirigen bijgestaan door Mohammedanen van allerlei
landaard, terwijl ook de door de blokkade benadeelde
Chinesche handelaren en andere fortuinzoekers niet achterlijk
bleven in pogingen om de Nederlandsche zaak te benadeelen.
In het tijdvak tusschen de eerste en de tweede expeditie
waren inderdaad de Straits-Settlements het centrum van
de ons vijandige woelingen, wat trouwens met het oog op
hun ligging en bevolking te verwachten was. Aan die
woelingen werd zekere leiding gegeven door een voor dit
doel ge vormden raad van 8 personen, te Penang gevestigd,
en volgens de jongste berigten zamengesteld uit vier Atsji
nezen (Toekoe Ibrahim, Toekoe Nvah Rajah, Hadji Pang
lima Prang Yosoef en Toekoe Nyah Aboe), twee te Penang
geboren Arabieren (Sjech Ahmat en Sjech Kassim), en
twee te Penang geboren Klingalezen (Oemar en Ollahmeidra).
Buiten dezen raad was Toekoe Payah, van Simpang Olim,
een der ijverigste Atsjinesche partijgangers in Penang. Hun
oogmerk was om de stemming hunner landgenooten zoo
vijandig mogelijk te houden en hen tot volharding aan te
sporen, door hun hoop te geven op tusschenkomst van
vreemde mogendheden om oorlogsbehoeften en opium door
de blokkadelinie een weg te doen vindenom onrust te
stoken in de Nederlandsche bezittingen. Door de waak
zaamheid onzer agenten in de Straits werd het Indisch
bestuur steeds gewaarschuwd, wanneer eenig gevaar dreigde.
Tegenover de moeijelijkheden, die door inwoners van
Singapore en Penang aan het Nederlandsch bestuur berok
kend werden, kan met voldoening gewezen worden op den
steun, dien het bestuur, blijkens hetgeen onder 1 is
medegedeeld, van de zijde der Britsche autoriteiten onder
vond. Hoe geneigd zij zich overigens ook betoonden om
voor de belangen der kooplieden in de Straits-Settlements
in de bres te springen waar dit oorbaar was, werd tevens
door hen steeds met de meeste welwillendheid gedaan wat
zij meenden te kunnen doen, om den uitvoer van oorlogs
behoeften te beletten en zamenspanningen tegen het Neder
landsch gezag te voorkomen.
Het resultaat van de pogingen om de onderhoorigheden
tot onderwerping te brengen, kan geresumeerd worden in
het volgende overzigt:
Onderworpen Slaten: Niet onderworpen Staten:
Westkust van Troemon tot
Waylah.
Staten tussch.Wayla enLoong
Loong.
Lepong.
Pedir.
Gighen.
Endjoeng.
Merdoe.
Samalangan.
Pasangan.
Kloempang Doea.
Telak Semawe.
Pasei.
Kurti.
Edi.
Soengei Raya.
Temiang.
Simpang Olim.
Perlak.
Langsar.
Troemon, Poelo-Kajoe, Terbangan-besar, Tampat Toewan,
Makin, Laboean-kadji, Soesoeh en Malaboeh, (zich uitstrekkende
vaa Oedjong-Radja tot Waylah).
De telegraaf heeft dezer dagen gemeld, dat weer een
drietal Indianen-stammen tegen hunne overmatige en gehate
naburen ten strijde waren getogen. In een schrijven uit
New—York aan het Hdbl. lezen wij daarover het volgende
„Berigten uit Kansas en Oregon melden, dat de iood-
huiden weder het rorlogspad zijn opgegaan. Sedert de Modocs
onderworpen werden, hebben de jeugdige krijgers der over
gebleven stammen nog geene gelegenheid gehad om zich
met een andere jagt te vermaken, dan die op buffels en
antilopen, en het schijnt dus alleszins vergeeflijk, dat zij
branden van verlangen om hunne wigwams met eenige
versche skalpen te tooijen en de oude verzameling van
uitgedroogde schedels met nieuwen voorraad aan te vullen.
