Benoeming-en, enz.
STATEN-GENERAAL.
Buitenland.
Engeland.
Dmtschland.
paling nu had de onbescheidenheid zoover gedreven dat
hij zich had gekronkeld boven het laarsje der jonge dame,
die niet anders dacht, dan dat zij het slagtoffer was gewor
den van eene uit Artis, in welks nabijheid men was, ont
snapte slang. Men begrijpe de algemeene vrolijkheid onder
welke de reptiliën in hun domicilie werden gereïntegreerd.
De andere ontmoeting was op den Dam. Wij een
vriend en ik zaten in den omnibus, die naar het Haar
lemmerplein zou rijden. Hij zou zoo aanstonds vertrekken.
Daar kwam een oud vrouwtje binnenstrompelen met een
ouden, leelijken, maar goeden fik op den arm. 't Regende
dat het goot. „Goddank zuchtte het arme moedertje,
terwijl zij de vijftien centen telde, ik ben blij, dat ik
zit. Een mensch van zeventig jaar kan niet best meer
vooruit en dan in dat natte weêr en ik moet heel
naar de Marnixkade." „Jufvrouw, geen honden in den
omnibus!" klonk het op eens uit den mond van den con
ducteur. „Och, mijnheer, 't is mijn Azor maar en ik houd
hem immers op den schoot." „'t Mag niet, jufvrouw!"
„Hij zal niemand last aandoen, mijnheer, ik bid u." 't
Mag niet, jufvrouw, maar laat den hond maar loopenhij
zal zijn weg wel vinden." „Loopen, mijnheer, mijn Azor
loopen? In dat weêr en achter den wagen, terwijl ik er
in zit? Neen, daarvoor heb ik hem geen zeventien jaar
gehad. Dan loop ik in Godsnaam maar liever en zal ik
hem dragen." En zoo schoof het moedertje weêr den
vagen uit, maar mijn vriend sprong haar onmiddelijk na,
liet de eenige vigelante, die in de nabijheid stond, aan
rukken, hielp er, zonder een woord te zeggen, het vrouwtje
in, gaf een gulden aan den koetsier, riep„Naar de Marnix
kade sprong weêr in den omnibus, die reeds in beweging
was, en ging naast me zitten alsof hij niets gedaan had.
Niets?
Zeker was 't uit een geldelijk oogpunt niet veel, maar
toch in mijn oogen een zoo schoone daad, dat ik me nooit
zal vergeven, dat de opwelling er toe niet bij mij is opge
komen. Zelfs geloof ik niet dat ik ooit zoo jaloersch op
iemand geweest ben, als dien barren avond op mijn vriend,
dien ik wel zou noemen, als ik niet wist dat hij mij de
vriendschap voor altijd zou opzeggen, als ik 't deed.
Gezwegen dus!"
Men meldt o. a. uit Salt-Lake-City (Vereenigde Sta
ten van Noord-Amerika) dd. 8 Nov. aan het Hbld.: „Te
Columbus vond ik eene kooi in den slaapwagen, die ik
vooraf te Omaha had besproken, voor mij gereed. De spoorweg-
reis in deze zoogenaamde „Pullman Sleeping-cars" is niet
alleen dragelijk, maar onder zekere omstandigheden zelfs
aangenaam. Familiën of vrienden en bekenden, die zich
tot een gezelschap aansluiten, kunnen zich in die rijtuigen
voor de vijfdaagsche reis naar Californië geheel op hun
gemak inrigten, evenals aan boord eener stoomboot. De
beide kagchels in elk rijtuig zijn zoo ingerigt, dat men koffij
en thee daarop zetten, ja zelfs soep koken en vleesch
braden kan.
Natuurlijk zijn alleen reizende jonggezellen, tot welke
klasse van den B. S. schrijver het ongeluk heeft te behoo-
ren, van eene eigen keuken op de reis verstoken, en moeten
zij voor lief nemen met wat op de eetstations van den
spoorweg tot één dollar per couvert wordt opgedischt;
doch wanneer moeder de vrouw, zusjelief of een andere
vrouwelijke beschermengel uw reisgenoot is, dan wordt
gewoonlijk een reusachtige knapzak medegevoerd. Cincinnati-
ham en Chicagoër bloedworst, een koude ossenrollade en
een paar kippen, eenige flesschen wijn, brood en kaas en
een goede voorraad appelen vormen den inhoud voor een
knapzak, die, behoorlijk op het tafeltje in uwe hut uit
gestald, uwe minder begunstigde reisgenooten bepaald doet
watertanden, vooral wanneer daarbij nog de geur van uwe
op den kagchel pruttelende Mokka hunne neusorganen prikkelt.
