Binnenland.
de maatschappij verkoopen en crediet verleenen voor de
betaling, wilden zij er genoegen in nemen, dat de maat
schappij hun voor hunne geleverde waren schuldbekente
nissen, obligatien of aandeelen ter hand stelde, dan kon de
geheele spoorweg gebouwd worden, zonder dat er één
gulden gewisseld, of een cent geld gebruikt werd. Maar
dat willen zij niet. De houtkooper, de steenbakker, de
ijzersmelter, de handelaar in levensmiddelen, ze zijn allen
bereid om hunne goederen af te staan, maar niet in ruil
tegen schuldbekentenissen van de spoorweg-maatschappij,
wel tegen andere goederen, waaraan zij juist behoefte
hebben. De steenbakker wil een nieuw ameublement heb
ben, de houtkooper wijn en kleederen, de handelaar in
levensmiddelen een nieuw huis, en daarom vragen zij allen
geld, niet om 't geld, dat zij kunnen eten noch verteeren,
dat hen voedt noch kleedt, maar omdat zij voor geld
ameublement, wijn en huis kunnen koopen, of beter
inruilen.
Dat 't hun niet om geld is te doen, blijkt reeds dadelijk
daaruit, dat wij ons zeer goed kunnen voorstellen, dat nog
in dezen stand der zaak alles zonder tusschenkomst van
geld geschiedt. Immers, indien de eigenaar van het huis,
dat inruilt tegen leversmiddelen, en hij deze aan de spoor
weg-maatschappij afstaat tegen eene schuldbekentenis, zoo
vinden wij in de geheele transactie geen spoor van geld.
Wij behoeven hierbij niet te blijven Staan. Wij kunnen
het getal tusschenpersonen naar willekeur uitbreiden. Ver
onderstellen wij bijv., dat het huis verruild wordt tegen
eene partij wol, de wol tegen eene lading suiker, de suiker
tegen aardewerk, enz., totdat wij eindelijk komen aan den
man, die zijne goederen ruilt tegen de schuldbekentenis
van de spoorweg-maatschappij. Maar daar de waarde van
die schuldbekentenis alleen bestaat in het onderpand, de
goederen en eigendommen van den spoorweg, zoo zijn wij
geregtigd om te zeggen: dat die laatste persoon, in ons
geval de koopman in aardewerk, zijne waren ruilt tegen
een deel in den mede-eigendom van den nieuwen weg;
en de zaak is daarmede weer teruggebragt tot den een-
voudigsten vorm: het komt er maar op aan iemand te
vinden, die het hout van den houtkooper, den steen van
den steenbakker, enz. ruilt tegen andere goederen, en op
zijne beurt dat hout en die steen weêr overdoet aan de
spoorweg-maatschappij, in ruil tegen een aandeel in die
onderneming. Deze ruil nu, van aardewerk tegen een
onverdeeld aandeel in spoorbaan, gebouwen en rails is
geheel onafhankelijk van gemaakte overwinsten, of van
overgewonnen geld, het is eene eenvoudige verplaatsing
en verruiling van kapitaal, zooals elke handel. Het feit,
dat dus in een land groote kapitalen ten dienste van
spoorweg-ondernemingen worden gevonden, toont op zich
zelf noch vooruitgang, noch achteruitgang van den rijkdom
van dat land aan. Het kan zijn, dat die kapitalen gevon-
dan worden uit de overwinst van de laatste jaren, maar
het kan even goed zijn, dat het slechts eene omzetting,
eene vormverandering is van kapitalen, die reeds lang
aanwezig waren, ja zelfs het kan een teeken zijn van
achteruitgang en verarming. Dat zal het zijn als de handel
kwijnt, geen winsten meer oplevert, de ruiling van goede
ren, zooals die gedreven werd, geen middel van bestaan
meer is, en het deelnemen in vreemde leeningen eene
emigatie is van kapitaal, dat op eigen bodem geen loonend
gebruik meer vindt.
Wat wij gezegd hebben van deze veronderstelde spoor
weg-leening geldt voor elke andere leening van kapitaal.
