1874. N°. 109.
Vrijdag 11 September.
32 Jaargang.
De Brusselsche Conferentie.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163.
HELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
,W ij huldigen het goede."
Verschijnt Dingsdag-, Dondkedag- en Zatuedag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1.30.
J franco per poat - 1.65.
Prija der Advertentiën Van 14 regels 60 cent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-Indië
vla Brindigi.
Laatste ligting 's avonds 6 uur.
De sluiting der mail naar Batavia, te verzenden per mailboot
Voorwaarts, geschiedt den 18 Sept. a. s., na aankomst
van trein II (N. Holl. Spoorweg) ten 7 u. 30 min. des avonds.
Te Brussel is gedurende de maand Augustus eene con
ferentie gehouden van diplomaten en hoofdofficieren, de
verschillende Europeesche mogendheden vertegenwoordi
gende, ter overweging der middelen welke zouden kunnen
strekken om de jammeren van den oorlog zooveel mogelijk
te verminderen. Het initiatief daartoe was door Rusland
genomen. Aanvankelijk heette de conferentie bestemd te
zijn tot regeling van den toestand der krijgsgevangenen,
maar toen het Russische project bekend werd bleek het,
dat bovendien eene regeling van de wetgeving en gebruiken
van den oorlog in het algemeen bedoeld en het grond
denkbeeld daarvoor ontleend was aan het door den Presi
dent Lincoln gedurende den Noord-Americaanschen burger
oorlog voorgestelde ontwerp tot leniging der rampen van
den krijg.
Het Russische voorstel, om een belangrijken stap verder
te gaan dan bij de conventie van Genève tot onzijdigver-
klaring van ambulances en geneesheeren was geschied, die
onzijdigheid ook uit te strekken tot kerken, instellingen
van weldadigheid, van onderwijs, wetenschap en kunst, het
gebruik van vergiftigde wapenen en met schroot gevulde
kogels en het aanvallen van opene, onversterkte, zich niet
te weer stellende of het plunderen van met storm genomene
plaatsen te verbieden, de verhouding tot den vijand van
niet tot het leger behoorende corpsen van vrijwilligers, de
behandeling van krijgsgevangenen, de strafbaarheid van
spionnen, de heffing van rekwisitiën to regelen, dat
Brieven uit Nfoordhollnnd.
Onder bovenstaanden titel ontleenen wij aan de Gron. Crt. de
volgende regelen
Dat ik aan dit dagblad sinds lang geen schrijven heb aange
boden, is voor een deel te wijten aan mij zeiven, doch ook voor
een deel aan den komkommertijd, waarin wij nog altijd verkeeren.
Wat deze streken aangaat, ik geloof niet, dat er, om bij de
geüsurpeerde uitdrukking te blijven, in jaren zulk een echt
komkommersaizoen als juist het tegenwoordige geweest is. Verreweg
de meeste mensehen klagen er over, dat alles zeldzaam bedaard
zijn gang gaat, dat men naauwelijks aan den praat kan blijven en
dat men zieh weldra voor goed den mond zou moeten snoeren,
indien de onbestendigheid van 't weêr niet tot enkele opmerkingen,
die toch ook al spoedig onfrisch beginnen te worden, aanleiding gaf.
Onze boeren en arbeiders hebben de handen vol werk. Immers,
wanneer men weet, dut de eersten nooit moede worden oin op de
menigvuldige kermis- en daaraan verbondene gastdagen naar hunne
vrienden en naastbestaanden te karren, die hen op het allervriendelijkst
hebben genood, dan laat het zicli toch gemakkelijk begrijpen, dat
zij naauwelijks den tijd hebben om met wakkere zorg hunne dier
bare kaasjes te helpen bereiden en het oog over 't vee te laten
gaan. Wat aangaat de arbeiders en allen, die door bet lot tot
grootere inspanning van hunne ligchaamskrachten gedwongen worden,
deze kunnen het bekende versje voor een groot deel met regt op
zichzelven toepassen
Appels enten, peren plukken,
Maaijen, hooijen, schuur en tas
Stapelen vol veldgewas;
Schapen scheren, uijers drukken,
enz. enz.
Vooral het „peren plukken" is in dezen tijd een werkje, dat
een belangrijk deel van den dag in beslag neemt. De boomgaarden
hebben zeer overvloedig gedragen en ofschoon de prijs van het
gemelde ooft niet zeer hoog is, trekken de boeren er toch een
goede winst van Reeds gedurende vele weken ziet men den
ganschen dag tal van wagenvrachten naar het naburige Broekerhaven
voorbijrijden, vanwaar zij in schepen naar Amsterdam en elders
worden getransporteerd.
