1874. N°. 116.
Zondag 27 September.
32 Jaargang.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163.
Stemmen nit het kamp der vijanden
van de openbare school,
B i n n e n 1 a n d.
HELDERSCHE
EV VIEUWEDIEPER COURANT.
,,W ij huldigen het goede."
Verschijnt Dinosdao», Donderdag- en Zaturdag namiddag.
A-bonnemeatsprijs per kwartaal1.30.
franco per post - 1.65.
PrijB der Advertentiën Van 14 regel» 60 cent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letter» of vignetten worden naar plaatirnimte berekend.
De BURGEMEESTER der gemeente HELDER brengt ter kennisse,
dat de schietoefeningen van het garnizoen zullen plaats hebben op
de schietbanen van het fort ADMIRAAL DIRKS.
Gedurende de oefeningen zal op dit fort de roode vlag waaijen.
Helder, De Burgemeester voornoemd,
25 September 1874. STAKMAN BOSSE.
Dringen de omstandigheden de liberalen om het kabinet,
dat door bun eigen onmacht en verdeeldheid de regeering
in handen heeft gekregen, niet dan bij noodzakelijkheid,
bij kennelijke veronachtzaming van 's lands belang, bij
partijdige maatregelen en bij aanranding van hetgeen naar
der liberalen overtuiging als heilzaam en noodig wordt
beschouwd, te bestrijden, voorzichtige waakzaamheid ver
dient door hen betracht te worden. Inzonderheid past die
aan de voorstanders der openbare school tegenover een
ministerie dat, uit eene minderheid geboren, allicht door
liet doen van concessiën aan gewenschte bondgenooten,
door eene „conciliante politiek" om een fraai woord
voor eene minder fraaie zaak te bezigen zich zal
trachten staande te houden. Tot die waakzaamheid is te
meer reden wegens de antecedenten der ministers Heems
kerk en van Golstein. De eerste, die onder zijn vorig
ministerschap aanvankelijk verklaard had, niet te zullen
dulden dat aan de openbare school geraakt werd, kwam,
toen zijn bestuur door de kiezers veroordeeld was, met
een wetsvoorstel voor den dag, dat strekken moest om aan
de bezwaren van de tegenstanders der neutrale school
eenigermate te gemoet te komenen de heer van Golstein
was het, die eenmaal, als amendement op het ontwerp-
adfes van antwoord op de troonrede, voorstelde, de ernstige
overweging dier bezwaren aan te bevelen.
Zoo vaak van anti-revolutionaire of van roomscli-
catholieke zijde de neutrale school werd aangerand en
verdacht gemaakt en aangedrongen op liet opheffen der
beweerde grieven, is door de liberalen geantwoord: „staak
uwe klachten, breng wat gij verlangt in den vorm van
een wetsontwerp, zoo zal ieder weten wat gij wensclit en
vraagt en zal eene grondige discussie daarover mogelijk
zijn." Dc lieer de Brauw is de eenige die getracht heeft
zoodanig wetsontwerp samen te stellen, dat echter een
doodgeboren vrucht bleef, omdat liet niet voldeed aan het
verlangen van hen tot wier bevrediging het dienen moest.
En dat kon wel niet anders. De bestrijders der openbare
school zijn wel eensgezind in hunne afkeuring, maar ver
van eensgezind in hetgeen zij begeerenanti-revolutionairen
en roomscli-catliolieken verlangen niet hetzelfde, voor zoo
ver althans van huil verlangen blijkt. „Het is eene lange
reeks zeide Thorbecke in de Tweede Kamer be
ginnende met eene vraag om rechtvaardige, zuivere uit
voering der wet, zich uitbreidende tot den eisch, dat de
wet enkele of vele wijzigingen de een verlangt meer,
de ander minder onderga, en eindigende met geheele
veroordeeling der openbare school."
Waar eene zaak zoo fel bestreden wordt als die school,
daar verdient al wat in de vijandelijke gelederen omgaat
de aandacht harer handhavers. Voor hen is het noodig
bekend te blijven met hetgeen door de tegenstanders be
raamd en verklaard wordt, de bekentenissen welke zij
vernemen, de onderlinge tegenspraak welke zij ontdekken
kunnen hun wapenen ter verdediging verschaffen. In dit
opzicht is er in den laatsten tijd een en ander voorge
vallen, waarbij het der moeite waardig is stil te staan.
