Benoeming-en, enz.
STATEN-GENERAAL.
commissie evenmin bezwaar heeft gezien voor de diephouding
d'er Texelsche zeegaten, maar toch, als over naat van voor
zorg, de afsluiting van het Eijerlandsche gat heeft aange
raden, in verband met de voorgenomen droogmaking van
het zuiderlijk gedeelte der Zuiderzee. (U. D.)
De heer J. Kouwenhoven te Warmond, ten wiens huize
de bij het spoorweg ongeluk van 14 Aug. jl. gekwetste weduwe
Klein en haar kleindochter werden verpleegd, heeft van de
Hollandsche Spoorwegmaatschappij een zilveren koffijkan ten
geschenke ontvangen.
De Nieuwe Rotterdamsche Courant heeft drie artikelen
over „de Staats-loterij" geleverd. Zoolang men nog niet
algemeen er van overtuigd is, dat die instelling Nederland
tot schande strekt, is het noodig daarop telkens te wijzen.
Sinds tal van jaren pleit mr. G. A. Fokker met kracht
en talent voor de afschaffing, maar zijne stem vindt naau-
welijks weerklank. Nu en dan vragen eenige of vele leden
of „men" in de afdeelingen om afschaffing of verbetering
een enkele maal spreekt men er zelfs over en krijgt
ook een antwoord, hetzij dat men gelijk heeft, hetzij dat
de minister overwegen zal en dan gaat de post Staats
loterij zonder hoofdelijke stemming door. Verder gebeurt
er niets. In 1836 heeft Frankrijk de Staats-loterij afge
schaft, Engeland in 1826, België in 1830, Hessen in 1832,
Zweden in 1834, Zwitserland in 1865, Beijeren in 1867
en in hetzelfde jaar Hannover, Frankfort en Osnabrück.
Er zijn nog enkele groote landen, waar men de Staats
loterij heeft behouden, doch in die landen zelfs zijn reeds
alle particuliere speelbanken opgeruimd, zoodat men ook
op afschaffing der Staats-speelinrigting mag hopen.
Een eerste argument voor de Staats-loterij is, dat de
Staat daar de lust voor het spel toch onuitroeibaar is
moet zorgen, dat men aan dien lust kan botvieren zonder
bedrogen te worden. De N. Rott. Crt. is van oordeel, dat
die zorg buiten den werkkring van den Staat ligt. Vol
komen teregt is gevraagd, waarom de Staat, die er eene
publieke speelinrigting op nahoudt, dan ook niet andere
inrigtingen exploiteert, die de N. Rott. Crt. niet noemen
wil, en waarom de Staat bijv. niet optreedt als tapper.
Indien men in dit opzigt consekwent wil zijn, behoort men
den Staat voor alles te laten- zorgen. Het rapport van den
minister Vrolik van 23 Aug. 1856 beweert, dat eene
Staats-loterij iets anders is dan gewoon hazardspel. De
N. Rott. Crt. ziet geen ander onderscheid dan dat het eene
publiek, het andere privaat is. De heer Vrolik meent, dat
een handeldrijvend volk behoefte heeft om de kans van het
lot te beproeven. De N. Rott. Crt. twijfelt er zeer aan,
of de achtenswaardige kooplieden onder ons er mede
gediend zouden zijn, als men hun mededeelde, dat hunne
handelsoperatiën hazardspel zijn. Wezenlijke handel is
geen hazard, en het is juist eene grief tegen den tegen-
woordigen tijd, dat velen hem in hazardspel doen ontaarden
Gansch zonder bewijs oppert de heer Vrolik de hoogst
onwaarschijnlijke stelling, dat, waar men de loterij afschafte,
het beursspel toenam.
Een tweede argument tegen de afschaffing is, dat twee
duizend huisgezinnen, collecteurs, splitters, hunne bedienden
en debitanten daardoor hun onderhoud zouden verliezen.
Doch dit is alleen waar voor het geval, dat men plotseling
de loterij ophief. Men neme een tijdperk van voorbereiding.
Men bepale bijv. bij eene wet, dat de 298ste of, verlangt
dezen kring dringen en vechten de toeschouwers om zoo dicht
mogelijk daarbij te komen. Dezen algemeenen strijd beschouwt
men als een voorspel van het aanstaande gevecht. Wanneer ieder
een plaatsje veroverd heeft en de rust eenigermate hersteld is,
treden de vuistvechters met hunne secondanten (gewoonlijk vier in
getal) den kring binnen. De strijders zijn gekleed met lichte
kuitenbroeken, witte kousen en gespenschoentjes, hel geheele boven
lichaam is ontbloot.
