1875. N°.51. Woensdag 28 April. 33 Jaargang. Duitsche diplomatie. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Binnenland. HELDERSCHE E\ KIEUWEDIEPER COURANT. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaalƒ1 80. franco per post - 1.65. Bureau: MOLENPLEIN N'. 163. Prijs der Advertentien: Van 14 regels 60 Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Klken Donderdag vertrekt de mail nanr Oost-Indië. Laatste ligting 's avonds 6 uur. De sluiting der mail naar Padang en Batavia, te ver zenden per mailboot Prinses Amalia, geschiedt den 30 April en 1 Mei a. s.; 1 Mei voor brieven, na aankomst van trein I (9 u. 45 m. 's morg.) en 30 April voor druk werk, na aankomst van trein III (10 u. 42 m. 's av.) van den Noordholl. Staatsspoorweg. Het lieeft ons getroffen, dat de pers zoo weinig gewigt schijnt te hebben gehecht aan eene tot nog toe niet weêr- sprokene mededeeling van de Nieuwe Kotterdammer Courant naar aanleiding van het Duitsch-Belgische incident. De Belgische minister, in de Kamer den loop dier zaak en den inhoud der wederzijdsche nota's weêrgevende, gaf daarbij te verstaan, dat met uitzondering van een enkel voorstel van Duitsche zijde gedaan, alle opmerkingen en wenschen dier bevriende regering door de Belgische waren overwogen en daaraan gevolg gegeven. Die ééne uit zondering was echter zeer karakteristiek, en wel waardig de aandacht op zich te vestigen. De Duitsche diplomatie had namelijk aan de Belgische regering een voorstel gedaan, zooals men tot nog toe onder fatsoenlijke menschen niet plagt te doen, een plannetje a la Bertrand, en het Belgische gouvernement had geweigerd het a la Raton te overwegen. Men kent de aanleiding van de Duitsche nota. Onder meerdere grieven beklaagde zich de Duitsche diplomatie over de straffeloosheid van den Belgischen werkman, die aan den aartsbisschop van Parijs het aanbod heeft gedaan om Bismarck te vermoorden. De Belgische regering had daarop geantwoord, dat in België zoodanig aanbod, een voorstel om een misdrijf te plegen zonder dat daaraan eenig begin van uitvoering is gegeven, niet strafbaar is. In eene latere nota schijnt Duitschland trouwens te hebben erkend, dat ook de Duitsche strafwet dezelfde leemte heeft. Wij voor ons achten het geene leemte, indien de wetgever niet straft, wat nog niet is, wat misschien nooit zijn zal, maar waartoe alleen het voornemen bestaat. Iemand te straffen, omdat hij zich voorneemt kwaad te doen, schijnt ons niet minder dwaas, dan iemand te beloonen omdat hij belooft goed te zullen handelen. Maar hoe ook later de Duitsche regering hare wetgeving, en op haar voorbeeld andere natiën de hare op dit punt zullen willen wijzigen, voor het oogenblik kon daarmede deze zaak niet veranderd worden. Zoo zou men meenen. Een Duitsch diplomaat, een lid van het Brusselsche gezantschap wie blijkt niet, alleen blijkt, dat het voorstel niet door den gezant persoonlijk is gedaan wist er echter nog wel iets op. Was er aan het aanbod van Duchésne geenerlei gevolg gegeven, en de man daarom onstrafbaar, welnu dan moest men doen, alsof 't doel heiligt immers de middelen zijn moord dadig voorstel wel gevolgen had gehad, men moest dan maar gevolgen verzinnen! Ja! niet minder dan dat! Volgens de Nieuwe Rott. Courant zou de Duitsche diplomatie aan België niet meer of minder hebben voorgeslagen, dan om een antwoord van den aartsbisschop te verzinnen! Wat de inhoud van dat verzonnen antwoord zoude moeten zijn. heeft de minister niet gezegd; 't laat zich raden; een zalvend antwoord van den kerkvoogd aan zijn verdwaalden zoon, waarin diens aanbod zou