Benoeming-en, enz. STATEN-GENERAAL. Buitenland. Frankrijk.. De tongblaar, die zicli reeds sedert eenigen tijd in sommige andere provinciën heeft voorgedaan, begint zich ook in Noordholland te vertoonen. Aan de markt te Amsterdam werden eenige runderen, aan die ziekte lijdende, aangevoerd. In de jl. Dingsdag te Amsterdam gehouden vergade ring der Kiesvereeniging Burgerpligt is met acclamatie (69 leden waren tegenwoordig) een door den heer Kelderman namens 22 medevoorstellers toegelichte en door het bestuur ondersteunde motie aangenomen, waarbij de kiesvereeniging ten sterkste de houding van den minister Heemskerk in de kwestie van het monument van Thorbecke afkeurt, het met een waardige herdenking van den grooten staatsman strijdig acht, langer de plaats, waar het standbeeld zal worden opgerigt, onbeslist te houden, en ten slotte besluit het comité te verzoeken een spoedige beslissing daaromtrent uit te lokken. In de jl. Maandag te Amsterdam gehouden vergade ring van de Letterkundige Afdeeling der Koninklijke Academie van Wetenschappen bekwam het eerst de heer de Goeje het woord voor eene bijdrage tot de geschiedenis der Zigeuners. Dat deze van Indisclien oorsprong zijn en sedert 1417 zich uit Hongarije over Duitschland verspreid hebben, wordt thans vrij algemeen aangenomen, maar de oudere geschiedenis van dit raadselachtig volk ligt nog in het duister. Uit Arabische bronnen werd aangetoond, dat dit volk, hetwelk de Oostersche geografen onder den naam van «Zot» kennen, oorspronkelijk woonachtig was in het noordwesten van Hindostan, langs de oevers van den Indus. In de tiende eeuw onzer jaartelling vindt men hen aldaar als nomaden en levende van de kameelteelt. Nog vroeger opklimmende, vernemen wij, dat omstreeks 71Ü, met de overbrenging van den Islam naar Indië, een deel van deze stammen overgevoerd is naar Syrië, bepaaldelijk naar de omstreken van Antiochië. Omstreeks de helft der negende eeuw hadden zij aan de oevers van de Beneden-Tigris de magt in handen en wisten zelfs den toevoer naar Bagdad af te snijden, totdat zij in 834 onderworpen werden. Sedert 855 vinden wij de eerste Zot, welke naam hun trouwens alleen in Syrië gebleven is, overgeplant in het Byzantijnsche Rijk. Nog vele eeuwen later, ook na de tuchtiging van Timur, vinden wij de overblijfselen van de oorspronkelijke stammen aan den Beneden-Indus, Muzelmannen veelal meer in naam dan inderdaad. Tot hen behooren nog heden de bewoners van Sindh en twee-vijfden der bewoners van Pendjab. Zij schijnen de oorspronkelijke Aziërs te zijn, die het land het eerst bevolkt hebben. Hunne taal staat zeer digt bij de verschillende Prakrit-dialecten. In Damascus is de naam Zot nog heden gebruikelijk; zich zeiven noemen zij «Romni,» dat wil zeggen: mannen. De afleiding van den naam Zigeuner werd besproken, maar bleef eeniger- mate onzeker. Hunne taal sluit zich, gelijk gezegd is, naauw aan het Sindhi aan, doch bevat ook Slavische bestanddeelen, evenzeer Grieksche woorden en, wat in West-Europa de aandacht trekt, enkele Arabische uit drukkingen. De 20,000, die in 855 naar het Byzantijnsche Rijk zijn overgebragt, mogen later nog toevoer hebben gekregen. Aan de discussie werd deelgenomen door den heer Kern, die aantoonde, dat de taal der Zigeuners met een der Prakrit dialecten overeenstemt, uit een tijd, veel ouder dan Timur, namelijk omstreeks het jaar 500 onzer jaartelling; ook hij achtte het nagenoeg bewezen, uit de resultaten der taal wetenschap, dat de Zigeuners van den Indus afkomstig zijn een