Nadat alles in orde is, treden de vier secondanten in een vierkant
naar voren tot in het midden van den kring, geven elkander daar
kruiselings de mannelijke rechterhand en gaan dan met veel
bevalligheid terug tot de kanten van den kring. Nu komen de
strijders te voorschijn, schudden elkander eerst uiterst vriendelijk
de hand en gaan dan in positie staan. Br heerscht een doodelijke
stilte. De voorzitter roept nu met een duidelijk verstaanbare stem
Timehet is tijd, en beiden gaan op elkander in. Eerst maken
zij een tijd lang bevallige bewegingen, op eenmaal geeft de een
een slag, die dadelijk door den ander beantwoord wordt. Het
bloed vloeit in stroomen over de naakte schouders en de menigte
brult en juicht van genoegen. De weddingschappen worden hoog
de opgewondenheid is kolossaal, totdat een der strijders door zijn
tegenstander tegen den grond geslagen wordt.
Hiermede eindigt de eerste attaque. Gedurende de nu aange
vangen pauze worden de strijders door hunne secondanten met in
azijn gedoopte sponzen gewasschen.
Men giet hen brandewijn in en als de „menschen" zich een
weinig hersteld hebben, heeft de tweede aanval op elkander op
dezelfde wijze plaats als de eerste. Zulke aanvallen hebben meer
malen van dertig tot veertig keer plaats, totdat de gezichten der
strijders meer op een biefstuk dan op het evenbeeld van God
gelijken. Maar zelfs wanneer de strijders door vermoeidheid en
door hunne wonden niet meer op hunne beenen kupnen staan en
door de secondanten vastgehouden moeten worden, vechten zij nog,
totdat eindelijk de een met een stukgeslagen kinnebak of een uit
geslagen oog nederzinkt. Eerst dan kent men zijn tegenstander
den prijs en de overwinning toe. Eigenlijk zijn ze beiden over
wonnen, want geen van beiden zijn na zulk een strijd, maanden
lang tot iets bruikbaar.
In de eerstvolgende dagen zijn de couranten opgevuld met
ellenlange gloeiende berichten over het prize-fight" vuistgevecht
hoe het geheel zich ontwikkeld, hoe heerlijk het publiek zich
geamuseerd heeft, hoe mooi en aangenaam de strijders er uitzagen
en hoe schitterend zij vochten. Iedere vuistslag en zijne afschuwelijke
uitwerking worden haarfijn beschreven. Ter eere van den over
winnaar wordt een banquet gehouden, zooals het laatste ook te
St. Louis ter eere van Edwards gehouden is en iedereen verheugt
zich dat zulk een geschiedenis spoedig weder kan plaats hebben.
De vreemdelingen echter, die voor het grootste deel van dit
ruwe en onmen3ehelijke vermaak een afschuw hebben, moeten door
hunne bemoeiingen en door den invloed van hunne pers trachten
in Amerika langzamerhand den smaak van dat deel der Ameri-
kaansche maatschappij te veredelen, zoodat de steeds naar opwinding
hakende Amerikaan leere zich met andere en edeler vermaken
tevreden te stellen.
men een rond getal, de 300ste Staats-loterij de laatste zal
zijn. Dan heeft men nog drie jaar voor zich, kan nog
gedurende 14 loterijen de bovenmatige winsten trekken,
waarover, volgens bet verslag, in de Kamer dit jaar
geklaagd wordt, en heeft intusscben tijd genoeg om naar
eene andere kostwinning om te zien. De vraag is bovendien,
of men wel het nadeel van particulieren in rekening mag
brengen, als eene zaak schadelijk is voor het algemeen.
Moet men aarzelen de kermis af te schaffen omdat dan de
clowns buiten betrekking zijn? Verder doet de N. Rott. Crt.
uitkomen, dat niet de Staat, maar de spelers die collecteurs,
enz. bezoldigen, en dat wel voor een schadelijken en volstrekt
improductieven arbeid.
Een derde argument is het voordeel van de schatkist.
