Benoemingen, enz. STATEN-GENERAAL. Buitenland. Frankrijk. Duitschland. gebruik, door zich bij den rector-magnificus als student te laten inschrijven, en is nu lid der sociëteit gsworden. Aan een particulier schrijven uit Kotta-Radja ontleent het Soer. Hbl. het volgende: De kraton is vrij regelmatig, langwerpig vierkant, nagenoeg vijf kwartier in omtrekdien tijd ten minste heb ik noodig om, wanneer ik 's nachts de ronde doe, den postenketen te visiteren. Hij is thans zeer sterk en, als de veiligheidsdienst behoorlijk betracht wordt, niet door den vijand te nemen. Maar de toestand is meer dan vreemd; op geen 400 pas zit hij in de tot nu toe zware rimboe aanhoudend te vuren we krijgen dan ook onophoudelijk kogels in ons kwartier; in mijn hut heb ik er in korten tijd vijf gehadgelukkig dat ieder schot geen eendvogel is, anders zag het er treurig uit. Zoolang ik hier ben, heb ik steeds dezelfde dienst bijge woond. lederen morgen nl. rukken zoo wat 400 man uit om het terrein rondom den kraton open te kappen; dit corvee geschiedt onder een gewapende bedekking van pl. m. 100 man, gekommandeerd door een kapitein en drie luitenants. Dat de vijand dat kappen maar niet zoo zoet sappig zou aanzien, kunt ge best begrijpen; het kost dan ook geregeld per morgen we kappen van 6 tot 10 ure 3 h 9 gewonden. Heden morgen weêr een gesneuveld en drie gewond, allen van mijn kompagnie. Het uitzigt rondom den kraton wordt echter hoe langer hoe ruimer en ons geschut krijgt weldra ruim baan om de verschillende bentings, die ons omringen, te beschieten. Als ik bedenk, dat deze bentings in het begin van den oorlog in ons bezit waren, dat ze niet door ons mogten worden opgeruimd, dat geen boom mogt worden gekapt, dan kan ik moeijelijk instemmen met de humaniteits-tactiek van generaal van Swieten. Het sterftecijfer is nog gemiddeld 100 per maand, dus ook zoo heel prachtig niet; verbeeld je een landstadje in Hoiland van een kleine vijf duizend zielen, waarvan er maandelijks 100 stervenik geloof dat het geheele land in rep en roer zou zijn. De voeding is uitstekend, bijna iederen dag versch vleesch, bij afwisseling nu en dan ingemaakte groenten, aardappelen en uijen volop, goede kwaliteit en kwantiteit, behoorlijk afgewisseld zeker, geen leger in Europa kan het zoo goed hebben als wij tegenwoordig. Den 28 Sept. zijn wij uitgerukt en hebben een zeer groot succes behaald tegen Langkroek. De Pedirdijk, een belangrijk strategisch punt, is thans in onze magt; onmid dellijk zijn er twee bentings door ons opgerigt; wij geven de voordeelige punten, die we eens genomen hebben, niet weder prijs...." De jongste berigten van Kaapstad loopen tot 26 Oct II. en houden o. a. in, dat de Transvaalsche goudvelden steeds in belangrijkheid toenamen. Daarentegen heerschte in de Diamantvelden weinig vertier. In de maand October zijn, volgens opgave van het bureau Veritas 210 zeilschepen verongelukt, waaronder 11 Nederlandsche, en 12 stoomschepen, waaronder 1 Neder- landsch schip. The illustrated policie-news van 5 Sept. 11. bevat een afbeelding van een spiritistische séance, in het donker onverwacht, verlicht wordende door een der aanwezigen met een dievenlantaren. Men ziet spot op de gezigten van sommigen en schrik op die van anderen. Een persoon staat op een stoel met een soort van hengel, waar onderaan een paar laarzen zijn bevestigd, die hij beweegt, zeker met het doel om daarmede aanrakingen van de geloovigen te doen. Een ander manoeuvreert met een viool en een strijkstok, een derde met een tambourijn. Sommigen zijn in gewrongen, uitgerekte houdingen. Enkele stoelen zijn verlaten en.... twee dames worden minnelijk geëmbrasseerd door evenveel heeren uit het gezelschap, die van de gelegenheid gebruik maakten en