resultaat, dat mu door Arabische schrijvers bevestigd wordt. Gisterenmiddag had in het Park te Amsterdam de plegtige uitreiking aan generaal van Swieten plaats van den gouden beker, welken een 350tal personen van alle rigtin- gen, als blijk van hulde voor zijne waardige leiding der tweede expeditie tegen Atsjin, hem wenschten aan te bieden. Toen de generaal binnengetreden en met levendige blijken van belangstelling begroet was, rigtte een der ontwerpers van het plan, de heer J. G. Gleichinan, tot hem het woord en verklaarde hem de beteekenis van het huldeblijk, als te zijn voortgesproten uit de diepgevoelde behoefte tot waar deering van krachtige en tevens menschlievende handelingen van den generaal in Atsjin, die op de roepsten des Konings bereidwillig zijn rust had opgeofferd ten bate van het vaderland. Het fraaije kunstwerk is vervaardigd uit 20 karaats goud en geheel ontworpen en uitgevoerd door de firma As. Bonebakker Zoon, hofleveranciers van Z. M. don Koning te Amsterdam. Dè beker is eigenlijk geen beker, maar een ornement-vaas, waarop aan den eenen kant het Rijks wapen aangebragt is en aan den anderen kant het wapen van generaal van Swieten, met de Militaire Willemsorde. De vaas is gesloten met een deksel, 't welk het beeld van de Nederlandsche Maagd (met den leeuw en het vaandel endespreuk: «Parcere subjectis» «Debellare superbos» draagt. Regts' van het beeld staat: «Atsjin», links «1873/1874.» Het geheel rust op een palisander houten voet met vier geornamenteerde gouden leeuwenpooten. Bij het geschenk beh^p-t een album van paarsch fluweel met goud gemon teerd, waarop in 't midden het monogram van den generaal, bevattende de sierlijk uitgevoerde opdragt en de namen der deelnemers. Dit is het werk van Antonie Grevenstuk, calligraaph te Amsterdam. De opdragt luidt: «Aan Zijne Excellentie J. van Swieten, luit.-generaal,- adjudant in buitengewone dienst van Z. M. den Koning, lid van den Raad van State, Grootkruis der Militaire Willemsorde, ridder der Orde van den Nederl. Leeuw, militair opperbevelhebber, tevens civiel regerings-commis- saris van de 2de expeditie tegen Atsjin; Den wakkeren grijsaard, die bereid was toen het vader land hem riep; den moedigen krijgsman, den beleidvollen legerbevelhebber, den trouwen dienaar van den Staat, den verwinnaar van Atsjin's Kraton wordt dit blijk van hulde eerbiedig opgedragen door zijne dankbare medeburgers. 13 Januarij 1875.» Z. Exc. de gouverneur-generaal van Lansberge wordt te 's Hage venvacht, om nog een maand vóór zijn vertrek naar Indië aldaar te vertoeven. De heer C. J. Schiefbaan, notaris te 's Hage, is bevorderd tot kommandeur de Orde van den H. Gregorius den Groote. In het Vaderland komt voor een «open brief van generaal van Merlen (gepensioneerd) aan generaal van Swieten.» De schrijver is het niet eens met de tactiek door generaal van Swieten in Atsjin gevolgd. Hij meent, dat het voorloopig achterlaten van' eene brigade te Padang, strijdt tegen de grondregels van den oorlog, welke voor schrijven: «den vijand zoodra mogelijk met de grootst mogelijke magt aan te vallen en trachten te verslaan.» Een tweede afwijking zou zijn: het halt houden na ieder hehaald voordeel, en ten derde acht de schrijver het verkeerd, dat geen bloedige revanche werd genomen na de geleden nederlaag op 16 April. Hij noemt de expeditie half gelukt. Volgens het oordeel van generaal van Merlen heeft een te groote menschlievendheid, eene overdreven philantropie de onbetwistbare militaire talenten van generaal van