In 1850 en 1852 verklaarde de minister van Bosse, dat
hij de zaak alleen verdedigde omdat zij 4 ton opbragt.
Maar sedert de droevige verdediging van het noodzakelijk
kwaad door dien minister is de opbrengst onzer belastingen
met 30 millioen vermeerderd.
De N. Rott. Crt. wijst daarna op de misbruiken, die
met het systeem van splitsen en verhuren der loten gepaard
gaan. Het ergerlijkste is nog de wijze, waarop de loterij
briefjes aan het volk worden opgedrongen. Door middel
van den jenever wordt het volk tot spelen aangezet. Op
de deur van menige kroeg leest men met groote letters
Staats-loterij.
Een ander misbruik is het zoogenaamd „in den wind
splitsen." Men geeft namelijk meer halfjes, vijfjes, tientjes
of twintigjes uit dan het getal van die onderdeelen bevat.
Men krijgt dus betaling voor geheel fictieve loten en hoopt
op de kans, dat deze met een niet uitkomen.
De N. Rott. Crt. geeft vervolgens eene uitvoerige bere
kening, waaruit blijkt, dat de spelers per jaar f905,850 of
bijna een millioen verliezen. Men komt dus tot het resul
taat, dat de Nederlandsche Staat, om zich zelf eene inkomst
te bezorgen van 4 tonnen gouds, aan perceptie-loon circa
5 ton laat betalen. Men zou mogen vragen, of hij zich
die 4 ton niet op betere wijze kon verschaffen.
Het oude argument, dat bij opheffing der Staats-loterij
in vreemde loterijen gespeeld wordt, beteekent niets. Wij
hebben art. 410 van den Code Pénal en de wet van 22 Julij
1814. Maar bovendien is het tegenwoordig al te belagchelijk,
nu wij overstroomd worden door buitenlandsche loterijen
en in ons eigen land in zoo menige industriëele onderneming
en in de ieeningen onzer groote steden het stelsel van
loterij wordt gevolgd.
Ten slotte levert de N. Rott. Crt. eenige vergelijkende
cijfers der statistiek, waaruit blijkt, dat in landen, waar
de Staats-loterij is afgeschaft, de spaarbanken veel gunstiger
resultaten leveren dan ten onzent.
De N. Rott. Crt. wenscht, dat de Kamer deze zaak
eindelijk ernstig ter harte zal nemen.
Bij gelegenheid van den 400jarigen gedenkdag van
de stichting van het Utrechtseh stedelijk gymnasium wapperde
van vele gebouwen de nationale vlag. In de Pieterskerk
hield de tegenwoordige rector, de heer dr. A. H. G. P.
van Es eene feestrede, welke door velen werd aangehoord.
Daarop volgde het zingen eener feestcantate, door de
zangvereenic'ing, onder leiding van Richard Hol. Des
avonds vereenigden eeD groot aantal feestgenooten zich
aan een feestdisch, waarbij hun door de tegenwoordige
leerlingen van het gymnasium eene serenade met fakkellicht
werd gebragt.
Vanwege de gemeente zijn aan de leerlingen en oud
leerlingen dezer eeuwenheugende inrigting bronzen her-
innerings-medailles uitgereikt.
Jl. Donderdag is te 's Bosch in 70jarigen leeftijd
overleden de heer mr. Johan Versfeit, vice-president bij
het provinciaal geregtshof van Noordbrabant. In 1830
bij den opstand van België, nam hij als schutter vrijwillig
dienst en woonde den tiendaagschen veldtogt bij. Hij ontving
bij die gelegenheid de Militaire Willemsorde. Sedert 1838
maakte hij deel uit van de regterlijke magt.
De oud-strijder van 1830/31, die te Ginneken op den
dag der onthulling van het monument zoo noodlottig om
kwam, is Johannes Joanvier, prentenkoopman, oud 64 jaren,
wonende te Bergen-op-Zoom.