Ditmaal zijn het de Commanches, Kiowas en Cheyennes,
de magtigsten der overgebleven stammen, die zich verbon
den hebben om nog eens den wanhopigen strijd tegen de
blanke indringers op te nemen.
De oorzaak van dezen nieuwen opstand is niet naauw-
keurig bekend, ofschoon generaal Pope, die in die districten
over het aldaar gestationeerde Unieleger het bevel voert,
de schuld geeft aan de trouweloosheid en gewetenlooze
handelingen der grensbewoners, die zich als kramers en
kooplieden te Dodge City in Kansas hebben gevestigd en
aldaar whiskeykroegen hebben geopend, waar de Indianen
op allerlei wijzen bedrogen worden. Zoo zegt generaal
Pope, en zijne ronde taal draagt den stempel der waarheid.
De Indiaan heeft vele ondeugden; hij is traag en morsig
in tijd van vrede, woest en wreedaardig in den krijg, doch
de „beschaafde" blanken zijn meestal zeiven de oorzaak
van de vreeselijke wraaknemingen, die de roode man op
de onschuldige landbouwende bevolking van den omtrek
uitoefent, wanneer zijn toorn door de bedriegerijen der op
zijn grondgebied rondzwervende blanke wilden is opgewekt.
Als gewoonlijk zijn de karavanen van buffeljagers, die
de prairieën doorkruisen, het allereerst het doel hunner
aanvallen. Uit Topeka wordt gemeld, dat de aan de grenzen
gevestigde sguat/er-familiën in het grootste gevaar verkeeren
en met pak en zak hunne woonsteden moeten ontruimen.
Aan verhalen van reeds gepleegde gruweldaden, vermoorden
en verminken van krijgsgevangenen, roof en brandstichting
ontbreekt het niet. De kolonisten zijn thans op hunne
beurt natuurlijk ten uiterste verbitterd en schijnen besloten
de Indianen in die streken tot den laatsten man uit te
roeijen. En hoe treurig ook, die uiterste maatregel schijnt
het eenige geneesmiddel tegen die telken jare terugkeerende
plaag. Wat ook de aanleidende oorzaak zij, het is een
rassenstrijd, eene onherstelbare veete, waaraan geen einde
kan komen, vóórdat de laatste roode man naar de jagtvelden
zijner vaderen getogen zal zijn."
Het Journal de Genève meldt dat pater Hyacinthe
zijn ontslag genomen heeft als pastoor aldaar.
Italië en Frankrijk blijven in plaats van te bezuinigen
en de belasting te verminderen, tot de tanden toe gewapend.
Italië heeft een leger van 737,514 man. Frankrijk wapent
zich insgelijks op de meest kostbare wijze. Reeds zijn b. v.
400 millioen francs toegestaan voor het vullen der maga
zijnen en nog een milliard wordt door den minister gevraagd
om ze in voldoenden toestand te brengen. De Nationale
Vergadering heeft zich zoo mild mogelijk betoond in alle
militaire zaken. Een paar weken geleden verleende ze
100 millioen om te beginnen aan de versterking van Parijs,
de oostelijke grenzen en de Alpen, werken die geraamd zijn
op 675 millioen door de ingenieurs, en dus wel het dubbel
zullen kosten. Zij gaf 5 millioen aan den minister om
aanstaande jaar een gedeelte der reserve mobiel te maken,
omdat zij aan de wereld wil toonen, dat terwijl Frankrijk,
toen het den oorlog met Duitschland begon, slechts een
leger van 400,000 man en een reserve van 200,000 had,
het nu een leger van 400,000 en een reserve van een
millioen bezit. Doch 500,000 man der reserve hebben tot
nu toe wapenen noch uniform en zijn nog nooit in dienst
geweest. Aanstaande jaar zuilen er 250,000 gemobiliseerd
worden.
Een merkwaardig feest wordt door den heer Gosselin
aan het Parijsche publiek aangeboden. Hij is, zooals men
zich misschien herinneren zal, de uitvinder van het
zwemgewaad (costume netateur), waarvan meermalen sprake
was. Ziehier zijn programma:
„Proefneming met een nieuw reddingtoestel op aanstaanden
Zaturdag 8 Aug. ten 4 ure des namiddags, in het bassin
de la Concorde nabij het ministerie van Buitenlandsche Zaken.