Swieten benadeeld. De Schiedamsche vereeniging Aeschylus heeft een wedstrijd van voordragten uitgeschreven en ter deelneming uitgenoodigd alle beoefenaren der uiterlijke welsprekendheid in Nederland. De wedstrijd zal plaats hebben den 3 Eebr. e. k., des avonds te half acht ure. Zij, die er aan wen- schen deel te nemen, moeten daarvan vóór of op den 20 Jan. met franco brieven kennis geven, alsmede afschriften van de voor te dragen gedichten bij den voorzitter inzenden. Er zullen vier medailles worden uitgereikt, twee voor ernstige en twee voor luimige voordragten; een verguld zilveren medaille als eerste prijs en een zilveren medaille als tweede prijs, welke zullen worden toegekend aan hen, die, naar het oordeel der jury, de bekrooning zijn waardig gekeurd. De uitspraak dar jury is zonder beroep. Voor de regtbank te Deventer stond jl. Dingsdag teregt zekere H. K., oud 76 jaren, wonende te Raalte, bekend onder den naam van «Peetoom,» beschuldigd van het onbevoegd uitoefenen der geneeskunde en het leveren van geneesmiddelen. Negen getuigen a charge waren in deze zaak gedagvaard, welke allen verklaarden, hetzij voor zicli- zelven of voor hun betrekkingen geneesmiddelen van be klaagde gehaald te hebben, tegen betaling van 50 ct. voor 'ieder fleschje medicijnen of doosje zalf. Bekl. bekende ter teregtzitting, geneeskundige hulp verleend en geneesmiddelen geleverd te hebben, echter zonder dat hij daar geld voor geëischt haddit was hem altijd uit eigen beweging gegeven. Op de vraag van den president, wat het voor medicijnen waren die hij gaf, antwoordde beklaagde dat het kruiden waren die hij kookte, dat hij daarbij eenige siroop gebruikte en dat het bijna allen huismiddeltjes waren, terwijl hij daarenboven vóór eenige jaren van iemand uit Hongarije een lijst met daarin vermeld staande geneesmiddelen had gekregen, waarbij alle ziekten tevens vermeld waren. De meesten zijner patiënten waren echter overleden, terwijl anderen geen baat bij hem vonden, behalve een meisje dat de fijt aan den vinger had. Het O. M. eischte, met inacht neming van verzachtende omstandigheden, o. a. den hoogen ouderdom van K., als hebbende beklaagde niet gehandeld met het doel om te bedriegen, veroordeeling tot het minimum der bij de wet bepaalde straf, zijnde eene geldboete van 75. Men schrijft uit Wageningen dd. 10 Januarij: «Heden had alhier een allerdroevigst ongeluk plaats en heeft het ijs weêr zijne offers geëischt. Twee knapen nl. hadden de onvoorzigtigheid, zich op het brooze ijs der stadsgracht te wagen. Zij zakten er spoedig doorheen en zouden waarschijnlijk verdronken zijn, toen een jongeling van circa 18 jaren hen ter hulp snelde. Doch ook deze verdween in de diepte. De broeder van dezen laatste, oud 20 jaar, het gevaar ziende waarin de drie drenkelingen zich bevonden, begaf zich ook op het ijs, om ten minste zijnen broeder te redden; maar ook hij verdween in het water. Ondertusschen had één der twee knapen het geluk den wal te bereiken en kwam er nieuwe hulp opdagen. Twee andere personen begaven zich te water en haalden met eigen levensgevaar de drie ongelukkigen op het drooge. De beide broeders, die het eerst als redders waren opgetreden, waren echter reeds lijken. De onge lukkige ouders, die uit de kerk tehuis kwamen, vonden hunne zonen, die voor een groot deel den kost voor hen verdienden, levenloos weêr.» De Madridsche correspondent van de Indépendance zegt, dat men aldaar groote toebereidselen maakt om den Koning te ontvangenmen maakt eerepoorten, guirlandes, kroonen