1875. N°. 60. Woensdag 19 Mei. 33 Jaargang. Binnenland. HELDERSCHE EV N1EUWEDIEPER COURANT „W ij huldigen het goed e." Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal1 30. franco per post - 1.65. Uitgever A. A. BAKKER Gz. Bureau: MOLENPLEIN N°. 163. Prijs der Advertcntiën: Van 14 regels 60 Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Klken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-Indië. Laatste ligting 's avonds 6 uur. HELDER en NIEUWEDIEP, 18 Mei. Spaarbank voor den Helder, 1ste kwartaal 1875: Saldo op 1 Jan. 1875 55362.04 Ingebragt, en renten ged. het 1ste kw. 1875 - 10518.46| Uitbetaald gedurende het 1ste kw. 1875. 65880.501 - 5054.25 Saldo op 1 April 1875 60824.25| Aantal Deelh. op 1 Jan. 1875 428. 1 April 446. In de vorige week zijn op de reede alhier door het schroefstoomschip Alkmaar twee proeftogten gemaakt, waarbij de heer W. M. Visser, als inspecteur van 's rijks stoomvaart fungeerde, 't Bleek daarbij, dat, hij aanwending eener nieuwe schroefas naar de vinding van den heer Visser, 134 pCt. in krachtsontwikkeling gewonnen en in kolenverhruik bezuinigd werd. Jl. Zondag kwam aan de ligplaats aan 't Molenplein alhier aan de nieuwgebouwde schroefstoomboot Anna Cornelia, welke, varende tusschen Amsterdam en hier, tweemaal 's weeks, de vroegere pakschuit tot vervoer van goederen zal vervangen. Het is een net en doelmatig vaartuig, met eene machine van 15 p.k. In het laatst van deze maand zal, naar wij vernemen, de vaart met deze boot geopend worden. De Matinee Musicale, gisteren in Tivoli gegeven door het muziekkorps der artillerie-schutterij alhier, was vrij goed bezocht. De uitvoeringen waren, het jeugdig bestaan van dit corps in aanmerking genomen, zeer verdienstelijk. De Eerste Kamer der Staten-Generaal is tot her vatting harer werkzaamheden bijeengeroepen tegen den 24 dezer, des avonds ten 8 ure. a.) Vijftig jaren later. Op den middag zaten vader en zoon met elkander in het vertrek. „Vader!" aldu9 ving de zoon het gesprek aan „vanmorgen gewaagdet gij, dat ge den pijnboom, die door den laatsten storm ter neer geworpen is, in den verschrikkelijksten nacht van uw leven geplant hebt. Hangt het met de treurige gebeurtenissen van voor vijltig jaren samen, waarover de predikant heden morgen in de kerk zoo roerend en treffend gesproken heeft? Waarom hebt gij, die al die treurige gebeurtenissen beleefd hebt, mij nooit eenige mededeeling van die droevige zaken gedaan?" „Dikwijls" antwoordde de oude houtvester na het lozen van een diepen zucht „dikwijls heb ik mij voorgenomen u iets en wanneer ik het vermogt, alles, wat op die zaak betrekking heeft, te verhalen, maar tot dusverre had ik de macht nog niet over mij zeiven verkregen om dat te kunnen doen. Altijd was het mij, als het voornemen bij mij oprees het te doen, alsof een geheime macht mij den mond toesloot. Nu eindelijk, nu wij den vijftigsten ver jaardag met een feestelijke godsdienstoefening hebben aangevangen nu door een goddelijke beschikking de sluier van 't geheim op een wonderdadige wijze is opgeheven geworden, nu wil en kan ik niet langer zwijgen. Ook sta ik aan den rand van mijn graf, een spanbreed tijds is mij hier nog maar overgebleven; ook zijn er nog andere gronden, die het mij tot plicht maken u mijn verleden te ontdekken, dat u tot dusverre nog geheel onbekend gebleven is. Gij zult zaken ontdekken, waarvan gij nu nog niet liet minste vermoeden hebt. Wees dus aandachtig. Wat ik u heb mede te deelen, behoort niet tot het vroolijke." „Gij verschrikt mij, vader!" viel de zoon, in de hoogste mate gespannen, hem in de rede. „Vrees niet, mijn jongen!" antwoordde de vader hoogst bedaard.