de kat in 't duister knijpen. Volgens het Noord-Amerikaansch /Land manblad" is aldaar een fabriek opgerigt ter vervaardiging van gom-elas- tieke schoenen voor paarden, ter vervanging van hoef ijzers; ze worden vervaardigd in 16 verschillende grootten om altijd passende te kunnen bekomen; ze worden gemak kelijk af- en aangedaan, zoodat ze in de weide en op stal niet gebruikt behoeven te worden. De prijs is wel duurder dan het tot heden gebruikelijke ijzeren hoefbeslag, maar daarentegen wegen ze 40 pCt. ligter, zijn duurzamer en minder nadeelig voor de hoeven. De bezoekers van de Parijsche tentoonstelling zullen zich stellig de prachtige diamanten berinneren van lady Dudley, die aldaar waren te zien. Welnu, gepasseerde Zaturdag zijn die diamanten gestolen geworden. Lord en lady Dudley gingen met den trein van half zeven 's avonds van Paddington, station Londen, naar hun landgoed Witley Court. Gedurende de verwarring, welke plaats had eer al de dienstboden gezeten waren in den trein, werd een groote toiletdoos (waarin juweelen waren ter waarde van f 300,000) even op het perron nedergezet. Onmiddelijk daarna werd de doos vermist. Lord en lady Dudley, die met den Prins van Wallis op den trein reisden, verlieten Londen drie ton armer, dan zij op het station kwamen. Doch het verlies zal hun meer om de diamanten dan om de geldswaarde leed doen. Lord Dudley heeft f 12,000 uitgeloofd voor het terug brengen van de doos. Benoemd tot hoogleeraar in de faculteit der godgeleerdheid aan de hoogeschool te Utrecht de heer dr. N. Beets. Benoemd tot hoofdonderwijzer te Warder de heer W. van Twisk, hulponderwijzer alhier. Op verzoek is eervol ontslag verleend aan den heer D. H. van der Poel, als directeur der registratie e» domeinen voor de provincie Gelderland, behoudens aanspraak op pensioen en met dankbetuiging voor de getrouwe en goede diensten door hem den lande bewezen^ De luit. ter zee 2de kl. J. Fichet, laatst behoord hebbende tot het escader in Oost-Indië en van daar, wegens langdurig verblijf, den 10 dezer in Nederland teruggekeerd, is met dien datum op non-activiteit gesteld. De off. v. gez. 3de kl. IJ. Bakker wordt met den 1 Jan. a. s. geplaatst bij het Marine-Hospitaal alhier. De kapt.-kwartierm. W. R. C. van der Meer, van het instr.- bat., is voor den tijd van 5 jaren tijdelijk op pensioen gesteld. Tot kapt.-kwartierm. (naar ouderdom van rang) is bij het instr.-bat. benoemd de 1ste luit.-kwartierm. A. J. Overklift Vaupel Kleijn, van het 6de reg. infanterie. Tweede Kamer. Zitting van Dingsdag 15 December. Na breedvoerige discussie over het postwezen is bij de afdeeling Hervormde Eeredienst het amendement van den heer van den Berch van Heemstede tot sub- sidieering der Christelijk Gereformeerden verworpen met 46 tegen 26 stemmen. Het hoofdstuk Financiën is aangenomen met algemeene stemmen. Zitting van Woensdag 16 December. Na aanneming der ont werpen van kleinen omvang, waaronder de begrooting der landsdrukkerij voor 1875, zijn de algemeene beraadslagingen aangevangen over de begrooting van Oorlog voor 1875. De heeren van Zuylen, de Roo, van Naamen, Bredius, Rutgers, Stieltjes en Nierstrasz hebben den minister bestreden en hun gemis aan vertrouwen aan den dag gelegd. De minister heeft zich verdedigd. Heden (Donderdag) voortzetting. Op de vragen betreffende het postwezen gaf de minister van Financiën de volgende antwoorden De minister acht ook bij dezen tak van dienst zuinigheid geen beginsel, wat ook blijkt uit 's ministers handelingen. De bezoldi ging der brievengaarders wordt langzamerhand verhoogd, want men moet niet vergeten, dat het meestal maar een bijbaantje is. Alle klagten over brievenvervoer worden naauwkeurig onderzocht en zoo mogelijk daaraan tegemoet