Het is nooit te doen om geld, maar alleen om datgene,
wat men door geld kan verkrijgen, om goederen. Er is
altijd een ondernemer, die goederen wil inruilen, maar
niets heeft aan te bieden in ruil, dan juist een aandeel in
die goederen, en in de onderneming, waarvan die goederen
de basis uitmaken. En nu komt het er alleen op aan om
die ruil tot stand te brengen, en alleen daarom schijnt het
vraagstuk moeijelijk, omdat die ruil over tientallen, ja
honderden en duizenden van tusschenpersonen loopt, die
duifje in dat arendsnest terug te sturen. Hij noodigde haar uit
de drie weken, die nog voor haar geboortedag verloopen moesten,
bij hem verborgen te blijven. Als zij achttien jaar was, zou zij
volgens haar ooms besluit, meerderjarig zijn en dan was zij haar
eigen meesteres.
Lénore nam dezen voorslag vol blijdschap aan. Nanny wilde
nu vóór het dag werd terugkeeren, want zij durfde niet weg
blijven. Het meisje omshelsde haar hartelijk en verzocht haar'
zooveel mogelijk alle vermoedens van de plaats waar zij zich thans
ophield af te leiden; daarop vertrok de oude vrouw.
Lénores vlugt bragt half Batavia in rep en roer. Overal werd
het strengste onderzoek ingesteld, maar niets kwam er van aan het
lichtzij was op een onbegrijpelijke wijze verdwenen. Arendine
knarste op de tanden, haar vader vloekte en bromde evenals zijn
zoon, over wiens woede men zich niet weinig vroolijk maakte.
«Het meisje zal bang geweest zijn om een visch tot echtgenoot te
krijgen," zeide men.
Zoo verliepen er drie volle weken, toen op een fraaijen dag de
heer Willing in een open rijtuig rondreed en naast hem zat de
schoone Lénore, bloeijende als een roos, die met een schalks lachje
hare vrienden en bekenden toewuifde. Dadelijk begaf de heer van
Dam zich naar zijn voormalige pupil. Hij wilde haar het gebeurde
als een list van Bernard doen voorkomen en vroeg of niet alle
listen in de liefde geoorloofd zijn. «Een fraaie liefde," zeide het
meisje, hem hooghartig aanziende, «wees blijde, dat ik u om deze
list niet voor de regtbank trek, doch ik wil hem wiens brood ik
gegeten heb niet aanklagen; maar ga nu heen mijnheer. Mijn
vriend, de heer Willing, onder wiens bescherming ik mij bevind,
zal u rekenschap en verantwoording van mijn door u beheerd ver
mogen vragen."
Bleek en angstig deinsde de heer van Dam af.
Bij de rekening en verantwoording van Lénores vermogen kwamen
er rare dingen aan het licht. De beminnelijke voogd had een vrij
groot gedeelte van het geld voor zijn eigene zaken aangewend,
zoodnt het meisje eenige duizenden armer was, dan zij gedacht
had. Evenwel hield zij nog genoeg over om zelfstandig te blijven
leven en wilde haar voogds naam niet schandvlekken, door hem
zijne regtmatige straf te bezorgen. Alles werd met den mantel
der liefde bedekt, er groeide gras over de praatjes van het publiek
en Lénore bleef bij den heer Willing, die haar liefkreeg alsof zij
zijn dochter was, terwijl Nanny haar trouw gezelschap hield.
elkander niet kennen, en het einddoel waartoe zij mede
werken niet zien. Hierbij speelt nu het geld zijn gewig-
tige rol.
Inderdaad gewigtig, maar toch zal men de belangrijkheid
van den werkkring van het geld eerder te hoog dan te
laag schatten.
Wij zagen reeds, waarom het de spoorweg-maatschappij
eigenlijk te doen was: om goederen en materiëel van ver
schillenden aard. Zoo ook bestond bij al die tusschen
personen geen begeerte naar geld als einddoel, maar alleen
naar geld als middel, om wat anders te verkrijgen. Sluit
dus de spoorweg-maatschappij eene geldleening, dan is het
haar niet te doen om dat geld, om dat metaal, maar alleen
om het koopvermogen, dat door het geld wordt voorgesteld.
Alle andere zaken, die een gelijk koopvermogen bezitten,
edel metaal in baren, papierengeld, wissels, verhandelbare
schuldbekentenissen, dat alles is voor het doel even geschikt.