Spiegelvertooning van een schipbreuk. Een schip met
twaalf of vijftien passagiers, mannen en vrouwen, en geladen
met een gewigt in lood, vertegenwoordigende een millioen
aan goud, zal in de Seine vergaan De passagiers zullen
worden gered door het zwemgewaad, dat zij onder hunne
kleederen dragenhet lood, wegende 325 kilo, zal gered
worden en behoed tegen de aanraking met water door de
ankerboei sauvetout.
Zamenstelling van een draagbaar vlot, wegende 4 kilo,
dat 12 personen kan dragen.
Maaltijd van de schipbreukelingen voor wie de anker-
boei-sauvetout kelder en spijskamer is.
Spiegelgevecht met een haai; verdediging van de schip
breukelingen met geweren en blanke wapens.
Terugkeer van de schipbreukelingen met een voorbij
varende boot."
Heinrich Heine heeft reeds in 1841 de verwoesting
van de Vendóme-kolom voorspeld. Hij schrijft in zijn
Parijsche brieven
„Is de kolom Vendóme soliede? Neen, hier in Frankrijk
is niets volkomen soliede. Reeds eenmaal hebben de
stormen van den top der Vendóme-kolom den ijzeren
man afgerukt, die op de zuil troont en wanneer ooit eens
de Communisten aan het bewind mogten komen, zou
hetzelfde onheil wel eens voor de tweede maal kunnen
gebeuren, maar dan zou de woede der radicale gelijkheid
wel eens in staat kunnen wezen om de geheele zuil omver
te werpen, opdat dit monument en symbool van den roem
geheel weggerukt worde van de aarde."
Kezanlik is een plaatsje in de Turksche provincie
Rumelië en het dal van dien naam is een van de verruk
kelijkste plekjes op aarde. Zoo ver h6t oog reikt, ontwaart
men niets als bloeijende rozelaars, de grond is met een
liefelijk geurend rozentapijt als overdekt en op vele plaatsen
verdwijnen de omliggende rotsen achter de reusachtige
i bloementuilen. Men zou van dit dorado kunnen zeggen,
dat er een eeuwige overheerlijke lente heerscht.
Reeds vóór de verovering van Adrianopel door Amurat
I, in de 14de eeuw, waren de rozen van Kezanlik alom
vermaard en de olie, die men er van wist te bereiden,
wedijverde met de reukwerken van Perzië en Egypte.
Nog op den huidigen dag leven de bewoners dier
bevoorregte streek van de opbrengst der rozenolie. Wanneer
tegen het midden der Meimaand de bloemen opengaan,
begint de oogst, die dan ongeveer drie weken duurt. Onmid
dellijk na het plukken worden de bloemen bewerkt, om
niets van den renk te verliezen. Wanneer men weet dat
voor 't verkrijgen van 30 grammen olie 30 kilo's of
130,000 rozen noodig zijn en dat de opbrengst van
Kezanlik op 2000 kilo's olie wordt geschat, dan kan men
zich een denkbeeld maken van de enorme hoeveelheid rozen
die in dit Eden groeijen.
Een kilo rozenolie kost ongeveer 4 a 500 gulden. Het
plukken en bewerken der rozen wordt bijna uitsluitend
verrigt door vrouwen en kinderen, die 25 cents daags ver
dienen. De bevolking van het plaatsje, 8000 Bulgaren en
4000 Mohammedanen, leeft geheel van deze geurigste van
alle industriën.
In Amerika moet het hoogst gevaarlijk zijn om meisjes
uit het water te halen. Dit wordt ons duidelijk uit een
brief, dien zekere heer Bottlebury te Camden aan den
New-York Weekly schrijft. Dat epistel nemen wij om
der curiositeitswille over. Het luidt:
Mijnheer de Redacteur!