gekomen. Op deze begrooting is voor de tractementen der commiezen f 15,000 meer uitgetrokken. Het tractement van f 1700 is een minimum. Niet alle emolumenten kunnen worden afgeschaft. Bij iedere begrooting zal op nieuw worden overwogen of sommige bezoldigingen moeten verhoogd worden. Veel verbetering in de correspondentie zou nog kunnen worden verkregen, indien wij konden bevrijd worden van het veranderen der spoorwegdiensten, hetwelk alleen een voordeelige speculatie is voor uitgevers van spoorweggidsen. De postkar is hier en daar te vroeg afgeschaft zoo werd op aandrang van de Kamer van Koophandel te Deventer besloten, om de opgeheven postkar tusschen Amersfoort en Am sterdam in het belang der correspondentie weder te laten rijden. Met de Maatschappij Nederland zijn onderhandelingen loopeude over een geregelde maandelijksche maildienst op vaste dagen en via Napels; maar de Maatschappij die daardoor veel meer onkosten heeft, o. a. voor havengelden enz. te Napels, vraagt eene maande lijksche bijdrage van f 4000 voor elke reis. De minister is wel gezind eene opoffering te doen, maar zou niet gaarne onder de leus van brievenvervoer, subsidiën aan stoomvaart-ondernemingen verleenen. Ten slotte de postspaarbanken. De minister raadt de sprekers aan de Memorie van Antwoord op dit punt nog eens na te lezen. Er moet iets gedaan worden in deze rigting. De Nederl. Staat, die 17 millioen aan jenever-belasting van de natie trekt, is wel degelijk geroepen om iets te doen om een van de beste gelegen heden tot bestrijding van de jeneverpest, des noods met eenige kosten, te helpen bevorderen. Men moet echter vooral trachten bet particulier initiatief niet te verlammen. De minister wil juist het particulier initiatief zooveel mogelijk bevorderen. Het denk beeld lacht hem toe om onze post te doen zijn de trechter en de kassier voor de bestaande spaarbanken. De spaarbanken zullen dan de gelden kunnen blijven administreren, maar men moet zijn spaarpenningen aan den post kunnen halen en brengen. Gelukt het den minister iets dergelijks tot stand te brengen, dan zal, naar hij hoopt, binnen kort de statistiek van het spaarwezen voor Neder land niet meer zoo beschamend zijn. De Siècle van jl. Zondag bevat een eerste opstel over „de Latijnen," van de hand van den bekenden Spaanscben staatsman Emilio Castelar, waarmede deze eene mede werking aan dat dagblad aanvaardt, welke, ofschoon van zuiver literarischen aard, echter moet bijdragen „tot de goede verstandhouding, welke tegenwoordig tusschen de Latijnsche volken bestaat en tot hunne naauwe vereeniging in de toekomst, krachtens de onontwijkbare wet onzer toekomstige ontwikkeling en overeenkomstig het schitterend ideaal van nieuwen en uitgestrekteren vooruitgang." Na een historisch vertoog over de oorspronkelijke eenheid der latijnsche volksstammen eindigt de schrijver aldus: „En nu, latijnsche volkeren, kinderen des lichts en vaders van de kunst; gij, die in de harmonie uwer talen den zang onzer natuur herhaald en in uwe wetenschap den aether weêrspiegeld hebt, in het schitterend uitspansel en over de als marmer stralende kusten uwer landen verspreid; gij, die de groote gedenkteekenen hebt opgerigt en boven de voorbijgaande geslachten en de vergankelijke individuen het eeuwige legioen geplaatst hebt uwer standbeelden, om- glangsd van het aureool der onsterfelijkheid; gij, ie helden, de kunstenaars, de redenaars, de onverschrokken zeevaar ders, die de aarde verfraaid en, nieuwe Prometheussen, den hemel bereikt hebt, u vermengende en vereenzelvi gende met de goden, gij behoort in het oog te houden, dat,, zoo gij met het verwinnende zwaard, in een tijdperk, dat wij den tijd van intuitie of van het blinde gevoel zouden kunnen noemen, al