1875. N°. 18. Woensdag 10 Februarij. 33 Jaargang. BEKENDMAKING. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Binnenland. HELDERSCHE EX XIEUWEDIEPER («IRA\T „Wy huldigen het goede.1 Verschijn Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag. Abonuementsprijs per kwartaal1 30. n n franco per post - 1 65. Bureau: MOLENPLEIN N\ Ifil. Prijs der Adverte.tiën: Van 14 regels 60 Cents, elke regel meer IS Cents. Groote letters of vignetten worden nanr plaatsruimte berekend. KSlken Uonderdng vertrekt de mail naar Oost-Indië vla Brlndisi. Laatste ligting 's avonds 6 uur. Sluiting der mail naar Oost-Indië, per mailboot Voorwaai ts: De drukwerken en monsters den 12 dezer, 's avonds na aan komst van trein III, de brieven den 13 dezer, na aankomst van trein I, 9 u. 45 m. De BURGEMEESTER der gemeente HELDER brengt, ter voor koming van ongelukken, ter openbare kennis, dat tusschen den 9den en 18den dezer maand, met uitzondering van Zondag, bij gunstige gelegenheid, door de bemanning van Zr. Ms. raderstooraschip VALK eetiige exercitieworpen met de mortier van 12 cM. zullen worden gedaan op het Zeestrand bewesten Knaphoofd. De Burgemeester voornoemd, Helder, Bij afwezen den 8 Februarij 1875. J. GRAAT, Wethouder. HELDER en NIEUWEDIEP, 9 Februarij. Het nieuwgebouwde Evangelisatie-lokaal in de Eerste Vroonstraat alhier werd jl. Zondag voormiddag aan zijne bestemming gewijd. De evangelist, de heer W. Schock, trad daartoe op in de voormiddag-godsdienstoefening, spre kende naar aanleiding van Joh. XVII vs. 20 en 21. Door het letterminnend genootschap Liefde tot Kunst is gisteren avond eene buitengewone vergadering in het lokaal Tivoli gehouden, waarin ten tooneele werden gevoerd: 1. De profecij der starren, drama van W. J. Hofdijk en 2. liet Keizerrijk op de Jlesch, of Napoleon op een hooizolder, kluchtspel van v. d. Stempel. Bij gelegenheid van den aanstaanden verjaardag van Z. M. den Koning zullen in alle garnizoenen militaire assauts en benoemingen van meesters en prevóts op de verschillende wapens plaats hebben en tevens geldelijke belooningen worden toegekend aan hen, die inde verschillende vakken belast zijn geweest met het geven van onderwijs. Seringe-takken. Jaren verliepen; ik deed mijn examen met gelukkig gevolg en kreeg een aanstelling als adsistent van een vermaard geneesheer. De mijnen zouden gaarne gezien hebben, dat ik mij in mijn vader stad vestigde. Docli ik wilde eerst nog een weinig in de wereld rondkijken; ook bezat Wiesenheim reeds een knappen doctor behalve den ouden heelmeester, die allen kleinen Wiesenheimers de eerste tanden uittrok, en de plaats was te gezond dat zij een derde geneesheer praetijk zou hebben gegeven. Mijn peetoom Hartlieb, die op de oude manier voortleefde, keurde mijn besluit volkomen goed. Op zekeren avond zat ik nog laat bij mijn studeerlamp te werken, toen mijn huishoudster haastig de kamer binnentrad. „O doctor, ga toch gaauw uaar een ziekezij moet heel naar zijn Aan de deur wachtte een net jong meisje op mij, dat mij ont ving met de woorden„Kom toch spoedig, doctorMevrouw zal sterven 1" „Is het inderdaad zoo gevaarlijk?" vroeg ik onderweg. „Zeker, anders zou ik u niet gehaald hebben, maar naar een beteren doctor gegaan zijndaarom zeide onze jufvrouw, dat ik diegene moest haleu, welke het digst bij woonde." Zij geleidde mij naar een sierlijk gemeubeld slaapvertrek, waar een oude vrouw met den dood lag te worstelen. Ik zag terstond hoe groot het gevaar, maar ook tegelijk dat het geval nog niet hopeloos was. Aan den voet van het bed, waarin de zieke lag, knielde een slank meisje en verborg snikkend het gelaat. Bij mijn eerste woorden, die van hoop spraken, hief zij liet hoofd op, en zag mij door haar tranen heen aan, doch bij de flaauwe verlichting van de kamer kon ik haar trekken niet onderscheiden. Toen mijn geneesmiddelen de zieke