1874. N°. 185.
Woensdag 11 November.
32 Jaargang.
AANBESTEDING.
Binnenland.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
HËLDËRSUHE
EN IVfEUWEDIEPER COURANT
..Wij huldigen het goede."
Verschijnt Dingsdag-, Dondesdag- en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1.30.
J franco per post - 1.65.
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163.
Priji der Adverteatiën Van 14 regel» 60 cent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letter» of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken donderdag vertrekt de mail naar Oost-Indië
via Brindisi.
Laatste ligling 's avonds 6 uur.
De sluiting der mail naar Batavia, te verzenden per
mailboot Prinses Amalia, geschiedt den 20 Nov. a. s., na
aankomst van trein II (N. H. Spoorweg), ten 7.32 u. 's avonds.
Op Vrijdag den 30 November 1874, des avonds ten
7 ure, zal aan het Eaadhuis der gemeente Helder, in het
openbaar, alleen bij inschrijving, worden aanbesteed
1. De levering van GEDRIKTE STUKKEN
voor de Gemeente-ad ministrntie in 18751877.
2. De levering van STEENKOLEN aan de
Gemecnte-inrigtingen in 1875.
De voorwaarden van de aanbesteding liggen van heden
af ter lezing aan de Secretarie der Gemeente.
Helder, den 10 November 1874.
Burgemeester en Wethouders dier Gemeente,
STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
L. VERHEY, Secretaris.
HELDER en NIEUWEDIEP, 10 November.
Jl. Zaturdag namiddag is het bij Egmond gestrande
Nederlandsclie barkschip Constance, na een gedeelte der
lading in bomschuiten gelost te hebben, hier binnengesleept
het schip is digt.
We vestigen de aandacht onzer lezers op achterstaande
annonce, waarin eene buitengewone vergadering van 't
plaatselijk departement der Maatschappij tot Nut van 't
Algemeen wordt aangekondigd. De naam des sprekers zal
zeker genoeg zijn om tot belangstelling in deze zamenkomst
op te wekken, terwyl de vergadering tegen de gestelde
voorwaarden ook voor niet-leden toegankelijk is.
Opmerkingen, die nnndncht verdienen.
Aan het artikel „Gekeuvel over alles en niets," voorkomende in
de Amsterdamsche Courant, ontleenen wij de volgende regelen
„Op een kleine wandeling door Amsterdam ben ik voorbij een
half dozijn slagers gegaan, van wie een paar in kelders, de anderen
gelijkvloers slagten. Overal was het feest voor de lieve straatjeugd.
Er werden runderen en varkens gekeeld. Hier en daar woonden
ook mannen en vrouwen liet schouwspel bij. Ik bleef een oogenblik
staan om te luisteren naar de gesprekken. Nooit had ik zulk een
cynische taal geboord. Aan een der kijkende jongens schoot bet
bloed letterlijk door de oogen, toen de slager het mes sleep, dat
het dier zou onthalzen; zijn handen klampten zich krampachtig aan
de tralies van het kelderluik en een onbeschrijfelijke uitdrukking
van wreedheid kwam op zijn gelaat, toen de doodelijke snede werd
toegebragt. „Ha, die is raak!" ontsnapte aan zijn hartstogtelijk
zaamgenepen lippen en na nog een oogenblik gekeken en als het
ware met de oogen het bloed uit de gapende wond geslurpt te
hebben, liep hij haastig weg. Ik volgde hem. Dat was niet
moeijelijk. Iets verder woonde een varkenslager. De jongen wierp
zich op de knieën, keek even in den kelder en stond weer op,
zeggende: „dat zal nog wel een kwartier duren." Hij bedoelde
dat men met het schoonmaken van het geslagte varken nog niet
ver genoeg heen was, voor de beurt aan een ander zou zijn. En
voort liep de twaalf a dertienjarige knaap. Waarheen? Akelig om
te zeggennaar een anderen slagerEn zoo doen meer kinderen,
groote menschen zelfs. Uit een praatje tusschen een meisje en een
paar jongens vernam ik, dat zij dagelijks, als zij uit school kwamen,
twee uren besteden om naar het slagten te kijken. Welk een school
na de school, en wat vermogen alle lessen van beschaving, alle
onderwijs tegen zulk een openbare opwekking van het ruw en dierlijk
instinkt, dat in iederen menseli schuilt en voortdurend moet onder
drukt, maar nooit gevoed mag worden.