De Nederlandsche bisschoppen hebben indertijd de open
bare school afgekeurd, al deden zij de bekentenis, dat die
school voor hongerdood bewaarde, m. a. w. dat zij, bij het
gemis van catholieke scholen, voor de jeugd niet geheel
onbruikbaar is en haar eene noodzakelijke, zij het dan ook
niet de meest gewenschte, verstandelijke opleiding geeft.
Maar aangezien de catholieke beginselen vorderen, dat het
onderwijs in de godsdienst en in de wetenschap hand aan
hand gaat, moesten de ouders trachten zoodanig gepaard
onderricht voor hunne kinderen te bekomen; en, waar de
gelegenheid daartoe niet bestond, althans zorgen, dat het
onderwijs in de wetenschappen niet strijdig ware met de
godsdienstige opleiding, en in geen geval hunne kinderen
mogen laten onderwijzen, zoo de godsdienst daardoor in
gevaar geraakte.
Msgr. Paredis, bisschop van Roermonde, is in een dezer
dagen uitgevaardigd mandement een stap verder gegaan.
Hij wensclit openbare gezindte-scholen of subsidiëering der
secte-scholen, als hij zegt: „Wordt echter de ongods
dienstige strekking der openbare scholen weggenomen;
worden de scholen ingericht naar de godsdienstige over
tuiging der bevolking; of worden de bijzondere scholen
slechts gelijkgesteld met de openbare en aan haar dezelfde
rechten en ondersteuning toegestaan als aan de laatstge
noemden wat tocli de ware en waarachtige vrijheid
vordert dan zal de ondervinding nogmaals leeren, dat
wij de ware vrijheid beter weten te eerbiedigen dan onze
tegenstanders, die altijd van vrijheid praten, doch overal
waar zij kunnen als dwingelanden handelen." Al meenen
wij, dat de bisschop zich onjuist uitdrukt als hij spreekt
van de ongodsdienstige strekking der openbare school, en
dus godsdienstloos neutraal ten opzichte van de ver
schillende godsdiensten verwart met ongodsdienstig
afkeerig van godsdienst toch zijn wij hem erkentelijk,
dat hij iets geeft wat naar een programma gelijkt, waarin
hij zijne denkbeelden nopens de oplossing der schoolkwestie
formuleert. Voor nog iets anders zijn wij den prelaat
erkentelijk, n.1. voor zijne verklaring, dat een aantal lieden
van eiken rang onder de catholieken worden gevonden,
die de godsdienstlooze school in bescherming nemen, onder
steunen en allerlei spitsvondigheden en drogredenen ver
zinnen om haar te verdedigen. Wij wisten wel, dat er
vele roomsch-catholieken zijn, die de overtuiging bezitten,
dat liet door hen op eene openbare school genoten onder
wijs volstrekt niet ongunstig heeft gewerkt op hunnen
godsdienstzin en geloofsijver, maar wij stellen opgenoemde
verklaring van een hooggeplaatst geestelijke, wel geschikt
om die overtuiging in meerderen levendig te maken, zeer
op prijs.
De openbaarmaking van liet bisschoppelijk programma
verheugt ons ook, omdat wij in staat zijn het te vergelijken
met een ander van catholieke zijde, door dr. W. J. F.
Nuyens, een niet te verachten penvoerder, in den Nieuwen
Noordhollander gepubliceerd. Zijne meening omtrent de
schoolkwestie is, dat geene partij in den lande hare bijzon
dere zienswijze met zekere soort van dwang aan andere
partijen mag opleggen; dat in ons land gesubsidiëerde
gezindheidsscholen schier niet te verwezenlijken zijn; dat
de openbare scholen nooit mogen werken in den geest van
ééne richting; dat iedere richting, zonder opoffering van
beginselen, eene conciliante oplossing der kwestie moet
helpen bevorderen. De catholieken zegt hij moeten
die oplossing zoeken in offervaardigheid ten behoeve hunner
bijzondere scholen. Subsidiëering zou hij niet begeeren,
omdat men afhankelijk wordt van dengene, van wien men
geldelijke ondersteuning verlangt. Ook dr. Nuyens zijn
wij erkentelijk, omdat de voorstanders der openbare school
niets geen bezwaar zullen hebben tegen het door hem
aangeprezen middel, maar ook omdat alsnu openbaar ge
worden is, dat zelfs onder de catholieke tegenstanders dei-
openbare school, een kerkvorst en een leek van beteekenis,
verschil van meening bestaat over de wijze waarop zij de
oplossing hunner bezwaren mogelijk achten.