In ons rijtuig waren verscheidene familiën, die zich op die
wijze huiselijk hadden ingerigt en hunne eigene maal
tijden opdienden. Na het eten bezorgden de dames het
„vatenwasschen," gevolgd door een tukje als variatie op
het eentoonige aanstaren van de graswoestijn, die zich
rondom ons uitstrekte. De heeren trokken zich terug naar
het rookkabinet aan het einde van den wagen, tevens
de bergplaats van de manden en valiezen, die de rol van
knapzakken vervullen."
Een der „modellen" van wijlen Charles Dickens is
overleden, nl. George Waddington, vroeger agent van politie
en later gevangenbewaarder te Hatton-Garden en te
Clerkenwell.
Naar men zegt, koos Dickens hem tot type van den
gevangenbewaarder Grummer, in Oliver Twist.
In het aanstaands voorjaar zal Europa een zeldzamen
gast van vorstelijk bloed kunnen begroeten. Bij den
Sultan van Zanzibar, een geweldig heer onder de zwarte
zonen van Cham in zuidoostelijk Afrika, hebben de lauweren
die de Schah van Perzië op zijn rondreis oogstte, den
lust tot reizen doen ontwaken, en hem doen besluiten om
ook een bezoek aan Europa te brengen. De drie wereld
steden Londen, Parijs en Weenen heeft Z. M. daarvoor
uitgekozen. De Engelsche regering heeft er belang bij om
met de naburen zijner bezittingen daar op een goeden voet
te blijven en meende dus den neger-sultan een bijzonder
genoegen te doen, door hem een uitnoodiging te zenden,
om naar Europa over te komen. Zij heeft hem de
meest keizerlijke eerbewijzen toegezegd, wat Parijs en
Weenen noodzaakt hetzelfde te doen. Het Arahische
blad Al-Jawaib berigt, dat de Sultan van Zanzibar van
plan is zich eenigen tijd te Weenen te installeren om het
„Europeesch Oosten" te leeren kennen. Tot geruststelling
van zenuwachtige gestellen wordt overigens verzekerd, dat
de menscheneterij in het rijk van Zanzibar sedert lang tot
de overwonnen liefhebberijen behoort en men daar reeds
ver het tijdperk van het vijgenblad-costuum achter zich
heeft. Zelfs diep in het binnenland wonende opperhoofden
dragen, behalve een schort, reeds lang epauletten en op
de feestdagen zelfs een admiraals-driemaster.
't Begint onder de hooge Engelsche aristocratie smaak
te worden een of ander beroep ter hand te nemen. Soms
doet men een zeer zonderlinge keus. De hertog van Argyll,
broeder van den markies van Lorne, de schoonzoon der
Koningin, bijv., is makelaar in effecten geworden, 't Is
geen gebrek dat er hem toe dwingt, want hij heeft een
vorstelijk inkomen, maar alleen zijne neiging.
De betrekking van coupeur in Amerika is winstgeven
der dan menig hoogaanzienlijke post in de oude wereld.
De heeren Cashland, Whitford Co., te New-York, be
talen dien functionaris, den heer Henry Skiff, 7500 dollars
per jaar; de coupeur Fitzpatrick bij Moorbrink, te Cincin-
nati, geniet eene jaarwedde van 10,000 dollars (f 25.000);
bij twee firma's te Pittsburg ontvangt de coupeur 3500 en
5000 dollars, bij eene firma te St. Louis 4000 dollars. Aan
een thans te Pittsburg werkzaam zijnden coupeur werd eene
jaarwedde van 5000 dollars aangeboden en zijn betrekking
voor den tijd van vijf jaren gewaarborgd, als hij coupeur
te Chicago wilde worden. Er zijn overigens vele coupeurs
die jaarlijks 3000 dollars verdienen, en gewone coupeurs
verdienen altijd van 1500 tot 1800 dollars.
Benoemd tot 2den luit. bij de dd. schutterij te Vlissingen de heer
G. J. Mees.
Tot directeur-hoofdonderwijzer van het huis van verbetering en
opvoeding te Alkmaar is benoemd de heer Z. van Arnhem, onder
wijzer en commies in de gevangenis voor jeugdige vrouwelijke
veroordeelden, tevens huis van verbetering en opvoeding voor
meisjes te Monfoort.
De 2de luit.-kwartiermeester bij het corps mariniers C. J. Hazenberg
is met ingang van 1 Jan. 1875 bevorderd tot lsten luit.-kwartierm.