eenige verlichting aanbragten, de pijnlijke stijfheid van haar gelaatstrekken verdween en de doode- ljjke bleekte voor de natuurlijke kleur plaats maakte, kwam het gezigt van de oude dame mij zeer bekend voor, maar in het eerste oogenhlik wist ik mij niet te herinneren, op welk punt van mijn levensweg ik dit gelaat, dat, in weerwil van den hoogen leeftijd, nog schoon was, ontmoet had. Den geheelen nacht verliet ik mijn zieke niethet jonge meisje was mij zooveel zij kon behulp zaam, doch toen de eerste morgenuren de oude een rustigen sluimer aanbragten, bood ook zij niet langer weerstand, en viel aan het voeteneind van het bed, op een lage voetbank gezeten, in een diepen slaap. Ik waakte bij de beide slapenden, omdat ik voor een terugkeer van den gevaarlijken aanval vreesde, maar de zieke slui merde voort en toen de eerste stralen der morgenzon door het venster drongen, stond ik zachtjes op, luisterde nog eennaal naar haar regelmatige ademhaling en boog mij over het meisje heen. De Kamer van Koophandel te Zaandam heeft aan de Tweede Kamer een adres ingezonden, houdende adhaesie aan het adres van de Kamer van Koophandel te Zwolle, waarbij wordt gevraagd regeling bij de wet van het goede renvervoer langs de spoorwegen. Door de bestaande voor waarden, die de spoorwegondernemers bij verzending van goederen in de vrachtbrieven opnemen, plaatsen zij zich buiten de bepalingen, die bij de wet als algemeene regelen voor het vervoer zijn vastgesteld. Te Amsterdam werd jl. Zaturdag, onder voorzitting van den heer mr. W. H. Dullert, de aangekondigde ver gadering gehouden van liet hoofdcomité en de sub-comité's voor het huldeblijk aan de nagedachtenis van Thorbecke. De vergadering was talrijk bezocht o. a. ook door personen van andere rigtingen. Bij de opening dezer bijeenkomst wederlegde de voorzitter het beweren, dat men in dezen zou te doen hebben met eene partijzaak. Aan de ver gadering werd medegedeeld, dat de kinderen van den heer Thorbecke, ofschoon vereerd door de intentie, geweigerd hebben liet liuis van den overledene of eenig ander geschenk van de deelnemers aan het huldeblijk aan te nemen. Het hoofdcomité stelde, na herinnering aan het gebeurde over de plaatsing van 't standbeeld te 's Hage, aan te nemen het aanbod van den gemeenteraad der hoofdstad tot plaatsing van het standbeeld aldaar. Dit voorstel werd met daverende toejuiching begroet en met algemeene stemmen aangenomen. Vervolgens werd beraadslaagd over de vraag: welke bestemming zal er worden gegeven aan de f 27 a 28,000, welke van de som der gezamenlijke bijdragen zijn over gebleven. Verscheidene denkbeelden waren daaromtrent het hoofdcomité aan de hand gedaan. Met 64 tegen 57 stemmen werd ten slotte bepaald, dat de beslissing zal worden overgelaten aan de centrale commissie, bestaande uit 50 leden uit alle oorden des lands. Aan het slot der vergadering werd door den voorzitter medegedeeld, dat op verlangen van de hoogeschool te Leiden aan haar een portret van Thorbecke zal worden ten geschenke gegeven, ten einde in de senaatskamer te worden geplaatst. Met de vervaardiging van dat portret heeft de kunstschilder Israëls zich welwillend belast. Jl. Zaturdag is het stoffelijk overschot van den heer Potgieter op de begraafplaats buiten de Willemspoort te Amsterdam ter aarde besteld. Uit vele plaatsen van het land waren vrienden en vereerders van den overledene overgekomen om hem de laatste eer te bewijzen. Bij het graf spraken de heeren Joh. Zimmerman en prof. Lemcke Nu angst en smart het jonge gelaat niet meer kenteekenden, her kende ik in haar mijn aangebedene overbuurvrouw uit mijn studententijd. Ik had, opregt gesproken, in de laatste jaren ter naauwernood meer aan haar gedacht, niet te min verheugde ik mij haar thans weer te zien en haar van dienst te kunnen zijn. Zij had toenmaals den schralen blonden