Wenden wij den blik naar andere zijde, naar die dei-
rechtzinnige protestanten, dan hooren wij daar bekente
nissen die getuigen, hoe de beweging tegen de openbare
school wegens haar neutraal karakter eene kunstmatig
opgewekte is, een werk van weinig talrijke ijveraars, dat
geen weerklank vindt in het gemoed des volks. De heer
Groen van Prinsterer sprak uit naam dier „achtenswaar
dige landgenooten, die, zoolang men hun niet geeft wat zij
terecht het zielevoedsel hunner kinderen noemen, niet tot
rusti en lijdelijkheid zullen worden gebracht", en de heer
van Zuylen schreef: „De natie wenscht positief christelijk
onderwijs." Dit thema is jaren lang herhaald en op allerlei
wijze verkondigdhet volk wenschte niet gediend te zijn
van de godsdienstlooze school, het vroeg met aandrang een
onderwijs dat door de godsdienst bezield werd, het
schroomde daarvoor geene opofferingen en, al moest het
door zijne belastingen bijdragen voor het bestaan der open
bare scholen, het bracht bovendien zijne penningen te zamen
om aan de inspraak van zijn geweten te voldoen door de
oprichting van scholen voor christelijk—nationaal onderwijs.
Dat alles is zoo vaak gezegd, dat men bijna in verzoeking
zou geraken om het te geloovenmaar wat blijkt thans in
eene samenkomst voor de inwendige zending door mannen,
tot de christelijk-historische richting behoorende? Bij het
hespreken van den tegenwoordigen toestand van het chris
telijk onderwijs stelde de heer van Lummel de vraag
Waardoor bestaat de christelijke school, door de belang
stelling der ouders of door den steun van de vrienden van
het christelijk onderwijs? Hij geloofde het laatste, maar
vroeg verder of, zijne meening juist zijnde, de benaming
„christelijk-nationaal" wel gezegd kon worden volkomen
waar te zijn? Een der aanwezigen merkte aan, dat de
benaming nationaal doelt op de beginselen, onverschillig of
ze begeerd worden of niet. Een ander meende, dat die
benaming als etiquet moet worden opgevat, waardoor de
'christelijke school aankondigt, dat zij alleen het onderwijs
inaar hare opvatting als nationaal beschouwt, zonder naar
de oogenblikkelijke belangstelling der natie te vragen. Aan
het einde der beraadslaging verklaarde de heer van Lummel,
„dat zijn totaal-indruk van het door onderscheidene spre-
kers gezegde deze is: in den regel draagt het christelijk
onderwijs het karakter van zendingswerk. Bij de natie als
zoodanig vindt het meer antipathie dan sympathie."
Wij hebben hier niets bij te voegen; wij achtten het
noodig om verklaringen als de medegedeelde meer wereld
kundig te helpen maken, tegenover zooveel wat strekken
moet om de openbare school afbreuk te doen in de oogen
der menigte, mag men jvaarlijk wel nota nemen van de
onderlinge tegenstrijdigheid, de overdrijving en de onware
grootspraak harer belagers.
HELDER en NIEUWEDIEP, 26 September.
Den 9 Oct. a. s. zal alhier aan boord van de mailboot
Conrad overgaan een detachement suppletie-troepen, sterk
150 man, waaronder 10 onder-officieren.