Toen ik dan zooveel nieuwsgierigen van allerlei leeftijd naar 't
slagten zag kijken en daarbij dacht aan de ongevoeligheid en de
kwade hartstogten, die zulk een schouwspel kan opwekkentoen ik
uit sommige slagtersplaatsen den stank van 't bloed, dat meestal
maar al te lang op den wagen blijft wachten, die het naar de
suikerraffinaderijen moet brengen, in mijn neus voelde stijgen,
toen vroeg ik hij me zeiven, hoe 't mogelijk was dat, ondanks alle
rekwesten en petitionnementen, de regering nog altijd het Koninklijk
besluit niet had ingetrokken, waarbij den slagers wordt vergund
om in hun huis en ten aanschouwe van 'L publiek te slagten, met
al de voor de huren en voorbijgangers daaraan verbonden onaan
gename en soms schadelijke gevolgen.
In afwachting dat Amsterdam in het bezit kome van abattoirs,
waar al het vee geslagt en van waar al het vleesch vóór een bepaald
uur in den morgen door de slagers gehaald zou dienen te worden,
zal het gemeentebestuur van Amsterdam wel doen door een bewaar
plaats voor de dronkaards op te rigten. Zulk een gebouw toch is
H. M. de Koningin wordt den 20 dezer van HD.
buitenlandsche reis te 's Hage terugverwacht.
Op de stoomboot Friesland is, in de Noordzee, een
inwoner van Harlingen door een golf overboord geslagen
en verdronken.
Zr. Ms. stoomkanonneerboot Havik, in aanbouw op
's Rijks werf te Amsterdam, is, in den namiddag van den
7 dezer, met goed gevolg te water gelaten.
Aan de Kleine Crt. is door een onbekende honderd
gulden gezonden, ten einde dit als eerste bijdrage te be
stemmen voor een eercsabel, door de Amsterdammers aan
generaal van Swieten aan te bieden. Mogt dit plan geen
bijval vinden, dan is het geld voor de gewonden en zieken
van Atsjin bestemd.
Als een bewijs dat in Noordholland nog zeer wildrijke
jagtvelden zijn, verneemt men, dat onlangs in de Heems
kerker duinen, beboorende aan de heeren Spaans c. s.,
door den pachter der jagt, met bijbehoorend gezelschap, in
drie achtereenvolgende dagen, honderd en dertig (130)
fuisanten zijn geschoten en wel op twee na allen hanen.
Voorzeker een wildrijkheid die onze jagtliefhebbers doet
watertanden.
Dr. L. J. de Jongh te 's Hage is benoemd tot ridder
der orde van het Legioen van Eer, als blijk van waar
deering van zijne wetenschappelijke verhandelingen over
de levertraan.
Met leedwezen vernemen wij, zegt het Vaderland,
dat onze stadgenoot, de heer Zaalberg, ernstig ongesteld is.
Voor hem nam jl. Zondag zijn ambtgenoot, ds. Brijce, de
preekbeurt waar. De schare, die ter kerke was opgekomen
om den modernen leeraar te hooren en van de ziekte van
ds. Zaalberg ZEd. werd plotseling door een zenuw
beroerte overvallen niets wist, zag vreemd op, toen een
leeraar van geheel tegenovergestelde rigting den kansel
besteeg. Eenige dames waren onbeleefd genoeg terstond
de kerk te verlaten, wat door den leeraar niet onopgemerkt
bleef, want hij begon met te zeggen dat het liem aangenaam
was, dat ten minste niet allen bij zijn verschijning op den
kansel de vlugt hadden genomen. In de omstandigheid,
dat hij thans voor dit hem nieuwe gehoor moest optreden,
zag hij geen toeval, maar den vinger Gods, die hem riep
een woord tot bekeering te spreken. Zijn tekst was inzonder-
bepaald noodzakelijk. Ik weet wel, dat er aan de verschillende
politie-bureaux zalen, vertrekken of hokken zijn, waar men de
personen, die door hun dronkenschap den burgers overlast aandoen,
of die voor zich zeiven gevaarlijk zijn, pleegt te stoppen, tot zij
weêr nuchteren zijn, maar die vertrekken zijn niet groot genoeg
voor het getal dronkaards, dat de straten, vooral op Zaturdag en
Zondag, onveilig maakt, en ik heb meer dan één agent zien aarzelen
om een beschonken individu meê te nemen, uit vrees, dat hij, aan
het bureau gekomen, geen plaatsje voor hem zou vinden. Van
daar dat men des avonds zoo vele onzer stadgenooten, in elkaêr
gezakt op inspringende sloepen en keldertrappen, ziet ligaen en zoo
vele anderen langs 's heeren straten ziet waggelen en zeilen, zonder
(lat een beschermende hand zich hunner, die zich zeiven niet hebben
kunnen beheerschen en op eigen beenen niet staan kunnen, aantrekt.