en bouquetten gereed; de geheele grandessa van Spanje jaagt zich op onkosten, vooral de dameshet zal prachtig zijn. Maar de correspondent heeft reeds zoo dikwijls dergelijke manifestatiën gezien. Men kan niet ontkennen: het ver trouwen is groot, algemeen, onmetelijk. Men gelooft aan wonderen. De vrijheid zal verzekerd, de binnenlandsche vrede als door een tooverslag gevestigd zijn; het crediet van den Staat zal weer herleven, het geld in de schatkist vloeijen;in één woord de gouden eeuw zal weer aan brekenmaar In tegenstelling van bovenstaande regelen zegt Larzat in zijne Carlistische brieven, voorkomende in den Univers: «Terwijl een klein getal vrienden Prins Alfonsus «vaarwel» toeriepen, voegden wij hemin stilte «tot wederziens» toe. Als men zoo onstuimig door een pronunciamento opklimt, valt men even spoedig door een ander pronunciamento. Don Alfonsus zal, even als don Amadeus, over zee naar Spanje gaan. Waarom gaat hij niet langs de regte lijn van Parijs naar Madrid? Omdat zijn neef, Koning Karei VII, krachtig georganiseerd in de Basko-Navarreesche provinciën, hem zou toeroepen: «verboden toegang!" Maar eenmaal te Barcelona aangekomen, waarom gaat hij dan niet per spoor naar Saragossa? Omdat, alweer, de generaals Tristany en Saballs hem zouden toeroepen: «verboden toegang!» Don Alfonsus is van plan te Valencia te ontschepen en per spoortrein naar de hoofdstad te gaan. Nu behoort een windstoot zooals die van Trafalgar niet tot de onmogelijk heden; dan zou onze dappere generaal Dorregaray, die in die provincie aangekomen is, op zijn beurt hem toeroepen: «verboden toegang!» In deze voorstelling ligt eene waarschuwing die men niet moet voorbijzien. Bij al de luchtkasteelen die men zich in Spanje bouwt, rekent men wat al te zeer buiten de Car- listen. De zaak van don Carlos heeft geen levensvatbaar heid, maar zij is nog niet gestorven. Dertig jaar geleden hielden de Carlisten zich zeven jaren lang staande, hoelang zullen zij nu in het veld kunnen blijven? En dan iets andersDe minister van financiën, Salaverria, is druk bezig een financiëele balans op te maken van de omwenteling van 1868 af. Als die balans getrouw en volledig wordt opgemaakt, zal zij een zonderling tafereel te aanschouwen geven. - De regering van den staat Kansas heeft een verslag openbaar gemaakt van de verwoestingen, door de sprink hanen tegen het einde van den vorigen zomer in de graan velden aangerigt. De regering schat het getal personen in de westelijke graafschappen, die ten gevolge van bedoelde landplaag dezen winter onderstand zullen behoeven, op twintig duizend. De meeste verkeeren in de diepste ellende. Aan levensmiddelen, kleedingstukken, veevoeder, zaaikoren is volkomen gebrek. Allerwegen worden dan ook ruime inzamelingen ten behoeve der ongelukkigen gedaan. Aan den heer J. L. P. Lapra, 2de luit. bij de dd. artillerie- schutterij alhier, is, op zijn verzoek, een eervol ontslag verleend en als zoodanig zijn benoemd de heeren P. J. Lupgens, thans sergeant en G. T. von Oterendorp, thans korporaal. Tot hulponderwijzer aan de openbare school voor gewoon en meer uitgebreid lager onderwijs te Schagen is benoemd de heer II. J. Knobbout, te Haarlem. Aan G. M. Koentz, gewezen adjunct-commandant van het huis van correctie te Hoorn, is verleend een verhoogd pensioen ten laste van den staat ad f 967 's jaars. Bij kon. besluit van den 9 dezer zijn voor de ligting van 1875 tot militaire leden van de militieraden in Noordholland, en tot hunne plaatsvervangers, benoemd: 