student, die tegenover haar digt onder de wolken woonde, wel nimmer opgemerkt, doch den jongen doctor, die het leven van haar grootmoeder gered had, behandelde zij met groote vriendelijkheid. Ik vernam, dat Margaretha's ouders, die te dien tijde met haar naar een andere stad verhuisd waren, in dien tusschentijd gestorven waren, zonder haar in zulke schitterende omstandigheden achter te laten, als waarin zij was opgegroeid. Zij leefde nu hier met haar grootmoeder van het weduwe-pensioen en het overschot van het vermogen van deze; doch ik leerde de oude weduwe van den geheim raad Wildhosen ais een zeer trotsche ongenaakbare dame kennen, en het ongeluk, dat haar getroffen had, was niet in staat geweest haar karakter te buigen. Ik kwam weken lang dagelijks in haar woning, omdat de oude dame mij nog noodig had, en ook, omdat de bruine oogen van haar kleindochter mij in het eerst zoo vriendelijk welkom heetten, doch bij mijn latere bezoeken ontweek zij beschroomd de mijne en kleurde een hoogrood haar wangen. Zoo geschiedde het op zekeren dag, dat de weduwe van den geheimraad ons overviel, toen mijn arm om Margaretha's schouder en haar hoofd tegen mijn borst lag. Wij schrikten wel een weinig bij haar onverwacht binnenkomen, maar ik hield mijn geliefde nog steviger vast, terwijl ik mij tot haar grootmoeder wendde en om haar zegen over onze verbindtenis smeekte. De oude dame zag mij koud en uitvorschend aan, alsof zij ver baasd was over mijne vermetelheid; daarop vroeg zij mij koel, wat ik, behalve mijn hart, aan haar kleindochter kon aanbieden. Dat was waarlijk wel al te veel, als zij het vooruitzigt op een betere betrekking niet wilde laten gelden. „En nog eens, mijn jonge doctor," zeide zij ten slotte spottend, „die zoo vol vertrouwen aanzoek doet om mejufvrouw van Rhoda alsof gij haar daarmede een eer beweesvan welke familie stamt gij af?" Op kalmen toon, dat is te zeggen, zoo kalm als een minnaar in zulk een oogenhlik zijn kan, gaf ik haar ten antwoord, dat mijn vader en mijn broeders liet voorbeeld van hun voorouders volgden en het eerzame kleêrmakersvak uitoefenden en dat ik door de goed heid van mijn peet slechts een meer ontwikkelde opvoeding had genoten. Doch waarom zal ik langer bij dit gesprek stilstaan? Ger.oeg dat de vrouw van den geheimraad mij met harde woorden liet huis een woord van herdenking en afscheid en bragten in her innering wat Potgieter als dichter, als letterkundige en als mensch was geweest. Onlangs werd melding gemaakt van de opligting te Amsterdam, gepleegd door den welbekenden Tieman, alias jhr. Rutgers van Rozenburg, graaf van Hogendorp, baron Taets van Amerongen en baron van Ittersum, waarbij deze door de regtbank tot een 5jarige gevangenisstraf veroordeeld was. In hooger beroep bij het Prov. Geregtshof aldaar gekomen, vernam Tieman gisteren morgen de voor hem blijde tijding, dat het Hof de öjarige gevangenisstraf veranderd had in een tweejarige eenzame opsluiting. Te Amsterdam is een der grootste stoomschepen aan gekomen; het bezit machines van ruim 400 paardekracht en heeft tusschen Quebec en Calcutta gevaren. Volgens de Middelb. Crt. zal liet schip de «Stad Middelburg» gedoopt worden en is het een der drie mailbooten, welke geregeld tusschen Hanvich en Vlissingen zullen varen. Men verneemt, dat mevrouw Kleine binnen kort weder in het Grand Théatre van den heer van Lier, te Amsterdam ten tooneele verschijnen, en dan vermoedelijk in de rol van Maria Stuart optreden zal. Bij den veehouder C. ten Bak, te Beverwijk, is een dolle koe afgemaakt en het vleesch door verbranding onschadelijk gemaakt. Een ouderloos meisje uit Naarden, opgevoed bij hare tante aldaar, geacht om haren onberispelijke» levenswandel en sedert een half jaar dienstbode te Abcoude, is tijdens do afwezigheid van haren heer en hare meesteres, op eene moorddadige wijze van het