Als ik bier van „wagenvrachten" spreek, dan denkt ieder natuur
lijk aan zoodanige, die door paarden worden voortgetrokken. Toch
moet ik even het feit vermelden, dat eene aanzienlijke hoeveelheid
van de vruchten uit onze boomgaarden door dieren van veel teederder
lisehaamsbouw dan bet paard naar de opkoopers van ooft worden
weggevoerd; ik bedoel hier de honden. Deze gewoonte is, naar ik
meen, belangwekkend genoeg om er een oogenblik bij stil te staan.
Over 't algemeen is het gebruik van honden, als trekdieren, in
dezen geheeleu omtrek bijzonder sterk in zwang. Men heeft honde
wagens en hondekarren, hondechnisen en houdenrijtuigen, die wel
een weinig op koetsen gelijken. Men ment deze huisdieren even
zoo goed aan den hals, als de boer zijn besten klepper aan den
toom. De mindere man rijdt in zijne bont opgesmukte hondechais
des Zondags heel deftig met zijne huisvrouw, die ook wel eens een
„uitje" wil hebben, naar de kermis te A. of B., terwijl hij dit dan
altijd nog op den boer voor heeft, dat hij niet met een enkel
alles vond zeker algemeen bijval en het werd gewis ten
l volle gewaardeerd, dat van Rusland eene poging uitging
om een der grootste rampen van het menschdom althans
eenigszins te matigen?
Het tegendeel is waarzelden werd het voorstel tot eene
i internationale samenspreking met meer tegenzin en wan
trouwen begroet. Er waren tegenstanders van den oorlog,
die meenden dat elke poging om zijne vreeselijkheid te
verminderen afgewezen moest worden, dewijl te minder tot
een oorlog zal worden overgegaan, naarmate hij gruwelijker
gevoerd pleegt te worden en meer ellende na zich sleept.
Het waren dezelfde vrienden van den vrede, die de Ge-
neefsche conventie en de werkzaamheid van het Roode
Kruis afgekeurd hadden. Hunne stelling komt ons te
wreed voor om waar te kunnen zijn: wat ook tot matiging
van den oorlog beproefd worde, hij zal altijd een ver
schrikkelijk en jammerlijk middel blijven, waarvan de
schromelijke onheilen en gevolgen Vorsten en volken weer
houden mogen er toe te besluiten, en waartoe zij niet
gemakkelijker zullen overgaan omdat, ook door onzijdigen,
voor de zieke en gekwetste krijgers gezorgd of op andere
wijze de menschelijkheid ook in den oorlog betracht wordt.
Andere tegenstanders van den krijg het Fransche
Genootschap der Vrienden des Vredes maakte zich tot
hun orgaan begrepen het niet, hoe een verlicht gou
vernement er aan kon denken om den oorlogstoestand te
regelen. Elke regeling moest komen tot het formuleeren
van rechten der krijgvoerende Staten, legers en burgers,
onzinnig oordeelden zij het om rechten te willen vaststellen
voor eene zaak, die zelve het grootste onrecht is. Dit kan
tot niets anders leiden dan tot vervalsching der denkbeelden
omtrent recht en rechtvaardigheid. Er behoorde veeleer
spraak te zijn van het leggen der grondslagen voor een
internationaal vredeswetboek, dat de kansen voor bloedige
worstelingen verminderde en in eene meer of minder ver
wijderde toekomst een ongestoorden vrede aan de natiën
waarborgde. Zij bezwoeren dan ook de ter conferentie
vertegenwoordigde gouvernementen om het contra-project
ingang te verschaffen, den 17 Juni door het Huis der
paard, waar meestal met een span, en soms zelfs met „de vier,"
langs 's heeren wegen rijdt.
Het komt mij voor, dat liet een ziekelijk medelijden verraadt,
indien men de bonden in alle mogelijke gevallen voor trekdieren
ongeschikt acht. Indien zij niet ruw worden bejegend en men
niet het onmogelijke van hunne betrekkelijk zwakke krachten eiseht,
dan kunnen zij zeer goed dienstbaar worden gemaakt aan bet
stoffelijk bestaan, des noods ook aan het genoegen van de minder
bevoorregte volksklasse. Een hond, die met gekrulden staart en
zonder dat hij van vermoeidheid naar zijn adem behoeft te snakken,
moedig en vrolijk voor een ligt karretje loopt, geeft volstrekt
geen hinderlijken indruk, maar zal alleen -voor ziekelijk weekhartige
oude dames en haars gelijken redenen van beklag kunnen opleveren
Ik vind het dan ook geenszins noodzakelijk om gevolg te geven
aan de woorden van het Londensche tijdschrift: The Animal World,
die onlangs in sommige dagbladen werden overgenomen, dat men
n. 1. zijn invloed zou moeten aanwenden „op de pers, de wetgeving
of de regering in Holland" om zoo mogelijk „uit te lokken, dat
het aanspannen van honden daar te lande verboden worde."