Nu is het zonder twijfel waar, dat enkelen, die deel
nemen in de nieuwe leening, hun aandeel storten in geld,
maar deze vormen de zeer kleine minderheid. De meesten,
en daaronder alle bankiers, die voor hunne cliënten storten,
stellen geen geld, maar alleen koopvermogen ter beschik
king van de maatschappij, zij maken het bedrag over in
geldswaardig papier en in verhandelbare schuldbekente
nissen en effecten.
In den vollen zin des woords verdient dit den naam
eener crediet-operatie. Hetgeen in de eerste plaats van
eigenaar verandert zijn schuldbekentenissen, zijn titels, be
wijzen van vorderingen.
Maar juist hieruit putten wij het bewijs, dat het voor
een land, éjene natie, of een bankiers-consortium volstrekt
niet noodig1' is dat zij, alvorens aan eene nieuwe leening
deel te nemen, tot het bedrag van die leerling overwinsten
en besparingen hebben gemaakt. De inschrijver in een
nieuwe leening, die om zijne inschrijving te storten ver
handelbare schuldbekentenissen realiseert, verandert slechts
van bezit, maar behoeft niet noodzakelijkerwijze besparin
gen te hebben gemaakt. Voorzeker zoo die schuldbekentenis
weêr wordt gekocht door iemand, die ze in porte
feuille houdt en houden kan, dan is er een vermoeden,
dat die kooper meer rijkdom zal verworven hebben, dan
hij verteerd heeft, maar die kooper kan behooren tot eene
andere natie, kan wonen in een ander werelddeel, zoodat
het feit, dat op eene bepaalde plaats groote leeningen
worden gesloten, wel bewijst dat het credietwezen zich
aldaar zeer heeft volmaakt, maar volstrekt niet bewijst,
dat daar een groote mate van welvaart bestaat; het kan
zoo zijn, maar ook niet zoo zijn.
Laat ons nu zien, welke conclusiën wij mogen trekken
uit het voorafgaande.
Ten" eerste, en dat is weinig bemoedigend, dat Neder
land hoogstwaarschijnlijk door de Amerikaansche spoorweg-
zwendelarij, en nu laatstelijk door de ligtvaardige aankoopen
van Spaansche schuldbewijzen, veel meer heeft verloren,
dan de overwinst, die in hetzelfde tijdvak gemaakt is ge
worden; dat wel degelijk het kapitaal, waarover de natie
vóór 1870 beschikken kon, verminderd is.
Ten tweededat hoe vleijend voor onze nationale
ijdelheid het bezit van een der grootste kapitaal-markten
in onze hoofdstad mag zijn, de Nederlandsche natie niet
vast genoeg op hare voeten staat, om de verzoeking te
weêrstaan, die daaruit geboren wordt, en telkens weêr
zich laat vervoeren haar kapitaal te verstrekken aan anderen
in ruil tegen schuldbekentenissen met hooge, maar proble
matische interessen.
En eindelijk, dat een goed deel van die gemakkelijkheid,
waarmede wij ons vervoeren laten, te wijten is aan onjuist
inzigt in de werking van het credietwezen, waardoor wij,
meenende te leenen van onzen overvloed, onbewust onze
nooddruft aanspreken.
HELDER en NIEUWEDIEP, 26 December.
Gisteren avond had in de Nieuwe Kerk alhier plaats de
jaarlijksche openbare les van de Zondagschool der Hervormde
gemeente. Het bijbelsch onderwijs van den heer J. Rinner,
naar Matth. IX vs. 913, werd afgewisseld met kinder
gezang onder de leiding van den heer W. Kuijk. Talrijk
was de opkomst van belangstellenden.
Dezer dagen ontvingen wij het eerste nommer van
een nieuw weekblad, op welks uitgave wij de aandacht
onzer lezers vestigen. Het verschijnt onder den titel van:
Geïllustreerd Nederlandsch Weekblad en zal, volgens de
verzekering der redactie, een Nederlandsch karakter hebben,
geen nadruk dus van buitenlandsche uitgaven van dien aard.
Ook de tekst zal voor het meerendeel oorspronkelijk zijn.