„Donderdag in de vorige week zag ik een jong meisje
van twintig jaar met blaauwe oogen en rood haar, meer
leelijk dan mooi en Harriet Sparks genaamd, uit een bootje,
waarin zij zat te wiegelen, in het water vallen. Onmiddelijk
sprong ik haar na, greep haar bij de kleêren en bragt
haar al zwemmende weer op het drooge. Zoodra we aan
wal waren, gaf miss Sparks een geweldigen gil, sloeg haar
armen om mijn hals en viel in onmagt. Op hetzelfde
oogenblik riu kwam de vader van het meisje met de verdere
i familie aanloopen. De heer Sparks sloeg een blik op zijn
dochter en op mij, nam mijn hand en zeide:
„Ziedaar, mijn jongen, neem haar! Het is wel hard voor
ons om haar als kind uit het huis te moeten missen, maar
de Schrift zegt tot de vrouw, dat zij haar man moet volgen.
Zij volge u dus! God zegene u, mijne kinderenGetroffen
doof die toespraak begon mevr. Sparks te weenen en zeide,
dat zij hoopte dat ik Harriet gelukkig zou maken. De
kleine Sparksen gaven hun blijdschap te kennen door tegen
mij op te springen. Vervolgens kwam ook Harriet weêr
bij, legde haar hoofd op mijn schouder en fluisterde„geef
mij een zoen, liefste."
Verbaasd en verontwaardigd tevens, dat ik in een val
strik was geloopen, rukte ik mij uit de omhelzingen van
jufvrouw Sparks los en zette het op een loopen. Wie
beschrijft echter mijn ontsteltenis, toen ik den volgenden
morgen een dagvaarding ontving om voor den regter te
verschijnen, die mij let wel wegens verbreking van
een trouwbelofte veroordeelde tot het betalen van een
schadevergoeding van 200 dollars aan de ongelukkige
jufvrouw Harriet Sparks, wier hart ik, naar het heette een
doodelijke wond had toegebragt.
Ik heb de 200 dollars betaald, want tegen een regterlijke
uitspraak, hoe dwaas zij ook is, valt niets te doen. Dit
zweer ik evenwel plegtig, dat, al verdrinken voortaan alle
meisjes ter wereld voor mijne oogen, ik nooit ééne weer
op het drooge zal brengen, want het komt me goedkooper
uit als ik ze laat verdrinken. Uw dienaar,
Bottlebury, van Camden."
Frankrijk.
Men verzekert, dat de Fransche regering aan Spanje
een categorisch antwoord gezonden heeft, waaruit blijkt,
dat alle aan Frankrijk geweten feiten ongegrond zijn.
Eenige dagen geleden is het stoffelijk overschot ter
aarde besteld van den abt Pullès, pastoor van het in de
onmiddelijke nabijheid van Parijs gelegen dorp of vlek
Noisy-le-Sec. Hij was, behalve een ijverig en verdienste
lijk godsdienstleeraar en geestelijk herder, een praktisch
lid of agent der Fransche Redding-Maatschappij. Dit kan
blijken uit het feit, dat hij gedurende zijn bediening
meer dan twintig personen uit het water of uit de vlam
men redde, waarvoor hij met een aantal medailles is ge
decoreerd geworden. De genoemde Maatschappij was dan
ook niet slechts bij zijne begrafenis vertegenwoordigd, maai
de graaf Guérin de Tencin, haar oprigter en deken, heeft
bij het graf van haar waardig lid een treffende lijkrede
uitgesproken.
Het aantal der in Frankrijk, uit kracht der wet op
de openbare dronkenschap, gedurende den loop van 1873
vervolgden heeft blijkens eene door den heer Renouard
in de algemeene vergadering van het Fransche Matigheids-
Genootschap uitgesproken rede 55,655 bedragen (waar
onder 2661 vrouwen). Van dit aantal aangeklaagden zijn
niet minder dan 54,933 veroordeeld. Het aantal over
treders heeft, per duizendtal zielen der bevolking, beloopen:
te Bordeaux 3, te Dijon 6, te Rennes 25, te Parijs 37,
te Rouaan 60.
De prins der speculanten ter Parijsche beurs, de heer
Adolf Levy, is met de noorderzon verdwenen. Hij laat
een deficit na van 2,800,000 francs.