die wonderdaden verrigttet, gij thans, in den tijd des nadenkens en der rede, gehouden zijt om nog grootere wonderen tot stand te brengen, door de geregtigheid in het leven te beligchamen en door één te blijven in de vrijheid en het regt." Uit Cannes in het zuiden van Frankrijk wordt gemeld, dat het kerkhof aldaar grootendeels in de diepte is verdwenen. Onderscheidene grafkapellen zijn ingestort. Er was juist een begrafenisstoet op het kerkhof. Twee der geleiuers verloren het leven. Na repliek van het Openbaar Ministerie en dupliek van prof. Holtzendorff heeft de advocaat Dockhorn in het proces Arnim zijn pleidooi gehouden, tot vrijspraak conclu derende, omdat de ter zake afdoende punten der acte van beschuldiging niet bewezen zijn en de bewezene niets ter zake afdoen. In de zitting van jl. Dingsdag is de behan deling van het proces afgeloopen. De uitspraak is bepaald op Zaturdag e. k des namiddags ten 4 uur. Omtrent graaf Arnim lezen wij het volgende: Er is energie en eerzucht in dit vierkante hoofd, waarvan 't beneden gedeelte verdwijnt in een langen, vroeg vergrijsden baard. De kortgeknipte haren zijn zwart gebleven. De neus is fijnbesneden, het voorhoofd breed, de oogen zijn levendig, niettegenstaande de bijziendheid, die den beschuldigde noodzaakt een knijp brilletje te dragen. Arnim brengt telkens zijn zakdoek voor de oogen en men zegt, dat hij geschreid heeft, toen de acte van beschuldiging werd gelezen. Het is mogelijk maar 't is evenzeer mogelijk, dat het valsche licht in de eigentlijke beteekenis ditmaal waarin hij geplaatst is, hem heeft gehinderd. De ex-gezant heeft niets theatraals in zijne houding. Hij antwoordt eenvoudig, maar met eenige moeite. Men kan het hem aanzien, dat hij gekweld is door ligchamelijk lijden. Dit is echter niet zoo erg, dat het hem t gaan verhindert. Hij mag buiten de regtzaal gaan waarheen hij wil en als de zitting geëindigd is, keert hij aan den arm van een zijner verdedigers, von Holtzendorff, naar zijn hotel terug. Een verschrikkelijke episode op' zee. Het Bat. Hand. meldt de volgende bijzonderheden aangaande het verbranden van het Engelsche schip Euxine en het beklagens waardig lot van een gedeelte der bemanning. Het Engelsche schip Euxine was een ijzeren fregat en verliet op 12 Junij jl. met een lading van 2,500,000 kilogrammen steen kolen de haven van North Shields. Het was bemand met 32 koppen en uitmuntend geproviandeeid. Aanvankelijk was de reis voor spoedig en had men in de laatste dagen van Julij reeds de linie beieikt. Den 3 Aug. werd het vaartuig echter door een storm beloopen, waardoor het schip geweldig werkte, zoodat de lading al spoedig naar stuurboord overhelde en de Euxine plat op zijde viel. Bij dit ongeval kwam nog, dat er dien dag een man over boord sloeg en het schip aanmerkelijke schade aan zeilen en tuig bekwam. Alle pogingen, die werden aangewend om den bodem voor den wind te brengen, waren vruchteloos, zoodat niets anders overbleef dan te trachten door het verwerken der lading het schip regt te krijgen. Dit vorderde ten volle drie dagen en nachten, toen eindelijk de bemanning genoodzaakt werd, door de ontzettende gasontwikkelingen, het werk te staken. Intusschen trachtte men daarvan zooveel mogelijk over boord te werpen, maar ook daarmede moest men eindigen, omdat hier en daar reeds ontvlamming te bespeuren was. Toen stopte men zoo goed mogelijk alle luiken en openingen digt; de steven werd gewend en koers gezet naar St. Helena. Zoo bragt men twee dagen aan boord in de grootste spanning door, totdat de groote hitte een langer verblijf ondoenlijk maakte en de gezagvoerder met zijne bemanning in den morgen van Zaturdag 8 Aug. besloot de Euxine te verlaten. Men verliet het schip in 3 booten en wel