worden verworpen en afgekeurd in zoodanige termen, dat er eene belooning voor den zich aanbiedenden moordenaar uit te lezen was. Wel heeft de minister er hij gezegd, dat de Duitsche gezant dit voorstel onmiddelijk nadat het door de Belgische regering was verworpen? heeft gedesavoueerd. Toen wij deze mededeeling, die wij hierboven eenigszins geeommentariëerd wedergaven, lazen, dachten wij aan eene vergissing, aan eene dwaling van den correspondent, waaraan ook de best ingelichte courant nu en dan blootstaat, en wij verwachtten dit berigt te zien tegengesproken. Entoen het niet tegengesproken werd, verwonderde het ons, dat dit voorval op anderen blijkbaar niet dien pijnlijken indruk heeft gemaakt, dien wij daarvan ondervonden. Dwalen wij, wanneer wij een bijzonder gewigt hechten aan dit feit? Is onze teleurstelling, nu wij zien dat de diplomatie nog steeds de oude donkere paden bewandelt zoo ongegrond, was ons geloof, dat in deze eeuw van licht en openbaarheid ook de diplomaten hun doel met eerlijke middelen trachten te bereiken, zoo naif? Wij kunnen het ons naauw voorstellen. Wat ons in de staatkunde van von Bismarck aantrok, was juist datgene, wat Bismarck zelf genoemd heeft «reine wasche» (schoon linnen) in de politiek, duidelijkheid, klaarheid, openlijkheid, Wft» dat, waarop de Duitschers zelf zoo trotsch waren, toen bij gelegenheid van het proces Arnim staatsstukken aan het licht kwamen, en uitgegeven konden worden, zonder dat daarin een enkel woord werd gevonden, dat in strijd was met Bismarcks openbare politiek, toen daarin geen uit drukking voorkwam, waarvoor zich de regering tegenover het publiek had te schamen. Men herinnert zich de ver gefelijke trots, waarmede Kladderadatsch al de diplomaten van Europa afbeeldde met tot de kin toegeknoopte jassen en gesloten portefeuilles onder den arm, terwijl Bismarck alleen, in het midden staande een overvloed van wit linnengoed vertoonde onder 't laag uitgesneden vest, en de handen in den zak had gestoken, alsof hij geen enkel geheim papier voor nieuwsgierige oogen te bewaren hadDeze eer, meenden wij, dat Bismarck toekwam, dat hij regt op zijn doel afging, al was het met hevige, soms onbillijke middelen, dat hij wel getrouw bleef aan zijn politiek van «bloed en ijzer,» maar dat hij nooit greep naar de wapenen van kleine zielen, tot de tactiek van Basili, dat hij een gevaarlijk zwaard hanteerde voor 's vijands oog, maar een aanval met dolk en vergif in diens rug beneden zich achtte. Onze lezers weten, dat wij in den strijd, dien de rijks kanselier met de Catholieke kerk voert, noch voor de middelen, die hij beziet, noch voor het doel dat hij wil bereiken, partij kiezen. Maar des te meer waarde heeft dan ook de betrekkelijke lof, die wij zijne wijze van handelen niet vermogten te ontzeggen. Of hij en de regering, waarvan hij de zie] is, dien lof verdienen, moeten wij thans in twijfel trekken zoolang wij gedwongen worden te gelooven aan de mededeeling van de N. R. C. Eene regering, die zich niet ontziet om docu menten te verzinnen, verliest aanspraak op vertrouwen. Onzes inziens doet het er niets toe, dat de Duitsche gezant het voorstel later heeft afgekeurd. Het is in hooge mate onwaarschijnlijk, en onder de streng gedisciplineerde Pruis- sische beambten meer dan elders, dat een der ondergeschikte diplomaten zulk een voorstel zoude hebben gedaan zonder last van hooger hand, en mogt iemand zoo onvoorzigtig zijn geweest, de diplomaat, die de eerlijke naam van zijn land compromitteerde, zou niet ongestraft blijven. Van zoodanige straf, terugroeping, verplaatsing van