leven beroofd. Nadat zij ver mist was en naar haar gezocht werd vond men haar lijk in het water nabij de woning, waarin zij diende, alle ken merken dragende van een gruwelijken moord. Reeds heeft de justitie, naar men zegt, den vermoedelijken dader, dié met haar het huis bewaakte, in hechtenis doen nemen. De heer Heydenrijck, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, heeft in het Dagblad van Zuidholland en 's Gravenhage geantwoord op of liever geprotesteerd tegen het schrijven van den oud-minister van Buitenl. Zaken, graaf van Zuylen van Nyevelt. De schrijver noemt het onbewezen hetgeen de heer v. Z. de tegenwoordige regering en den Catliolieken aanwrijft. In plaats van een°strijd vdór of tegen Rome, verwacht de schrijver een worsteling tusschen de Germaansche en Latijnsche rassen. Verder wordt de heer van Zuylen herinnerd aan den stand der partijen in ons vaderland, inzonderheid ook aan den steun, die het ontzeide en ik mijn lieve sehreijende Margaretha verlaten moest. Ik was jong en vol moed, bouwde vast op de trouw van mijn geliefde en ging vol hoop de toekomst tegemoet. Toch zou mijn vertrouwen op een zware proef worden gesteld. Het was op een dag in November toen de oude dame mij de deur wees; de winter verliep; de zomer volgde hemhet werd weer herfst en weer winter, en de vervulling van den wensch mijlis harten scheen mij nog even onbereikbaar ver af. Mijn vader deelde mij meê, dat de geneesheer te Wiesenheim het plan koesterde naar een groote stad te verhuizen en verzocht mij den wensch van de geheele familie te vervullen en naar mjjn vaderstad terug te keeren; aan praetijk zou het mij als geboren Wiesenheimer, die bovendien met de aanzienlijkste burgers van de plaats door banden des bloeds, zwagerschap of peetschap verbonden was, nog minder ontbreken dan aan mijn roerganger. Bij mijn diep gewortelde gehechtheid aan de mijnen en de oude kleine stad, zott ik niets wenschelijker geweten hebben, als het veranderen van woonplaats mij niet een volkomen scheiding van mijn beminde Margaretha voorspelde. Al had ik ook na dien herfstdag haar woning niet meer betreden, toch zag ik haar somtijds voor het raam, of gelukte het mij op straat ot bij een aan onn beiden bekende familie een paar woorden met haar te wisselen, wanneer zij niet door haar grootmoeder ver gezeld werd. En nu zou ik ook dezen laatsten kalen troost van mjj wijzen? Onmogelijk! En toch het was een moeijeljjke keus, waarvoor ik stond. Gelukkig liet men mij tijd tol nadenken. De geneesheer, wiens opvolger ik moest worden, was voornemens eerst in het voorjsar te verhuizen, en tot dat jaargetijde konden de Wiesenheimers zich nog zeer goed een tijdlang met den ouden heelmeoster behelpen, de plaats was, zoo als ik reeds zeide, zeer gezond, eu de meeste ziektegevallen vertoonden zich daar bij de kinderen in den herfst, als de vruchten begonnen rijp te worden. Maar juist nu, dat ik zoo vurig naar een onderhoud met Margaretha verlangde, gelukte het mij niet, haar ergens te ontmoeten, en ik vernam, dat een nieuwe ongesteldheid van haar grootmoeder haar aan huis geketend hield. Het arme meisje, hoe zon zij mijn hulp, mijn troost noodig hebben! De toestand van haar grootmoeder verergerde en ten laatste overwon Margaretha's angst haar vrees voor den toorn van de zieke. Zij liet mij roepen. In het begin waagde ik mij niet aan het bed der lijderea, uit vrees door ontroering haar gevaarlijken toestand nog te verergeren, doch spoedig volgde er een hevige koorts en een geheele bewuste loosheid, zoodnt ik haar helpen kon, zonder door haar herkend te worden. Het krachtige ligchaam van de oude dame bood langen tijd weerstand aan de ziekte, en nadat ik reeds alle hoop op haar herstel had opgegeven, kwamen er nog altijd dagen waarop zy wetr

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1875 | | pagina 1