„Gij zult niets vernemen, hetgeen onze familie tot oneer kan worden aangerekend. Zooveel is u reeds sedert lang bekend geweest, dat wij oorspronkelijk geen Duitsehers zijn. Ik heb oude papieren in mijn bezit, die berichten bevatten hoe, wanneer en waarom wij ons vaderland Frankrijk hebben verlaten; hoe en waarom wij ons juist hier hebben gevestigd. Deze papieren zijn uwe erfenis en ik wil ze u nog bij mijn leven nalaten, thans, nu ik nog in staat ben, er ophelderingen bij te voegen, waar ze misschien noodig zijn. Deze papieren, ze zijn in de Fransche taal geschreven, maar gij zult ze gemakkelijk kunnen lezen, omdat ik altijd heb trachten te verhinderen, dat gij in Duitschland, dat uw geboorteland is, uwe moedertaal, die de Fransche is, niet zoudt vergeten. Eerst nadat gij zelve alles gelezen hebt, wat op die vroegere tijden en gesteldheden betrekking heeft; al datgene, wat de schrijfster bijna tot aan haar dood toe aangeteekend heeft, zal ik indien het God behaagt het verhaal opnemen, het mondeling voortzetten en zoowel van den pijnboom, als van den verschrikkelijken nacht spreken, waarin ik hem geplant heb." Na deze woorden gesproken te hebben, haalde de houtvester uit een schuilhoek een te samen gebonden paket papieren te voorschijn en overhandigde dat aan zijn zoon, die spoedig met lezen een aan De leden der Tweede Kamer zijn door de directie der Amsterd. Kanaal-Maatschappij nitgenoodigd op 22 dezer de werken bij Holland op zijn Smalst te komen bezigtigen. Door den minister van Oorlog zijn benoemd, om gedurende de uitvoering der vestingwet bij de werken der genie alhier dienst te doen, de ingenieurs Huijgen en Bilheimer. Men schrijft ons van Texel dd. 15 dezer: «Wanneer wij om ons zien en de werken in de laatste jaren in het algemeen belang alhier aangelegd en andere nog in aanleg gadeslaan, dan mogen wij ons verheugen in het goede beheer onzer belangen, en met genoegen denken aan die mannen, onder wier leiding dat alles werd ontwor pen en uitgevoerd. In de eerste plaats mogen wij noemen den heer J. L. Kikkert, wien wij danken het oprigten van den vuurtoren in de Eijerlandsclie gronden, voorheen een moordkolk voor zeevarenden, eene verdelging voor schip en lading. Thans wordt hij dat licht geen enkele schip breuk meer geleden. Kikkert bewees door dat licht der menschlieid een onschatbare dienst. Wij noemen verder het indijken van den Prins Hendrik-polder, de oprigting eener stoombootdienst tusschen Texel en den vasten wal, dat alles was mede het werk van den heer Kikkert, en hij ver dient daarvoor den vollen dank van allen. Voorts mogen wij noemen de telegraaf-verbinding van ons eiland met den vasten wal, het nieuwe telegraaf- en postkantoor, de nieuwe schoolgebouwen, het verbeterd personeel, onze grindwegen de aanleg en voltooijing daarvan geschiedde vdór korte jaren onder het bestuur van onzen geachten burgemeester, den heer D. C. Loman. Eindelijk komt bij dat alles de indijking van ruim 700 hectaren slik, genaamd het Noorden, door het waterschap der 29 gemeenschappelijke polders: een werk onlangs voor f 312,000 aanbesteed en hetwelk thans zijne voltooijing nadert. Eere wordt daarvoor toege- bragt aan den dijkgraaf S. Keyser, welke met vaste hand die corporatie leidt en bestuurt, en door die indijking toont tot den bloei en de welvaart van ons eiland mede te werken. Voorwaar deze werken getuigen van energie, aller lof en dank waardig hij het tegenwoordige en het nageslacht.» Door den burgemeester van Urk is een 80tal kinderen beneden de 13 jaren, die werkzaam waren bij of in de vang maakte. Wat Hij las, was van den volgenden inhoud „Vele treurige jaren heb ik in dit vreemde land geleefd en ge woond onder menscheu, die, o ja, vriendelijk jegens mij waren, maar mijn taal niet verstonden en mijn geloof niet deelden. Ik zal ver van mijn vaderland moeten sterven en mijn lijk zal in vreemde aarde rustenik zal het zoozeer door mij geliefde, mij zoo dier bare vaderland nimmer wederzien, en nooit, meer zal ik de verkwik kende lucht van mijn Frankrijk mogen inademen; - ik gevoel, dat mijn treurigen levensloop spoedig geëindigd zal zijn; maar voordat het vermogen van te kunnen denken mij verlaat en voordat mijne oogen zich sluiten, wil ik een laatsten, maar hoogst smarte- lijken plicht vervullen. Ik wil voor mijne dierbaren, die ik hier zal achterlaten, op deze bladen verhalen, waarom