Blijkt het, dat het redactie en uitgever ernst is met de
toezegging in het prospectus gedaan, dan vertrouwen wij dat
dit weekblad waardig zijne plaats zal innemen te midden
der reeds bestaande uitgaven van dien aard en zeker op
genoegzame deelneming van de zijde van het publiek zal
kunnen rekenen.
Kapt. Rutters, voerende het stoomschip Berenice, van
de Middellandsche zee hier binnen, rapporteert, op 20 dezer
het schip Huron van Bremen te hebben gezien, van het
volk verlaten.
De nieuwbenoemde gouverneur-generaal van Neêrl.
Indië, de heer van Langsberge, zal omstreeks half Eebr.
naar Indië vertrekken met de mailboot Voorwaarts en te
Napels scheep gaan.
De Raad der gemeente Zijpe heeft besloten aan de
Schagerbrug eene nieuwe school voor gewoon lager onder
wijs te doen bouwen, met amotie van de bestaande.
Met 240 van de 246 geldige uitgebragte stemmen
is benoemd tot lid van den Raad der gemeente Alkmaar de
heer J. M. F. Wellan, ingenieur van den waterstaat aldaar.
De 1ste serie ad f 100,000 der leening voor de
vennootschap de Trompenberg is meer dan volteekend,
zoodat de oprigting van een herstellingsoord nabij Hilversum
thans verzekerd is.
In de zitting van den Amsterdamschen gemeenteraad
op jl. Donderdag is door den heer Engels gewezen op het
steeds toenemen van het aantal branden aldaar. In dit
jaar is het aantal branden in de hoofdstad 46 meer geweest
dan in 1870, een der beruchtste brandjaren. De spreker
drong er daarom op aan tot het nemen van voorzorgen zoo
mogelijk tot voorkoming van brand.
In diezelfde zitting is een adres van eenige honden ter
zake van de belasting ter zijde gelegd.
Op Woensdag 30 dezer zal te Amsterdam gehouden
worden de winter—vergadering der gewestelijke vereeniging
Noordholland van het Nederlandsch Onderwijzers-Genoot
schap. In behandeling komen o. a. deze vraagpuntenHoe
kan op de lagere school het teeken-onderwijs worden dienst
baar gemaakt aan opwekking en ontwikkeling van den
aesthetischen zin? Welke is de beste methode voor het
onderwijs in de aardrijkskunde? Is de wijze, waarop
langdurige, trouwe pligtsvervulling van den onderwijzer
door de regering wordt erkend, geschikt om de achting
voor zijn stand te verhoogen?
De Arnh. Crt. constateert, dat de heer Heemskerk,
minister van Binnnenlandsche Zaken, zijne toestemming
heeft geweigerd tot oprigting van een standbeeld van Thor-
becke op de Plaats te 's Gravenhage. Het blad merkt op dat
het standbeeld toch zal verrijzen, terwijl de heer Heemskerk
bij het nageslacht om zijne weigering een niet te misgun
nen bekendheid zal hebben verworven.
Bij de steeds voortgaande uitbreiding der kunstmatige
oestercultuur in Nederland is het welligt niet onbelangrijk,
te vermelden, dat de Nederlandsche Maatschappij van
Nijverheid eene commissie heeft benoemd om te overwegen
over het toekennen van bekrooningen aan de verdienstelijkste
ondernemers dier cultuur hier te lande. Die commissie,
waarin het Collegie voor de Zeevisscherijen en het bestuur
der visscherijen op de Schelde en Zeeuwsche stroomen
vertegenwoordigd zijn, heeft onlangs aan de departementen
der maatschappij en andere ligchamen, in wier omgeving
ondernemingen van kunstmatige oesterteelt bestaan, eene
circulaire gezonden, met uitnoodiging, de volgende vragen
te beantwoorden 1°. Welke zijn de ondernemingen van
kunstmatige oesterteelt in uwe omgeving? 2°. Welke wijze
van werken volgen zijwelke voorwerpen worden tot het
aanhechten van oesterschot gebezigd en over welke uitge-
sterktheid 3°. Worden zij al of niet gedreven door eene
maatschappij 4°. Hoe groot is het maatschappelijk kapitaal
5°. Ontvangen zij ook subsidie of rentelooze voorschotten,
en zoo ja, hoeveel en van wien? 6°. Wie staan aan het
hoofd der ondernemingen? 7'. Welke resultaten leveren
die ondernemingen op? 8°. Welke bezwaren zijn moeten
overwonnen wordendoor welke middelen en met welke
gevolg is zulks geschied? 9°. Vindt gij in de onder
nemingen van kunstmatige oesterteelt, zooals die thans in
Nederland gevonden worden, aanleiding om de verdienstelijke
ondernemers of wel andere personen te bekroonen, en zoo
ja, welke bijzondere verdiensten komen hier, naar uw oor
deel, in aanmerking
De commissie vleit zich, dat, ook wanneer van geene
belooningen sprake kan zijn, de te wachten mededeelingen
tot een nuttig doel kunnen worden aangewend, namelijk
als bouwstoffen voor eene beschrijving der oesterteelt in
Nederland.