Tweede Hamer.
Zitting van Zaturdag 12 December. Na eenige wijzigingen
door de Regering, is het budget van Marine aangenomen met 54
tegen 9 stemmen; hoofdstuk Vila, na discussie, met algemeene stemmen.
Bij de algemeene beraadslagingen over het hoofdstuk Financiën
heeft de minister op eene vraag van den heer van de Putte, of in
't voorjaar een voorstel tot belastingherziening te wachten was, ge
antwoord, eenig voorstel zeker. Dit zou reeds voor het reces zijn
ingediend, als het verslag over het ontwerp tot kasbelegging vroeger
gereed was geweest. De algemeene beraadslagingen zijn gesloten.
Zitting van Maandag den 14 December. De beraadslagingen
over de artikelen van het hoofdstuk Financiën zijn gevorderd tot
de afdeeling posterijen. In den loop der zitting heeft de minister
verklaard dat de zaak betreffende de goederen van St.-Agatha een
stap nader tot de oplossing is gevorderd. De heer van Kerkwijk
klaagde over de resolutie van den heer van Delden waarbij gratie
is verleend van boeten door den kantonregter opgelegd. Hij acht
dit onwettig. De minister betwistte dat van eigenlijke gratie sprake
was, maar wil daarom de handeling zelve niet regtvaardigen.
Bij de Kamer is ingekomen de uitvoerige memorie van beant
woording op de begrooting van uitgaven voor de voltooijing van
het vestingstelsel. De memorie is vergezeld van twee afzonderlijke
beantwoordingen der nota's van de heeren Stieltjes en de Boo. De
minister erkent reeds nu dat de vestingwet, zal die worden uit
gevoerd volgens de bijlage I der wet, niet kan worden uitgevoerd
voor 30 millioen gulden. De ramingen zijn te laag gesteld door:
1° den te grooten spoed waarmede de berekeningen zijn gemaakt;
2° later opgedane ervaring en 3° stijging der arbeidsloonen.
De minister wil op den ingeslagen weg voortgaan en de Hollandsche
waterlinie, de zeegaten en de toegangen langs de spoorwegen in staat
van tegenweer brengen.
Een commissie zal worden benoemd om eenheid te brengen in
alles wat nog moet worden daargesteld.
Den wensch om een behoorlijk afgerond plan te ontvangen noemt
de minister overdreven.
Aan het verslag van de discussiën in de Tweede Kamer over
het hoofdstuk Marine ontleenen wij de volgende uittreksels uit de
redevoeringen van de heeren Fabius en Bombach, ter zake van de
lijfstraffen aan boord der oorlogschepen
Volgens zijne ondervinding, zegt de heer Fabius, die van eene halve
eeuw dagteekent, kan het „slaan" niet gemist worden. Bij de
toepassing der Rijkswet had hij steeds een gezonde, vrolijke en
flinke equipage.
Ik heb, zegt spreker, negen oorlogschepen gekommandeerd, heb
bijna alle oorden der wereld bezocht en ben tijdens den Ameri-
kaanschen oorlog in Noord-Amerika geweest. De verleiding der
desertie was groot; handen met goud werden aangeboden en toch
heeft spreker nooit iemand door desertie verloren. Als de wet
eerlijk en regtvaardig wordt toegepast, dan zullen de schepelingen
niet wegioopen, omdat zij nu en dan een pak ransel krijgen. Maar
wat ergert de schepelingen? Dat is de nieuwe philanthropische
wijze van straffen, als: het langdurig in boeijen sluiten, nu krom,
dan regt, om den anderen dag op water en brood te worden op-
geslóten in donkere hokken, die de philanthropie cellen noemt.
Wat de schepelingen ergert, is het niet geven van permissie aan
wal. Juist die philanthropie bederft het volk en zet kwaad bloed.
Daardoor worden de schepelingen totaal bedorven en ongeschikt
voor de dienst.
Nu en dan leest men couranten-berigtjes van mishandelingen
op oorlogschepen. Daartegen moet hij ten sterkste opkomen: dat
is onwaar. Mogt het gebeuren, dan geeft hij den minister in
overweging, een streng onderzoek in te stellen en hen, die zich
daaraan schuldig maken, ten strengste te straffen. Tegen beperking
van lijfstraffen zou hij zich niet verzetten, indien dit mogelijk ware.