den onvoor- zigtige, is tot nog toe niets bekend. Was dus de N. R. Courant goed ingelicht, en het feit waar, dan stellen wij teregt daarvoor de Duitsche regering aansprakelijk. Maar dan is ook deze mededeeling van den Belgischen minister eene gevoelige nederlaag voor de Duitsche politiek, niet alleen een bewijs, dat deze niet schroomt gebruik te maken van middelen, die fatsoenlijke lieden ter zijde laten, maar ook van onhandigheid, van een gebrek aan menschenkennis indien zij verwacht had helpers te vinden in de Belgische ministers, van zelfoverschatting indien zij meende, dat de Belgische regering door vrees gedwongen zoude zwijgen. In elk geval is deze zaak hoogst ernstig. Wat hier aan het licht is gebragt, moet noodzakelijk onze beoordeeling van Duitsche regeringsdaden wijzigen. Wij moeten meer vreezen en kunnen minder vertrouwen. Wij maken ons geene illusiën omtrent onzen invloed huiten een beperkten kring, maar wij zouden ons gelukkig achten indien deze beschouwingen tot bespreking aanleiding gaven, en tot ver klaring uitlokten. HELDER en NIEUWEDIEP, 27 April. De majoor J. J. Collard, is van Delft naar hier over geplaatst en belast met het kommando over de alhier garnizoen houdende compagniën van het 1ste reg. vesting artillerie. Niet de majoor Ampt, maar de majoor J. J. van Hanswijk, thans knmmandant in de 7de stelling (Groningen), is ter vervanging van den kolonel Vaillant naar hier overgeplaatst. Wij vernemen, dat alhier het plan is ontworpen tot oprigting eener nieuwe zangvereeniging, onder den naam «Excelsior»Met de leiding van den zang zal zich belasten de heer W. Kuijk. De oprigters stellen zich voor eene vereeniging in het leven te roepen geheel in den geest van de vroegere zangvereeniging Nut en Genoegen, die gedurende haar 17jarig bestaan aan jongelieden van beiderlei kunne een welkome gelegenheid is geweest tot beoefening van den zang en tegelijk tot gezellig zamenzijn. Reeds zijn verscheidene personen als leden toegetreden. Met de mailboot Celebes is vertrokken de heer Holter- man, uit Schoorl, die benoemd is tot leeraar aan de genees kundige school te Kanasawa in Japan. Jl. Zondag middag verdrong zich eene, betrekkelijk groote, volksmenigte van allerlei stand en leeftijd, op zeker punt van den Kanaalweg, langs den waterkant en blikte met de grootste belangstelling in het water. Wat was toch wel de oorzaak van die nieuwsgierigheid?. Luister! Eene vrij goed gekleede vrouw had een nest met jonge katten in het kanaal geworpen en dat schouwspel was al te aanlokkelijk, om het onopgemerkt voorbij te wandelen. Met zigtbaren wellust werd het wanhopig kampen en de laatste stuiptrekkingen dezer weerlooze diertjes gadegeslagen, tot dat allen van den waterspiegel verdwenen waren. Waarlijk, zoo voegt onze berigtgever er bij geen zeer bemoe digend bewijs voor onze volksbeschaving; treurig vooral om de vaders en moeders, die hunne kleine kinderen bij dit afzigtelijke en wreede schouwspel zoo volijverig voorgingen. Het heeft Z. K. H. Prins Frederik der Nederlanden behaagd aan Multapatior te doen berigten, dat HD. met welgevallen heeft kennis genomen van de pogingen, welke door hem en allen, die zich bij hem aansluiten, Worden aangewend, om geoorloofde middelen te beramen, ten einde, zoo mogelijk, misbruik van sterken drank en openbare dronkenschap te bestrijden. (Hbl.) Voor zoover bekend is, is in den loop der vorige week in deze provincie één geval van longziekte onder het rundvee voorgekomen, en wel weder te Landsmeer, op een anderen stal van denzelfden veehouder, waarvan onlangs één ziek rund en zes verdachte zijn afgemaakt. Het laatstelijk ziek bevonden rund is mede na onteigening afgemaakt. Gedurende het jaar 1874 werden bij de te Alkmaar gevestigde hulpbank 302 voorschotten aangevraagd, waarvan 297 tot een gezamenlijk bedrag van f 24,295 toegestaan en 5 geweigerd werden. 