In de op gisteren avond gehouden Nutsvergadering
werd door den heer G. E. Bron verslag uitgebragt van de
door hem in de vorige maand, als afgevaardigde van dit
departement, bijgewoonde algemeene vergadering der Maat
schappij tot Nut van 't Algemeen. Vervolgens werden
tot leden der commissie voor het organiseeren van volks-
voordragten in het aanstaand winter-saizoen benoemd de
volgende heerenD. Aeijelts, C. J. Blok, H. Daarnhouwer,
D. Dekker, P. J. Duïnker, Alting von Geusau, S. Giftjes,
J. Heeres, L. Jelgersma, J. Lammers, K. Lastdrager,
M. J. Manheim, T. Mooy, A. G. F. van Nieuwenhuijse,
L. F. Over de Linden, J. Rinner, J. Schuijt, W. Thie Fz.,
J. J. Tinkelenberg en J. W. van der Wal Cz. Tot
leden der commissie voor de volksbibliotheek werden her
benoemd de heeren: W. Bruin Wz„ B. Swets en J. J.
Tinkelenberg. Omtrent de regeling der zaak van de
bibliotheek voor het vervolg, worden van hh. commissa
rissen nadere inlichtingen ingewacht. De rekening en ver
antwoording van den penningmeester, die werd nagezien en
in orde bevonden, toonde een nadeelig slot aan van ruim
f 67. Tot leden van 't bestuur van het departement
werden herkozen de heerenH. L. Oudenhoven en G. E.
Bron en werd gekozen in de plaats van wijlen den heer
J. H. Kremer de heer B. J. Herweijer. Uit het nu vol
tallige bestuur werd de heer Bron tot voorzitter gekozen.
Aan eene commissie bestaande uit de heeren Bron,
Herweijer, Alting von Geusau en Dekker werd opgedragen
te trachten in de vervulling van spreekbeurten op de
buitengewone wintervergaderingen te voorzien door sprekers
van buiten de gemeente. Eindelijk werden, met het oog
op de lOjarige herziening van het reglement voor dit de
partement, de heeren Bron, Uurbanus, Dekker, Vries en
Ruijsch benoemd tot leden eener commissie van onderzoek of
en in hoeverre dat reglement wijziging behoeft.
B:j de gewone rondvraag bekwam de heer Ruijsch het
woord. Hij deelde mede, dat onderscheidene plaatsgenooten
reeds, in navolging van hetgeen elders geschiedt, een adres
hebben geteekend aan ZExc. den minister van Binnenl.
Zaken, houdende verzoek tot het bevorderen eener wijziging
der wet op het lager onderwijs wat betreft de bepaling van
't minimum der onderwijzers-tractementen. Hij noodigt de
vergadering uit door haren invloed de onderteekening van
dit adres bij vele onzer plaatsgenooten regtstreeks te bevor
deren. Nadat door een paar leden is opgemerkt, dat dit
adres wel door de leden als particuliere personen kan worden
ondersteund, maar dat dit niet van wege het departement
kan geschieden, omdat de Maatschappij tot Nut van 't
Algemeen zelve in 't belang dier nuttige zaak werkzaam
is, trekt de voorsteller zijn voorstel in, en worden door de
aanwezige leden hunne haudteekeningen op 't adres geplaatst,
met toezegging om ook andere ingezetenen daartoe, zoo
mogelijk, op te wekken.
Hierop wordt de vergadering gesloten.
Aan het slot van een artikel, opgenomen in het
Geneeskundig Archief voor de Zeemagt (pag. 280 en 281,
3de jaargang, 3de aflevering), zegt de lieer J. C. D. Steen-
dijk, officier van gezondheid 1ste klasse bij de Marine:
„Ik maakte de terugreis uit Oost-Indië aan boord van
de Conrad, een stoomschip van de Maatschappij Nederland.
Ik kan verklaren, dat er dagelijks eene ruime hoeveelheid
versch vleesch in vele vormen werd verstrekt. Het vleesch
en de groenten uit blikken waren uitmuntend. Voor zieken
was er altijd versche koemelk en bouillon, in het kort,
alles wat tot eene goede gemengde voeding behoort, was
er in ruime mate. Op het einde der reis was er eene
dame, die te Soerabaija door eene leveraandoening zeer
uitgeput was, hersteld; eene andere dame, die voor eene
hartziekte (hartkloppingen) naar Holland reisde, kwam
opgeruimd te Nieuwediep aan, en ik zelf, die na de
expeditie van Deli aan zwakte van rheumatische koorts
leed en den vinger-druk aan de voeten liet staan, kwam
bijna hersteld in Holland.
Neemt men nu in aanmerking, dat onze reis van Java
tot aan het kanaal van Suez van 6 Nov. tot in de eerste