Doch is dit mogelijk? Geen matroos 1ste of 2de klasse mag ge
slagen worden, en de lijfstraffen mogen nooit anders worden toe
gepast, dan in tegenwoordigheid van den kommandant of eersten
officier en niet dan na een zeer naauwkeurig onderzoek. Intusschen
kan het gebeuren, dat in 't belang der openbare veiligheid een
kleine lijfstraf dringend noodig is.
Schepelingen b. v., die op uitkijk staan, moeten op eene korta,
krachtige wijze met een eindje touw soms belet worden in te
slapen; dat is in 't belang der veiligheid van de overige equipage.
Lijfstraf is een praktische, oogenblikkelijke straf en spreker zou
niet gaarne zien dat zij afgeschaft werd, vooral als men bedenkt,
dat in den laatsten tijd het overvaren meest het gevolg is van
slapende uitkijkers.
Spreker herinnert, dat de minister Lotsy hem geraadpleegd heeft
over de afschaffing, maar dat hij 't ten stelligste ontraden had en
zelfs zijn pensioen verzocht voor 't geval daartoe besloten werd.
De Amerikaansehe commandore, dien hij er kort daarna over sprak,
verklaarde juist eene petitie te hebben ontvangen van de schepe
lingen, om de in Amerika afgeschafte lijfstraffen weder in te voeren.
Trouwenser heerscht te dien opzigte veel overdrijving. Het
kielhalen, thans afgeschaft, geschiedde met de meeste voorzorgen
nooit heeft spreker er ongelukken meê zien gebeuren en een paar
uren later zat de gekielhaalde weêr bij zijn makkers aan den
schaftbak, zonder onteerd te zijnhet was eene correctioneele straf.
Thans ha de afschaffing, moeten de schepelingen, die subordinatie
plegen, 8 a 9 jaar crimineel zitten en zijn dus voor hun leven
bedorven, want, ofschoon hij veel wil gelooven van de zedelijke
verbetering der gevangenen, heeft hij er tot nog toe niet veel van
gezien.
Hij raadt den minister aan, met den meesten aandrang omzigtig
te werk te gaan en geen gehoor te geven aan onpractische philan
thropische inblazingen. Hij vraagt verschooning zoolang over dit
onderwerp gesproken te hebben, maar waar 't hart vol van is,
loopt de mond van over.
Hulde brengt hij ten slotte aan den minister voor zijne wet tot
verbetering der pensioenen van de brave zeelieden, die hunne beste
jaren in tropische gewesten hebben doorgebragt.
De heer Bombach zegt, dat de heer Fabius gisteren onder meer
ook over de lijfstraffen heeft gesproken. Daarover wil spreker
mede iets zeggen. Hij kan wel niet zoo smakelijk vertellen als
de heer Fabius over het toedienen van slagen met 't eindje, zóó
dat men haast zou denken dat de patiënten er op belust zijn. Hij
zou wel een tegenhanger kunnen mededeelen. Spreker zou kunnen
herinneren aan een geval te Ylissingen, waar op één morgen 40 maal
achtereen 49 slagen zijn uitgedeeld, wat zulk een schrik onder de
bevolking heeft teweeggebragt, dat reen jong mensch meer als
vrijwilliger wilde toetreden. Hij zou kunnen vertellen van een
jong mensch die er zoo in verhard werd, dat later 100 slagen hem
niet tot verbetering hebben gebragt. Spreker zou een tweede geval
van een jongeling kunnen mededeelen, die levenslang eene ernstige
ziekte van zoodanige kastijding heeft rondgedragen. Een derde
geval betrof een jong mensch, wiens eergevoel hooger was dan de
heer Fabius in een matroos onderstelt, en die na de straf over
boord sprong en verdronk. Spreker zou nog een vierde geval
kunnen aanhalen, dat een jongen, die meende onregtvaardig gestraft
te zijn, daarover een wrok opvatte, zich vergreep aan zijn superieur,
en daarvoor de doodstraf beliep.
Maar spreker mist de gaaf van vertellen en zal het daarom daarbij
laten. Doch er is een feit waarover alle leden kunnen oordeelen.
Ieder weet dat 40 jaren geleden de heerschappij van het eindje
onbetwist was aan boord. Elk verzuim, elk vergrijp, elke over
treding werd er mede gestraft, terwijl het nu zelden meer gebeurt.