Nogtans zou die bescherming een weldaad zijn, omdat op ver
schillende punten van de stad roofvogels gereed staan om de dronk
aards in hun klaauwen te grijpen. Die roofvogels zijn vrouwen
van het laagste soort, te vroeg ontslagen uit Woerden en het
tuchthuis of op het punt van er te komen, 'k Zie dikwijls zulk
een vrouw loopen en menigeen zal haar hebben gezien. Haar
jagtveld is het eindje Nieuwendijk en Buitenkant, tusschen de
Martelaarsgracht en den Singel. Misschien zou zij mij niet altijd
zoo in het oog vallen, als ik haar niet eens op een prooi had zien
aanvliegen, 't Is een vrouw van een vijftig jaar en wel vijf en
een halven voet lang en breed naar proportie. Haar neus is
gebogen als die van een havik; haar oog, klein en graauw, schiet
vonkelende blikken onder dikke, grijze wenkbraauwen; de hoeken
van haar mond, die steeds grijnst, raken bijna de oorenhaar
handen staan krom, en dat zij altijd gereed zijn om te grijpen,
zeggen ons ook de mouwen van het jak, die hoog opgestroopt zijn
en onder een perkamenten huid een biceps vertoonen die tot ontzag
stemt. Op het hoofd van dat roofdier in vrouwenkleêren balanceert,
akelig contrast 1 een koket mutsje.
Toen ik haar aan 't werk heb gezien, was 't een Zaturdag avond
tegen 12 uur en vrij donker en eenzaam op den Buitenkant. Voor
mij uit laveerde een dronken werkman, waarschijnlijk een van die
ongelukkigen, die klagen dat zij nooit vleesch kunnen eten en de
helft van hun loon aan jenever verdrinken. Op eens schoot van
den huizenkant een kolossale vrouw die vrouw 1 op den
dronkaard af, nam hem onder den arm, steunde hem en trok hem
al vleijend een eind voort, tot de man, ondanks of misschien wel
jnist tengevolge van die goede hulp, neerviel, waarop de vrouw
hem ging betasten. Dat onderzoek scheen echter niet tot het
gewensclite resultaat te leiden, want de vrouw rigtte den dronkaard
met ongeloofelijke vaardigheid weêr op en sleepte hem nu met
zich meê naar een steeg, waarin zij verdwenen en ik geen lust had
hen te volgen. Wat er van het zuur verdiende werkloon van dien
man, op wien misschien een hongerige vrouw en kinderen reik
halzend zaten te wachten, is geworden, kan de lezer begrijpen. Ik
voor mij heb met deze mededeeling niet anders beoogd, dan de
attentie der politie te vestigen op de gieren der dronkaards, die in
heid gewijd aan de leer der genade en de verdediging van
de stelling, dat goede werken alleen niets helpen, indien
men zich niet neerbuigt in het stof, en dat de wet van
Mozes niet was gegeven om de menschen in de gelegenheid
te stellen om goed te doen, maar wel om tegen hen te
getuigen. Biddende voor zijn zieken collega, hoopte ds.
Brijce dat dit ongeluk hem en de zijnen op den weg der
bekeering mogt brengen.
De directie van de Nederlandsch-Amerikaansche
Stoomvaartmaatschappij te Rotterdam heeft voor eenigen
tijd eene uitnoodiging gerigt aan alle directiën van
stoomvaart-ondernemingen op Noord-Amerika tot het
houden eener Internationale conferentie van reeders van
Trans-Atlantische stoomschepen, ten einde middelen aan
te geven of plannen te beramen om het gevaar van aanvaring
te voorkomen of te verminderen. Het schijnt dat, ten
einde bij den dikken mist, die zoo vaak in het westelijk
deel van den Noord—Atlantisehen Oceaan wordt aangetroflen,
de kans van aanvaringen, zoowel tusschen stoomschepen
onderling als tusschen stoom- en zeilschepen, zoo ver
doenlijk te verminderen, er één middel is, zeer goed
bereikbaar, wanneer slechts al de voornaamste reeders van
Trans-Atlantische stoomschepen willen medewerken. De
directie bedoelt de vaststelling van stoomwegen over den
Atlantisehen Oceaan, bepaalde routen voor de stoomschepen
oostwaarts en westwaarts, een denkbeeld, reeds in 1855
aangegeven door den beroemden en genialen luitenant M.