de kapt. met 13 man in de groote boot, de 1ste stuurman met 8 man in de middenboot en de 2de stuurman met 7 man in de sloep. Zjj bleven dien geheelen dag in de nabijheid van het schip en bevonden zich toen op 31° 5' Zuiderbreedte en 7° 58' Westerlengte en dus op 850 Eng. mijlen afstand van Sint Helena. Toen des avonds van dien dag de vlammen van alle zijden uit de Euxine sloegen, werd besloten koers te zetten naar genoemd eiland en ter meerdere veiligheid bepaald, dat de booten zoo digt mogelijk bij elkaêr zouden blijven. Reeds den eersten nacht werd de boot, waarin de 2de stuurman met 7 man was, van de andere gescheiden en zagen zij zich plotseling toen de dag aanbrak, geheel alleen op den uitgestrekten oceaan. De sloep was een zoogenaamde „life boat" ongeveer 30 voet lang en langs de boorden met zeildoek opgetimmerd bij wijze van verschansing. Zij was voorzien van 10 luchtledige kokers, getuigd met twee masten, benevens een kluifhout en voerde een goed stel zeilen en het noodige touwwerk. De provisie bestond uit twee kisten scheepsbeschuit, ieder inhoudende ongeveer 50 kilo grammen, een ham, een kaas, 12 blikken vleesch, ieder a 2J kilo gram, twee vaatjes drinkwater, benevens eenig gereedschap en een blik met olie gevuld. Het brood was reeds grootendeels nat vóór men nog het schip uit het gezigt verloor, door het binnen boord slaande zeewater. Ingevolge hunne gedane waarneming met eenige medegenomen instrumenten en een kaart werd steeds westwaarts op gestuurd, daar men veronderstelde beoosten het land te zijn. Na een negendaagsch verblijf in de sloep kreeg men echter de overtuiging, dat te veel westwaarts was gestuurd en daar wind en zee hun niet toelieten van koers te veranderen besloot men zoo door te blijven varen in de hoop een schip te ontmoeten, of anders de kust van Zuid-Afrika te bereiken. Ondertusschen begon de pro visie sterk te verminderen en hoewel daarop het strengste toezigt gehouden en de grootste zuinigheid werd betracht, moest men zich weldra tevreden stellen met een rantsoen van een halve bisschuit en een glas drinkwater in het etmaal. Zoo naderde de 28ste Aug., die voor hen zoo noodlottig zou worden. Des avonds woei er een hevige koelte en de zee stond zeer hol. 't Was tegen middernacht. De matroos Sandslrom had het roer aan den bootsman de Jager overgegeven en de overige zochten verkwikking in den slaap. Eensklaps sloeg de sloep om en lagen de 8 mannen in zee, waarvan de ligtmatroos Reynold onmiddelijk in de diepte verdween. Aan wien dit ongeluk te wijten was is nog niet opgehelderd; hetzij de slaap den roerganger had overmeesterd, hetzij de sloep in den wind liep en omsloeg of dat hier aan moedwil moet worden gedacht, wie zal het zeggen? Zeker is het dat de moedelooze bootsman reeds tweemalen had gedreigd een gat in het vaartuig te slaan om zoodoende aan aller ellende een einde te maken, maar daarin telkens verhinderd was. Na het omslaan der sloep klemde iedereen zich zoo goed mogelijk aan het rondslingerend touwwerk vast en hadden vier der mannen het geluk op de kiel te kruipen en zich daar vast te houden. De bootsman en twee matrozen werden door de rollende zeeën spoedig van de sloep geslagen, terwijl de matroos Schutt, die een voor treffelijk zwemmer was, zich al zwemmende van zijne kleederen ontdeed en zijn makker Vermeulen bereikte, die reeds zinkende was. Terwijl hij met inspanning van alle krachten naar de sloep zwom, werd hij plotseling door den bootsman bij het been gegrepen, zoodat de wakkere zwemmer toen twee personen te redden had. Zucht tot zelfbehoud gebood hem echter zich van dien last te ontdoen en rukte hij zich van den bootsman los, die zich daarna

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1874 | | pagina 2