ik het mij lieve vaderland heb verlaten, waarom ik liet verlaten moest, wat ik gedaan, ondervonden en geleden heb. Dat de kracht mijns levens mij moge bijblijven, totdat ik met de schildering mijns levens ten einde gekomen ben. Ik was het eenige kind mijner ouders. Mijn vader, wiens aan gezicht ik mij niet herinneren kan immer aanschouwd te hebben, was de laatste spruit uit het adelijke geslacht Neuillar, had zijn hooge plaats in het leger van den lConing van Frankrijk laten varen, zich in zijn slot, in den Elzas gelegen, teruggetrokken en, reeds bejaard, zich met de dochter van den Markies von Lanar in het huwelijk begeven, die hem een aanzienlijk vermogen ten huwelijk bracht, maar stierf, toen zij aan mij het levenslicht schonk. Hij zelf. overleefde haren dood, die hem diep bedroefde en ter neder sloeg, niet lang, en zoo was ik in mijn kinderlijken leeftijd reeds een vader- en moederlooze weeze. Een tante, de zuster van mijn vader, trok zich mijner aan, zeker slechts om mij, overeenkomstig de gewoonte van dien tijd en het land, aan de vrome zusters „van het Heilige Hart" in Straatsburg ter opvoeding toe te vertrouwen. Bij deze zusters achter hooge kloostermuren in de strengste afzondering heb ik mijne jeugd doorgebracht. Meer dan eenmaal, maar steeds te vergeefs, heb ik verzocht van den dwang bevrijd te mogen worden en dat mij mijne natuurlijke vrijheid terug gegeven zou worden. Ach! hoezeer benijdde ik de vogels, die vrij en onge hinderd over de muren van den kloostertuin vlogenMet welk een vurig verlangen zweefden mijne blikken naar buiten in die blauwe ruimte, waar, zooals ik toen waande, de vrijheid en het geluk woonden. Welk een treurigheid ondervond ik, als ik ingetogen bij het mij zoo vervelend onderwijs zitten en uren lang in de kerk in het gebed doorbrengen moest. Men heeft mij geleerd God, als den almachtigen en algoeden Vader lief te hebben, maar in mijne kinderlijke gedachten verscheen. Hij mij altijd als een soort van Koning, die, zooals men mij leerde, daarboven in den hemel woonde en regeerde. Voor veel grooter, machtiger en liefderijker hield ik den Koning van Frankrijk, in wien ik het hoogste en liefderijkste wezen van de wereld vereerde, want alle weldaden en de vervulling van alle wenschen, die mij bekend waren, kwamen van hem. Met liefde daarentegen hing ik de heilige moedermaagd aan, als een schoone goedige jonge moeder, die mij gedurende mijn gansche leveri ontbroken had. Boven haar altaar in de kloosterkerk hing haar schoon en liefelijk beeld; tot hare vriendelijke en zachte blikken ansjoviszouterijen, van daar verwijderd en weder ter school gezonden. - De Haagsche correspondent van de Rott. Crt. durft den nieuwen minister van Oorlog geen lang «parlementair leven» voorspellen, omdat liij erte fatsoenlijk en gemoe delijk uitziet. Wederom wordt verzekerd, dat er iets zou zijn uit gelekt omtrent de schuldigen aan den moord van mevrouw van der Kouwen te 's Hage. Omtrent een koffijhuishouder te Rotterdam, vroeger kellner in het badhuis te Sclieve- ningen, is door de politie onderzoek gedaan, dat, naar men verzekert, nog al resultaten heeft opgeleverd. Toen in de vorige week de aanneming der wet tot afschaffing der vuur-, ton- en bakengelden door de Tweede Kamer, te Rotterdam bekend was geworden, werd van alle daar in de havens liggende stoomschepen de vlag geheschen. Den 18 dezer zullen te Hellevoetsluis de examens aanvangen voor de aspiranten naar de betrekking van machinist-leerling 2de kl. bij de Marine. Twintig vacante plaatsen zijn te vervullen en er zijn 46 sollicitanten. Als een zeldzaamheid kan dienen, dat de keukenmeid van de familie von Hüvel, te Donsbruggen, die in het geheele dorp onder den naam van Koba bekend is, dezer dagen zeventig jaren zegge 70 jaren bij deze familie in dienst is geweest. Deze trouwe dienstmaagd is 92 jaren oud. Aan een brief uit de hofstad, dd. 12 dezer, voor komende in de Arnh. Crt. ontleenen wij het volgende: «Het is alsof burgemeester en wethouders van de