't Is dunkt mij reeds erg genoeg, dat in sommige provinciën
van ons land het rijden met hondekarren, zelfs op de openbare wegen
maar kortaf van hooger hand is afgeschaft. Wien liet niet voegt
zich van een paard te voorzien, koopt immers een ezel, en wien
een graauwtje te duur is, zou die zijn werk niet met een fiksehen,
gespierden „Turk" mogen verrigten? 't is waar, er zijn paarden
die laf genoeg zijn om voor een niets kwaads bedoelenden trekhond,
met forschen sprong op zijde te vliegen, doch ik meen, dat er een
politiereglement bestaat, hetwelk van een eerbiedig „uitwijken"
spreekt, niet alleen ten behoeve van „schichtige," maar van alle
rossen, die hunne trekkende natuurgenooten op den weg mogten
ontmoeten. Indien ik kiezen moest tusschen het afschaffen van
die „schichtige," dus voor 't gebruik ongeschikte paarden, - en
hondekarretjes, die met mate zijn beladen en met zachtheid worden
bestuurd, dan zou de keuze, zonder eenigen twijfel, ten nadeele van
de eersten moeten uitvallen.
Maar als The Animal World verder klaagt, dat in Holland de
honden, „die trouwe, geduldige dieren," geducht hebben te lijden,
„door de overdreven eischen, welke men van hunne krachten
vordert, door slagen, schoppen, verwondingen en onvoldoende
voeding bovendien, en niet het minst door soms uren lang onbeschut
aan de hitte, koude en regen te zijn blootgesteld," zeker, dan ben
ik het geheel met dit tijdschrift eens, want juist zooals het blad
opmerkt, durft hier menigeenzijn bond, diehem dikwijls voor 't winnen
van zijn brood onmisbaar is, in koelen bloede behandelen.
Het is verre van mij te beweren, dat het hardvochtig omgaan
met dieren, en vooral met de honden als trekbeesten, een kwaad
is, dat meer dan elders in Noordholland schuilt. Ik weet niet, of
Hildebrand in zijne geestige schets van den Noordhollandschen boer
waarheid schreef, toen hij opmerkte, dat de landlieden in deze onze
provincie er groot genoegen in smaken om hun „naasten voorbij te
rijden, waardoor zij haast wel genoodzaakt worden om hun paard
„afgrijsselijk in den bek te trekken."
Dit is echter zeker, dat ook hier een weinig meer menschelijkheid
tegenover de dieren niet overtollig zijn zou. Waarom brandt of
snijdt men zijne schapen zulke ijselijke gaten en glippen in het oor?
Afgevaardigden van de Vereenigde Staten aangenomen, en
hoopten dat zij, voor deze heilige taak terugdeinzende en
zich tot het reglementeeren van den oorlog bepalende, van
het voorgestelde ontwerp alleen de artikelen zouden be
houden, die op de gevangenen en gekwetsten betrekking
hadden.
In het op het nemen van wraak wegens het verlies van
den Elzas en Lotharingen vlammende Frankrijk verhieven
zich ook andere, meer krijgslustige stemmen tegen de
conferentie. Men vond in het Russische ontwerp dat
voor een goed deel als eene poging tot codificatie der
tegenwoordig tusschen beschaafde natiën in zwang zijnde
oorlogsgebruiken kan beschouwd worden veel voorge
schreven wat overeenkwam met de door de overwinnende
Duitschers in Frankrijk gevolgde handelwijze, en men
meende, dat Duitschland bij het doen van het voorstel
achter het scherm zat, om Frankrijk bij een volgenden
oorlog tusschen beide natiën in zijne operatiën te belemmeren.