Evenzeer als de historische kritiek in staat is af te
breken, kan zij ook opbouwen. Eene schoone bladzijde
uit 's lands geschiedenis dreigde verloren te gaan door
twijfel aan het gebeurde met Albrecht Beiling (beter:
Albaert Beilinc). Gelukkig behoeft dat niet langer; dank
zij het onderzoek van dr. Bolhuis van Zeeburg, prof. Fruin,
mr. J. K. J. de Jonge is het, zooals dr. van Vloten in
den Volksalmanak van 't Nut voor 1875 mededeelt, boven
twijfel verheven dat Beilinc als eerlijk man iu zijne gevan
genis teruggekeerd is, toen hij niet kon voldoen aan de
voorwaarden zijner loslating, het betalen van een losgeld
van 1000 schilden. Hij is daarna op last van Gerrit van
Poelgeest bij Schoonhoven levend begraven. (KI. Cour.)
Nu er in de laatste dagen nog al sprake is van mejufvr.
Mina Kruseman en dikwerf in één adem achter haar naam
gevoegd wordt: Stella Oristorio di Frama (Cantatrice), is
het welligt niet ongepast de niet zoo algemeen bekende
reden te vermelden, die haar er toe gebragt heeft zich zulk
een' weidschen naam en titel toe te kennen.
Voor eenige jaren geleden vervoegde zich bij een onder
nemer van concerten, een' zoogenaamden Impressario, ergens
in. Amerika eene jonge dame, eene niet onbevallige blondine.
Op zijne vraag wie hij het genoegen had te zien en wat
er van hare dienst was, gaf zij haar naamkaartje over,
tevens antwoordende „Mijnheer, ik heet Mina Kruseman
en wenschte gaarne een engagement te sluiten om op een
uwer concerten te zingen."
Op vragenden toon en het kaartje bekijkende, trachtte
de man den naam zijner bezoekster te herhalen, doch dat
wilde niet vlotten. Mejufvr. Kruseman hielp hem daarom,
door haren naam nog eens duidelijk te noemen, voegde er
toen tevens bij, dat zij een Hollandsche was en herhaalde
nog eens het doel van hare komst.
Naauwelijks had echter de man gehoord, van waar zij
kwam, of met de eenvoudige verklaring, dat hij haar niet
kende, zeide hij op haastigen toon, dat het hem speet, dat
hij thans geen gelegenheid had om haar te engageren en
het buitendien op het oogenblik te druk had om zich langer
met haar bezig te houden, dat andere bezigheden hem
wachtten enz. enz. in één woord, hij gaf haar vrij dui
delijk te verstaan dat van haar verzoek niets kon komen
en zij wel heen kon gaan.
Een dag of 14 verliepen. Weer kwam eene jonge dame
denzelfden Impressario bezoeken. Maar nu was het geene
prozaïsche, koude Hollandsche jufvrouw, 't Was eene zéér
gracieuse schoone, die het onmiskenbare type droeg van
eene zuidelijke afkomst. De weelderige gitzwarte lokken,
die om haren hals golfden, de donkere wenkbraauwen lieten
daaromtrent niet den minsten twijfel over. Zij presenteerde
zich dan ook als een Spaansche, als Stella Oristorio di
Frama, Cantatrice, die, eene kunstreis door Amerika wenschende
te ondernemen, een engagement wilde sluiten om hare stem
op een concert te doen hooren.
Alweer had de Impressario de hulp zijner bezoekster
noodig om haren naam te kunnen nazeggen hij werd daarin
reeds welwillend geholpen, toen hij nog niet verder was
dan donna Stella O o met het andere was hij alweêr
in de war geraakt.
Blijkbaar schaamde hij er zich echter over, dat hij daar
door zijdelings erkennen moest niet de eer te hebben de
donna te kennen maar dat deed niets ter zake. Hij
verzocht haar plaats te nemen, hij had tijd genoeg, rekende
zich zeer vereerd met een bezoek, waarop hij zoo weinig
gerekend had en dat, zoo als hij zich vleide, met een gun-
stigen uitslag zou bekroond worden. Om kort te gaan, de
man was in de wolken met zijne Spaansche cantatrice
misschien dacht hij nog wel eens in zich zelf: „nu dat is
toch heel wat anders dan die Hollandsche jufvrouw van
de vorige week," en spoedig was de Spaansche er dan ook
in geslaagd een contract op zéér voordeelige voorwaarden
te sluiten om zich op eenig concert te doen hoorenen
nog denzelfden dag liet de Impressario aan alle hoeken van
de straten op enorm groote billetten afficheren, dat hij er
met ontzaggelijk veel moeite en kosten in geslaagd was Stella
Oristorio di Frama (cantatrice) uit Spanje te engageren
voor een of 2 groote concerten.