En nu vraagt hij en roept den heer Fabius zelf tot getuigehoe
is nu onze marine-matroos vergeleken bij toen? Hij vraagt: of
de matroos niet solieder en moreel veel beter is dan vroeger? Zijn
't nu minder jongens van Jan de Witt, dan toen strenge straffen
aan de orde waren? De geheele wereld kan getuigen van het
tegendeel. Gedurende twee jaren is een deel der marine vóór Atsjin
worstelende tegen het klimaat, den vijand en de cholera, en onze
schepelingen nemen toch hun dienst met ijver en zelfopoffering
waar. Er zijn tal van bewijzen van moed, beleid en trouw geleverd,
die ook erkend zijn door onzen geëerbiedigden Koning. Met het
oog daarop, zegt spreker, dat ons scheepsvolk niet is ontaard en dat
onze Hollandsche Leeuw nog even fier zijne manen schudt als voor
40 jaren op de Schelde.
Als hij nu let op dien moreelen vooruitgang van den matroos,
na de vermindering der straffen, dan vraagt hij: of niet een proef
zou kunnen genomen worden tot algeheele afschaffing der lijfstraffen.
Daarvoor komt spreker op; en daarvoor wil hij den minister een
riem onder het hart steken. Ieder toch die 't eens is dat ook
een boer een hart heeft, dat evenzeer klopt als 't onze, die zal
't eens zijn, dat het toedienen van slagen aan de schepelingen eene
onteerende straf is.
Het gaat den heer Fabius, die een eervolle loopbaan achter zich
heeft, als een doctor die één oud recept heeft, waarin hij een
panacé voor alle ziekten ziet, terwijl echter het jongere geslacht
overtuigd is dat dit middel uit den tijd is en men toch de zieken
evenzeer geneest, zonder dat geliefkoosd middel.
Door 'den heer Nierstrasz werden de lijfstraffen aan böord ver
dedigd. Spreker deed uitkomen hel eigenaardige van het leven aan
boord en het gehalte der schepelingen.
De heer Fabius kwam breedvoerig op het eerstgesprokene, na de
rede van den heer Bombach terug. Hij verhaalde van het gebeurde
te Vlissingen, waarop de heer Bombach had gewezen en erkende
dat zulks onder zijn kommando had plaats gegrepen. Op grond
van zijne veeljarige ervaring hield hij vol, dat de lijfstraffen niet
kunnen gemist worden en dat ze in ieder geval beter zijn dan de
schijnbaar philantropische straffen, die den schepeling voor altoos
onteeren.
De minister van Marine toonde zich een voorstander der afschaffing
van lijfstraffen en meende dat die straffen een verbetering van het
gehalte van 't scheepsvolk zouden tegenhouden.
In de Glasgow Herold van den 11 dezer komt een
beschrijving voor van het nieuwe stoomschip De Stad
Amsterdam, dat voor rekening der Koninklijke Nederlandsche
Stoombootmaatschappij voor de vaart tusschen Amsterdam
en New-York gebouwd is door de heeren A. I. Inglis,
te Glasgow. De afmetingen van het schip zijn 358 X 38 X 29,
en het heeft een laadvermogen van 3000 ton. Het is
gebouwd onder toezigt van den heer David Croll, ingenieur
der Maatschappij en zal voorzien worden van compound
engines van 450 paardenkrachten. Een tweede schip van
dezelfde afmetingen staat op stapel voor dezelfde Maat
schappij en zal in Jan. gereed zijn.
De Köln. Zeitung wijdt eiken dag een aantal kolommen
aan het verslag van de regtbank tegen von Arnim. Zij
heeft daartoe een telegraaflijn afgehuurd en betaalt daarvoor
ongeveer f 1500 daags.
Men leest in het Hoyaer Wochenblatt het volgende:
„Eenigen tijd geleden kreeg de lijninspecteur te Barnstorff,
in Hannover, een brief van een onbekende, waarin hij
dringend gewaarschuwd werd zekeren baanwachter te ont
slaan; zoo niet, dan zou een groot ongeluk gebeuren. De
zaak verwekte destijds veel opzien, maar de politie slaagde
er niet in de schrijvers op te sporen.
De schrijvers hielden echter woord. Op een avond toen
het sterk vroor, werd de baanwachter door twee personen
aangevallen; nadat men hem gekneveld had, werd hem de
mond gestopt en legde men hem dwars over de rails,
waaraan hij vastgebonden werd. Dat het schelmstuk niet
gelukte was aan een buitengewoon toeval te danken.
Toen de vrouw van den ongelukkige de ruiten bevroren
zag, dacht zij aan haren man, die het misschien geducht
koud kon hebben Door een haar onverklaarbare bezorgd
heid aangetast, maakt zij spoedig voor hem een goeden
kop koffij klaar. Haastig loopt zij er meê den weg op,
doch vindt hem niet, in de verte ziet zij echter reeds den