301 voorschotten werden ten volle betaald, daaronder begrepen de in het vorige jaar aangevraagde doch niet afgedane; 15 voorschotten, te zamen ten beloope van f 348,34, moesten door de borgen worden aangezuiverd. De 297 voorschotten werden verstrekt aan 1S8 personen éénmaal, aan 49 tweemaal, aan 2 driemaal en aan één vijfmaal. De door de hulpbank gemaakte winst beliep f 227,091. Het reservefonds bedraagt thans f5034,63. Door den gemeenteraad van Purmerende is besloten, dat de voorjaarsmarkt aldaar dit jaar den 3 Mei zal aanvangen. De vrouw van een hovenier te Zaandam heeft het leven geschonken aan drie kinderen, waarvan één zes teenen aan den eenen voet, de tweede zes vingers aan de eene hand heeft, de derde heeft geene bijzonderheden. De moeder en kinderen zijn welvarend. De kerkeraad der Remonstrantsche gemeente te Amsterdam heeft bepaald, dat aan het beroepen van een tweeden predikant in de plaats van ds. H. Heemskerk, alle leden der gemeente, de zusters zoowel als de broeders, zullen kunnen deelnemen. Op den 15 Mei e. k. zal te Hilversum de jaarlijksche vergadering gehouden worden der Gewestelijke Vereeniging Noordholland van het Nederlandsch Onderwijzers-Genoot schap. Behalve een aantal huishoudelijke aangelegenheden, zullen in deze vergadering aan de orde gesteld worden deze punten: 1. Hoe behoort, naar de eischen van den tegenwoordigen tijd, het taalonderwijs op de volksschool te worden ingerigt? 2. De verlichting der schoollokalen, zoowel bij dag als hij avond. 3. Wat kan er nog gedaan worden om het onderwijs meer in overeenstemming te brengen met het werkelijke leven? Een briefje, door Z., den te Brandwijk op vermoeden van brandstichting gearresteerden hoofdonderwijzer, in dei- haast en heimelijk aan zijne afwezige vrouw geschreven tijdens de officier van justitie, mr. Jolles, zich in zijne woning bevond, en waarbij hij haar o. a. op het gemoed drukte, bij een verhoor op hare hoede te zijn, wist die regterlijke ambtenaar in handen te krijgen, en dit heeft voornamelijk tot de arrestatie van Z. geleid. In het gebouw van het provinciaal bestuur te Middel burg is jl. Vrijdag aanbesteed het onderhoud van het kanaal door Walcheren met bijbelioorende werken van 1 Mei 1875 tot en met 31 Dec. 1876. Aangenomen door den heer G. Dekker, te Sliedrecht, voor f 125,400. Uit 's Hage meldt men o. a. aan de Arnh. Crt. «Gelukkig hebben we nu eindelijk het mooije weer! Weg nu met alle vermakelijkheden intra muros, komedies, concerten, vergaderingen, theevisites en bals, en naar Haagschen trant de straat op; met groote trouw heb ik mijne zomerochtend-rondzwervingen hervat, en me aange naam bezig gehouden met de nieuwe straten die als uit den grond opkomen en met de uiterlijke teekenen van den voorjaars-schoonmaak. Wat is het lot van een vrijgezel in dit jaargetijde te benijden! Ook zonder de grafische voorstellingen van den ouden heer Smits, waarvan de juistheid zoo goed weêrstaat aan den toets der herinneringen uit onze jeugd, voor zoover men die niet als huisvader jaarlijks nog eens te doorleven heeft, ook zonder die schildering van eens huisvaders beproevingen wanneer zijn huis ten onderste boven is gekeerd, heb ik opregt medelijden met mijne gehuwde vrienden en bekenden wanneer ik de

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1875 | | pagina 1