residentie begrepen hadden dat de kermisvermakelijkheden ditmaal op eene bijzonder luisterrijke wijze behoorden te worden ingeleid. Vroeger verkondigde men met de groote klok dat de kermis aanving; thans had men een ander, naar mijne bescheidene meening minder gelukkig, middel gekozen om aan het vogelenlieir de voorjaarsfeesten aan te kondigen. Op last van het dagelijksch bestuur der residentie heeft namelijk in de eerste dagen van Mei een moord der onnoozelen plaats gehad. Men had de kraaijen rustig hare nesten laten bouwen in de boomen van het Voorhout, en een zeer ruim gebruik was van die toe gevendheid gemaakt. Maar op eens zijn 's morgens in de zag ik steeds met een zekere soort van stille verzuchting op, en aan haar deelde ik altijd in het stille gebed alle mijne wenschen en gedachten mede. Overigens speelde en lachte ik liever, dan dat ik leerde en bad. Ik werd daarom voor lichtzinnig en wispelturig gehouden, ,niet zelden vermaand en gewaarschuwd en dikwijls zelfs moest ik daarvoor straf oudergaan. De verschrikkelijkste en hardste straf voor mij was, wanneer ik bij de oude en gestrenge priores van ons klooster werd ontboden en dan een strafpredikatie van haar aanhooren moest. Zij stond dan altoos zonder eenige beweging voor mij; een koude huivering doorliep mij bij haar aanblik; met inspanning van al mijne krachten verkreeg ik het vermogen op mij zelve mijne oogen tot haar strak en koud gelaat op te heffen, en ik weende bitterlijk, als een blik uit hare grauwe, stekelige en booze oogen op mij geslagen was. Ik hield mij overtuigd, maar waarom weet ik niet, dat zij mij een doodelijken haat toedroeg, misschien wel, omdat zij oud en morrend en ik jong en vroolijk was, hetgeen in hare oogen van gelijke betee- keniszondig moest heeten. Met eenige vreugde en oprechte liefde gedenk ik slechts aan ééne vriendin mijner jeugd, de eenigste, die ik in het kloos ter gevonden heb. Zij kwam daar ongeveer een jaar na mij, wij waren beide ongeveer van denzelfden leeftijd. Zij was de dochter van voorname Duitsche ouders, wonende aan de overzijde van den Rijn, die meenden aan hun kind geen grooter weldaad te kunnen bewijzen, dan het in een Fransch klooster te laten opvoeden. Deze vreemdelinge was buitengewoon beschroomd en had de schoonste en zachtste blauwe oogen benevens goudkleurig, zijde zacht haar, twee bijzonderheden, die mij het eerst op haar opmerkzaam maakten en tevens tot haar trokken. Spoedig leerde ik haar liefhebben wegens haar zacht karakter, haar ootmoed en overstoorbaar geduld, alzoo dus juist ter oorzake van die eigenschappen, die of bij mij sterk aan het verminderen waren, of die mij geheel ontbraken, en het veroorzaakte mij niet slechts een groote maar tevens een hoogmoedige vreugde, dat zachte, vreesachtige meisje onder mijne bescherming te nemen. Telkenmale als zij eene overtreding begaan had en daarover beknord zou worden, schuwde ik zelfs geen kleine onwaarheid om de sehuld, en zoo het noodig was, de straf van haar af te wenden en op mij te nemen, hetgeen zij mij met de warmste en dankbaarste verkleefdheid vergold. Duizende malen hebben wij elkaar bij zulke gelegenheden eeuwige vriendschap en trouw gezworen. De moeder van mijne vriendin, een statige dame, maar altijd nog van een buitengewone schoonheid, kwam regelmatig eenmaal 's jaars in ons klooster om hare dochter te bezoeken, en toen deze bij een dier gelegenheden met liefdevollen geestdrift over mij sprak, werd ik spoedig aan deze dame voorgesteld, die ik dan ook weldra als de moeder van mijne vriendin leerde liefhebben, te meer nog daar ik, helaasniet meer een moeder de mijne kon noemen. Zoo verliepen de weken, de maanden en de jaren onzer kindschheid in een steeds onveranderlijke eeutoonigheid; wij werden grooter. Mijne vriendin ontwikkelde zich tot een krachtige, bloeiende dameik daarentegen was lang van gestalte en slank, zoodat ik mijne vriendin somwijlen met een zeker soort van wangunst

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1875 | | pagina 1