De oprigting eener «Vereeniging tot invoering der
lijkenverbranding in Nederland" zal, blijkens den aan de
oprigters toegezonden beschrijvingsbrief, den 28 Dec. plaats
hebben. Tegen dien dag worden de heeren en dames, die
toegetreden zijn of in den loop dezer week nog toetreden,
door het oprigtingscomité bijeengeroepen om de vereeniging
te constitueeren, eenige grondslagen vast te stellen voor de
te ontwerpen statuten en eenige bepalingen te maken
omtrent het voorloopig bestuur. O. a. wordt voorgesteld
de contributie over 1875 te bepalen op f 150. Aan den
beschrijvingsbrief is eene naamlijst der tot 20 Dec. toege
treden oprigters toegevoegd, waarop een vervolg ter ver
gadering aan de aanwezigen zal worden ter hand gesteld:
De oprigters waren, blijkens deze lijst, op 20 Dec. 297 in
getal, uit 54 plaatsen van ons land. Alle provinciën zijn
er vertegenwoordigd, behalve Limburg. De plaatsen die
het grootste contingent geleverd hebben zijn Arnhem (26
heeren en 10 dames), den Briel (16 heeren en 5 dames),
's Gravenhage (66 heeren en 4 dames) en Rotterdam (25
heeren.) Uit Arnhem is het provinciaal geregtshof door
vier zijner leden en den griffier vertegenwoordigdde
hoogere burgerschool door den directeur en twee andere
leeraars voorts zijn onder de Arnhemsche oprigters officieren,
advocaten, een ingenieur van den waterstaat, enz.
Onder de Haagsche oprigters is o. a. de oud-minister
Brocx, generaal Verspyck, majoor van Rees, dr. Jan ten
Brink, mr. C. Vosmaer, mr. van Meerbeke, enz.
Onder de 297 toegetredenen zijn maar zeven predikanten.
Daarentegen is het getal geneeskundi 'en nog al groot
(ruim 30), hetgeen te verwachten was bij eene zaak die de
volksgezondheid raakt.
Praatjes over Landbouw.
XIV.
Belofte maakt schuld. Het is al tamelijk laug geleden, en
daarvoor vraag ik verschooning, dat ik beloofd heb te zullen ver
tellen, wat ik gehoord en gezien heb in eene zekere landbouwstreek,
die ik heb bezocht. Doch al wat ik daar nuttigs en belangrijks
heb mogen opmerken, is veel te veel om in één praatje mede te
deelen en daarom zal ik slechts voor 't momenCeen onderwerp
aanvatten, waar naar ik meen genoeg over te zeggen valt, dat de
moeite waard is.
Het is u, waarde lezer, uit mijne praatjes wel gebleken, dat ik
in mijn hart geheel en al bouwboer beu, en 't zal u daarom
misschien verbazen dat ik op eens over de veefokkerij ga spreken.
Dat ben ik thans werkelijk van plan, niettegenstaande ik zeer g ied
weet dat ik er bitter weinig verstand van heb. Maar gij weet ik
schrijf niet bijwijze van doceren, maar van babbelen, en als ik dus
de plank missla, dan vraag ik u bij voorbaat verschooning voor de
moeite aan de onnutte lectuur besteed.