De concerten hadden plaats. De Spaansche zong en werd
uitbundig toegejuicht.
En wie was nu die dochter uit het zuiden, die Stella
Oristorio di Frama? Niemand anders dan mejufvrouw
Mina Kruseman uit Holland, met geverfde haren en wenk
braauwen.
Zij had teregt begrepen, dat hare afwijzing, vóór dat zij
nog eene enkele proef had afgelegd, slechts veroorzaakt
was geworden, doordat zij eene Hollandsche was, met een
prozaïsclien, Hollandschen naam, maar dat een zuidelijke
afkomst en een hoogdravende, weidsch klinkende naam en
titel op zich zelve de beste introductie waren, die hare
komst, zelfs zonder proef af te leggen, als een zeldzaam
voorkomend geluk deed achten.
Zoo is de wereld hier even goed als in Amerika.
Mundus vult decipi! (Dev. Crt.)
Benoemd tot hoogleeraar aan de polytechnische school te Delft
dr. H. Behrens.
Tot ridder in de orde van den Nederl. Leeuw is benoemd de
heer J. Boissevain, directeur der Stoomvaart-Maatschappij „Neder
land" te Amsterdam.
Tweede Kamer.
Zitting van Zaturdag 5 December. Bij de behandeling der
begrooting voor de staatsspoorwegen werd door verschillende sprekers
aangedrongen op den aanleg van lijnen. De minister Heemskerk
heeft geantwoord nog geen vaste overtuiging te hebben omtrent
de wijze van aanleg en daarom in het belang der zaak het stil
zwijgen te willen bewaren. Op de herhaalde vraag van den heer de
Jong om bepaling van het tijdstip van indiening van een wets
voorstel dienaangaande, heeft de minister het stilzwijgen bewaard.
Deze begrooting is daarna met algemeene stemmen aangenomen.
Zitting van Maandag 7 December. Bij de algemeene beschou
wingen over 't onderwijs in zijn vollen omvang, heeft de heer
Messchert zijne grieven daartegen breedvoerig ontwikkeld. De
strekking van het onderwijs is te veel ingerigt op vermeerdering
van kennis, maar te weinig op de practische toepassing voor 't
maatschappelijk leven, en de bestemming der leerlingen.
Hij geeft een ontmoedigend overzigt van de algemeene uitkomsten
van alle takken van 't onderwijs en meent dat wij hard achter
uitgaan, ook op godsdienstig gebied. Ten slotte bestrijdt hij het
ondenvijsprogram van den heer Kappeyne, dat uitloopt op alge
meenen leerpligt, in strijd met de vrijheid van onderwijs, dat
buitendien te zeer wordt opgeofferd aan 't staatsonderwijs, waarvan
de minderheid geen gebruik kan maken ofschoon zij tot de kosten
moet bijdragen. Wat de heer Kappeyne wil, zal afstuiten op den
onbedwingbaren tegenstand van een vrijheidlievend volk. (Voorts
zijn geene verdere algemeene beschouwingen gehouden).
In den verderen ioop der debatten over de 3 takken van het
onderwijs afzonderlijk heeft de minister, naar aanleiding van gedane
vragen, te kennen gegeven: dat voor verhooging der bezoldiging
van hoogleeraren bij de wet op 't hooger onder .vijs zal worden
gezorgddat ook voor andere materiëele onderwerpen, wat gebouwen
enz. betreft, zal worden gezorgd; dat, ofschoon de plannen voor
een nieuw academiegebouw nog niet geheel zijn vastgesteld, tegen
8 Febr. 1873 bij de viering van het 3de eeuwfeest der Leidsche
Hoogeschool, de plannen voor iedereen zigtbaar zullen zijn; dat
er in 't middelbaar onderwijs leemten zijn die later zullen worden
weggenomen; dat de kwestie van de landbouwschool te Warffum
nog niet beslist is.
De heer Kuijper heeft een zeer uitvoerige rede over het lager
onderwijs gehouden. Hij wil een zelfstandige organisatie en hiër
archie, door gemeentelijke, provinciale en rijksschoolraden in den
geest der Engelsche schoolboards.
De heer Moens heeft op sommige posten van begrooting voor
binnenlandsche zaken de volgende amendementen voorgesteld
Jaarwedden enz. der onderwijzers aan de rijks-kweekscholen te