1. Amsterdam: lid Nolthenius de Man, majoor van het 7de reg infanterie te Amsterdamplaatsv. van der Blom, kapt. van het 7de reg. infanterie te Amsterdam; 2. Haarlemlid Muller, majoor prov. adj. in Noordholland, te Haarlemplaatsv. Millioen, kapt. 4de reg. infanterie te Haarlem 3. Hoorn: lid Dommers, majoor 7de reg. infanterie te Hoorn; plaatsv. Vermeulen, kapt. 7de reg. infanterie te Hoorn. lte luit. ter zee 2de kl. A. Werumeus Buning, dienende aan boord van het wachtschip alhier, wordt met den 15 dezer op non activiteit gesteld en met den 21sten daaraanvolgende vervangen door den luit. ter zee 2de kl. A. C. van der Sande Lacoste. Eerste Hamer. Zitting van Dingsdag 12 Januarij. De algemeene beraad slagingen over de Staatsbegrooiing zijn geopend. De heer Pincotfs verklaarde op grond van de geruststellende verzekeringen der regering omtrent onderscheidene onderwerpen, speciaal wat het openbaar onderwijs betreft, voor alle hoofdstukken te zullen stemmen, vertrouwende dat de regering zich tegen de eischen der uiterste rigtingen zal blijven verzetten. De heer van Akerlaken drong aan op stellige verklaringen nopens de plannen voor spoorweg-aanleg, nu, gelijk hij wist, de onder handelingen met het consortium van bankiers zijn afgesprongen. De minister van Binnenl. Zaken was daarop aan 't woord. Zitting van Woensdag 13 Januarij. Bij de behandeling van hoofdstuk Buitenlandsche Zaken heeft de heer Hartsen zeer uit voerig de suikerconventie, suikermarkt en industrie besproken. Hij is bepaald tegen de afschaffing van den accijns, in 't belang der industrie zelve, maar drong aan op verwerking in Entrepot naar een vast en uniform cijfer van belasting. De minister zou gaarne deze wenken overwegen, nu ook in Frankrijk tot dat stelsel wordt overgegaan. Nog heefi de minister in antwoord op eene vraag van den heer Borsius te kennen gegeven, dat hij over de regeling van de zaak der Luxemburgsche schuld nog geene bepaalde toezeggingen kon doen. Ten slotte is hoofdstuk III met algemeene stemmen aangenomen. De beraadslaging over hoofdstuk Justitie is daarop aangevangen. Tweede Hamer. Bij de Kamer zijn ingekomen: 1. een wetsontwerp tot wijziging der wet tot regeling van de uitoefening der veeartsenijkunst. De wijziging bestaat daarin, dat ook zij die vroeger de veeartsenijkunde uitoefenden en een patent hadden als verkooper van kruiden, alsnog in de gelegenheid worden gesteld die practijk uit te oefenen tot 1 Jan. 1877. Bij dit wetsontwerp wordt ieder in de gelegenheid gesteld de veeartsenijkunst tot dien datum uit te oefenen, mits zich vóór 1 Mei 1875 van een patent voorziende. Te Parijs is, gelijk in verschillende bladen wordt medegedeeld, de heer Franco is Guérin van de Kaap terug gekomen met een diamant, door hem in eene verlaten mijn, de Devil's Talie, gevonden, en waarvan de waarde zoo het heet, op «ten minste» zeven millioen fr. geschat wordt. Wederom is een oud gediende van het groote leger gebleken eene vrouw te zijn. De baronnes Senkeis en dochter van een Badenschen kolonel, werd na diens dood door haar grootvader, die generaal was, gedwongen bij zijn regiment dienst te nemen. Baden was toen de bond genoot van Frankrijk. Van 1808 af nam zij aan de veld- togten deel en onderscheidde zich door haar gedrag en haar moed. Te Waterloo werd zij dubbel gewond. Zij werd, na een veldtogt in Algerie, als officier bij de admi nistratie der hospitalen geplaatst en genoot sedert 1841 een pensioen van 800 fr.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1875 | | pagina 2