Ook in kleine Staten deed zich een dergelijk gevoelen
gelden. Oorlog, uitsluitend gevoerd door legermachten,
waarbij de niet tot het leger behoorende ingezetenen lijde
lijke toeschouwers blijven, mocht mogelijk zijn voor groote
mogendheden, die over talrijke legers beschikken, voor
zwakkere met kleine legers, die slechts het zwaard trekken
tot zelfverdediging, mochten de middelen van verdediging
niet te zeer bepaald en beperkt worden; daar moest ieder,
soldaat of geen soldaat, zonder dat de laatste gevaar liep
door den vijand in minder gunstige conditie beschouwd te
worden, aun den heiligen plicht tot afwering van eenen
aanslag tegen de vrijheid en zelfstandigheid van zijn vader
land kunnen voldoen. De Belgische gedelegeerde ter
conferentie verklaavde dan ook, dat hij geenerlei bepaling
zou kunnen aannemen, waardoor de nationale defensie ver
zwakt werd of die de burgers van hunne verplichtingen
jegens het vaderland onthief.
In Engeland was de tegenstand niet minder. De regee
ring aarzelde lang om tot de conferentie toe te treden, en
zij deed dit niet dan na overleg met andere mogendheden
gehouden en daarvan de toezegging bekomen te hebben,
Men zou zeggen, dat er toch wel andere dan zulke verminkende
merkteekens waren uit te vinden. Waarom moeten de ganzen en
zwanen de diepe likteekens der onbarmhartigheid op hunne snavels
dragen? Is ook aan deze dieren geen ander teeken van onder
scheiding te geven Waarom zet de eerste de beste grofsmid van
bet dorp een paard, dat fijngevoelige beest, eene „dragt" in de
borst, met een werktuig, zoo stomp en zoo lomp, alsof het niet
door eene paardenhuid, maar veeleer door een stuk hout moest
worden gedreven? Mag de heelkunde bij de dieren dan met eene
onnoodige pijniging en marteling vergezeld gaan?
Ik weet het, al deze dingen geschieden in den regel argeloos.
Indien bet menschelijk gevoel fijner was ontwikkeld, dan zou men
ook geheel anders te werk gaan; doch de feiten zijn niettemin
beklagenswaardig te noemen.
En om nu weer op de bonden, als trekdieren, terug te komen,
men mag toeb zeggen, dat het in onze eeuw van toenemende
beschaving en humaniteit meer dan tijd wordt om, niet slechts hier
en daar, maar overal in den lande, bij wettelijke bepaling, voor
bet misbruiken en afbeulen en martelen van de trekbeesten, met
name vau de honden, te waken. Als bij een invallenden dooi een
wagen met eenige kilo's te zwaar bevracht is, dan klinkt het:
laad af! Doch als een dier onder zijn al te drukkenden last zweet
en zwoegt en hijgt, zoodat het er haast dood bij neervalt, dan moet
ieder zelf maar weten wat hij doet.
Hier moest de stem der menschelijkheid naast die van het staats-
of gemeentebelang nadrukkelijk worden gehoord.
Stel u voor, daar komt een hondekar, zeg maar vrij een honden-
vrachtwagen aansukkelen. De twee zeer hooge en zware wielen
kraken en knarsen door den morsigen puinweg. De kolossale
vierkante bouten bak van den wagen is met een drietal magere en
dikwijls veel te kleine en zwakke honden bespannen. In dien bak
liggen vaak ongeveer duizend turven of ook ('t is ongeloofelijk)
tien hectoliters appels of peren. Zoo nu en dan hoort ge een
aangrijpend gegil en gejank van „den luiste der drie," die telkens
smachtend en hijgend achterwaarts ziet naar den graauwenden en
vloekenden meester, die hem met een brullend alloh! en kwaad
aardige stokslagen voortdrijft. De ruwe aanvoerder van deze
onmeuschelijke vrachtkar heeft een touw aan den wagen gebonden;
doch hij trekt niet, soms hangt hij eer aan zijn touw en wandelt
slechts naast zijne beesten, naar 't schijnt voor de gezelligheidhij
is de miusle van allen, als 't op het trekken aankomt. Waarom
zou hij ook een haudje helpen, „zij kunnen dat sjouwtje immers
alleen wel aan!" Onwaarheid, ruwe gast, als gij wat meer
teederheid en barmhartigheid in u had ontwikkeld, dan zoudt gij
't niet kunnen zeggen!
Zoo pleegt het hier en overal niet zelden te geschieden.
Het behoeft niet meer gezegd te worden, welk een schadelijken
invloed het plegen en zien plegen van zulke ruwe handelingen
jegens de „trouwe, geduldige dieren" op oud en jong uitoefenen
moet. Van het razen en schelden, het vloeken en tieren, hetstooten
en schoppen, dat iemand op zijn houd heeft geleerd, wordt allengs
zeer gemakkelijk iets op den evenmensch toegepast.
Naar waarheid is er eens gezegd, dat de omgang met redelooze
schepselen den mensch verteederen, maar ook verdierlijken kan.
V. 3 Sept. Ti. Dr. J. W L.