F. Maury. En indien het toen reeds noodzakelijk werd
geacht om vaste banen voor de stoomschepen te bepalen,
hoeveel meer moet die noodzakelijkheid zich dan thans doen
gevoelen, nu meer dan het dubbele getal stoomschepen in
die vaart gebezigd wordt. In elk geval is het een denkbeeld,
dat zeer zeker de ernstige overweging van zulk eene confe
rentie waardig is.
Het doel is dus om als het ware een dubbel spoor voor
stoomschepen over den Noorder Atlantisehen Oceaan te
bepalen, zoodanig, dat de met zoo groote snelheid in tegen
overgestelde rigting gaande stoomschepen niet meer met
elkander in botsing zullen kunnen komen. Van de 19
groote stoomvaart-maatschappijen, aan welke de oproeping
is gezonden, en die gezamenlijk minstens een 200tal stoom
schepen tusschen Europa en Noord-Amerika doen varen,
zekere wijken worden aangetroffen en voornamelijk op Zaturdag
avond den betaal-avond op buit uitgaan.
Als men van dronkaards spreekt, komt men van zelf tot de
vraag of er niet iets zou kunnen worden gedaan ter beteugeling
van de dronkenschap, die, tegen alle afschaffings- en matigheids
bonden in, ook in ons land hand over hand toeneemt. Men zou
die vraag bijna met een wanhopig „neen!" dienen te beantwoorden.
Boete ten minste en gevangenisstraf schijnen geen enkelen slaaf
van den jenever af te schrikken en als zij dit niet doen, zijn zij
een zeer schadelijke bestraffing, omdat het geld voor de boete
alleen ten nadeele komt van het huisgezin, niet van de kroeg, en
de tijd, in de gevangenis doorgebragt, den werkman aan den arbeid
ontwent en eveneens de zorgen en ontbering voor vrouw en kin
deren verhoogt. Misschien zou een te pronk stelling dan nog meer
menschen van het overmatig gebruik van sterken drank afhouden,
want het is opmerkelijk, hoe menig dronkaard, als hij weêr nuchteren
is, zich schaamt voor den dag te komen. Het beste middel evenwel
om dronkaards af te schrikken is eenigen tijd geleden door een
Engelsclien vlootvoogd in praktijk gebragt. Jammer dat het naar
alle waarschijnlijkheid aan onze regterlijke autoriteiten minder ter
navolging geschikt zal voorkomen.
Die admiraal dan, een geducht vijand van alle misbruikers van
sterken drank, had reeds lang gepeinsd op een straf die zijne
matrozen voor goed van hun hartstogt zou genezen. Hij had hen
beboet, gehielhaald, opgesloten, afgeranseld, te pronk gesteld,
niets hielp 1 Altijd zou de man, die gedronken had, op nieuw
drinken. Eindelijk kreeg de admiraal een kostelijke ingeving. Hij
laat thans iederen matroos, die in staat van dronkenschap verkeert,
naakt uitkleeden, aan den mast binden en vervolgens met de
brandspuit bespuiten, totdat hij weder nuchteren is, waarna hij
hem, ten einde zijn leven niet in gevaar te brengen, goed laat
wrijven en in een warm bad leggen. Den volgenden dag is alsdan
de dronkaard van den vorigen weêr zoo friscli als een hoen, doeb
nu begint de tweede en zwaarste helft van de straf, hierin bestaande,
dat de man op de nuchteren maag twee kan, zegge twee liters
zeewater, gesatureerd met Engelsch zout, moet drinken. Men kent
de uitwerking daarvan. De leelijke gezigten zeggen duidelijk, welke
snijdingen in de ingewanden het gevolg zijn van die kuur, die zoo
probaat is, dat niemand die haar eens heeft doorgestaan, ooit weêr
lust gevoelt om te diep in bet glaasje te kijken. De twee liters
zeewater verrijzen altijd als dreigende spoken tusschen zijn mond
en den jenever.
De admiraal heeft zijn uitvinding bekend gemaakt met de ver
klaring, dat geen overwinning ter zee zoo luisterrijk had kunnen
zijn en hem zooveel pleizier had kunnen doen als deze zege, welke
hij met het zeewater op den sterken drank behaald heeft. Me
dunkt als men bij ons het voorbeeld van den Engelschen admiraal
eens ging volgen. Aan zeewater ontbreekt het ons evenmin als
aan dronkaards! De proef is dus gemakkelijk te nemen."