vroegte mannen met ladders en stokken een omgang in het Voorhout begonnen; alle nesten hebben zij uit de boomen gehaald, zoodat de grond met de overblijfsels der vermorselde woningen, eijerschalen en zelfs doode jonge vogels bedekt, en de lucht van het gekras en geschreeuw der onteigende Voorhoutbewoners vervuld was. Die moord, die met het grootste regt de verontwaardiging van elk dierenbeschermer gaande maakte, was, gelijk de burgemees ter zelf in den gemeenteraad mededeelde, naar den echt Haagschen trant «in het belang der dames, die het Voor hout bewandelen,» geschied. Opmerkelijk was eene aan kondiging, die ik ongeveer op hetzelfde tijdstip in eene courant van eene andere stad las, waarin de commissaris van politie waarschuwde tegen het storen of uithalen van vogelnesten, met bijvoeging dat de overtreders streng zouden worden gestraft. Het is daarom niet raadzaam voor burgemeester en wethouders van de hofstad, hunne jegens de dames zeer beleefde, doch overigens tamelijk inhumane maatregelen elders te doen uitvoeren dan in hunne eigene gemeente.» Uit Ruinen schrijft men, dat de veehouder bij het boterkarnen meer en meer gebruik begint te maken van den thermometer, waardoor de boter in deugdelijkheid wint, en van roommeters. Te Leeuwarden is gevonden een steenen borstbeeld van Caspar Robles, voor drie eeuwen Spaansch landvooogd van Friesland. Het is aan Gedep. Staten van dat gewest afgestaan ten behoeve van 't Kabinet van Oudheden. De dames Krüseman en Baart zijn in de vorige week voor het laatst te Leeuwarden in de Vorstenschool opgetreden; zij vertrekken weldra naar het buitenland. Den 13 dezer heeft te Assen de eerste paardenmarkt met premie-stelsel plaats gehad en ten volle aan de ver wachting beantwoord. Er werden twee premiën uitgeloofd ieder van f 25 en drie van f 15 ieder. Van particuliere zijde meldt men uit Samarang, van den 21 Maart jl.Hoe alhier in sommige oogenblikken tegenwoordigheid van geest een noodzakelijk vereischte is tot zelfbehoud, daarvan gaf de inspecteur van 't onderwijs, ressort geheel Midden-Java en Borneo, onlangs een flink bewijs. Er worden hier namelijk tegenwoordig veel ver giftige slangen gevonden en zoo'n sinjeur had het goedgedacht de kamer van den inspecteur binnen te dringen om zich onder 't hoofdkussen te verschuilen. Pas was genoemde heer in slaap, of hij voelt een ijzingwekkende koude langs zijn arm. Hij ontwaakt en ziet het monster, laat hem stil van zijn arm kruipen en naauwelijks voelt hij, dat de slang van zijn arm is, of hij springt uit het ledikant. Ware hij opgesprongen, terwijl de slang nog op zijn arm zat, dan was hij voorzeker gebeten en geen kwartier uur later gestorven, daar het een van de gevaarlijkste slangensoort was. Het Alg. Dagbl. van Ned.-Indië deelt mede, dat het stoomschip Schouwen, thans in reparatie te Onrust, waar schijnlijk bestemd is, ter vervanging van de Bali, naar Makassar te gaan. In Julij of Augustus a. s. zal op de noordelijkste punt van Poeloe Bras, ter verlichting van den ingang van straat Malakka, een wit draailiclit der 1ste klasse ontstoken worden. In Aug. des vorigen jaars werd met het werk tot stichting daarvan aangevangen. Groot waren de zorgen en moeijelijkheden, waarmede men te kampen hadeen woest en onherbergzaam oord moest o. a. in een geschikte verblijfplaats voor 12a 1400 personen herschapen worden. aanschouwde. Ik herinner mij dan ook, dat ik in den biechtstoel mij meer dan eenmaal van de zonde der wangunst heb aangeklaagd. Het verblijf in het klooster werd ons, hoe langer het duurde, des te vervelender en lastiger, en dagelijks spraken wij van den tijd, die met reikhalzend verlangen werd verbeid, dat de kloosterdeuren voor ons geopend worden, wij onze vrijheid erlangen en „in de wereld" verschijnen zouden. Hoeveel wij onder elkander ook van de vrijheid en ons optreden in de wereld spraken, zelden liep het onderwerp van ons gesprek over het trouwen, omdat mijne vriendin altijd zeer beschroomd was en met merkbaren tegenzin mijne zonderlinge en dweepachtige ideeën van het geluk aanhoorde, dat ik mij aan de zijde van een geliefd, jong en schoon echtgenoot naar mijne overtuiging niet bekoorlijk en verrukkelijk genoeg kon afschilderen. Bloozende wendde zij zich dan altijd van mij af, daar zij mij in mijne phantasiën van zulk een leven niet wilde volgenja, op zekeren dag verhaalde zij mij weenende, dat hare moeder haar de mededeeling had gedaan, dat zij spbedig uit het klooster zou worden afgehaald om in de wereld op te treden, want de Rijksgraaf von...., haar nabuur, had voor zijn jongsten zoon om hare hand gevraagd en deze was hem met de grootste vreugde toe gezegd, omdat men hoogst bezwaarlijk ooit een schitterender partij voor de geliefde dochter zou kunnen vinden. De jonge graaf was ook hoogst beminnenswaardig, en had zich door zijne langdurige en menigvuldige reizen, vooral door zijn lang verblijf te Parijs, tot zulk een toonbeeld van een eleganten en galanten man gevormd, dat hij in geen enkel opzicht bij een voornaam jong Franschman in galanteriën behoefde achter te staan. - Tot zoover had de zoon van den houtvester gelezen, of beter uitgedrukt, met groote moeite en inspanning de verbleekte dunne en kleine letters op het geelgeworden papier, ontcijferd. Daarop sprong hij geërgerd op, en zeide tot zijn vader „Wie is toch de persoon, die geschreven heeft, hetgeen ik gelezen heb en in welk verband staat zij met de geschiedenis van de ver huizing van onze familie uit Frankrijk?" „Dat alles zult gij langzamerhand wel ontdekken" antwoordde de vader „wanneer gij maar geduldig verder met lezen voortgaat. Deze moeite kan ik u niet besparen, want het is niet in mijn ver mogen u alles zoo nauwkeurig te verhalen als het daar beschreven staat. Zoo gij alles wat vooraf is gegaan niet nauwkeurig' kent, zult gij, hetgeen ik er later mondeling zal moeten bijvoegen, niet verstaan en begrijpen." „Zeg mij dan toch ten minste wie de schrijfster is van hetgeen ik lees" verzocht de zoon. „Dat zult gij van zelf ontdekken" antwoordde de oude bedaard. De zoon vraagde niet verder, hij nam de beschrevene bladen weder op en ging voort met lezen. „Dit was in het voorjaar. Toen de zomer voorbijgegaan was en de herfst naderde, verscheen in der daad de moeder van mijne vriendin, om haar mede te nemen en haren bruidegom in de armen te voeren. Het was tusschen ons een hoogst smartelijke scheiding. Wij hielden elkander een geruimen tijd omarmd en weenden bitterlijk. Eindelijk moesten wij bijna met geweld van elkander gescheiden Er moest een weg aangelegd worden op een terrein met zwaar hout en reusachtige rotsblokken bedekt. De bergrug, waarop de toren moest verrijzen, heeft men moeten afkappen en afgraven, en niet minder moeite bad men in bet bouwen van een land- en loshoofd en een scheepshelling voor kleine vaartuigen. Vaak werd bet werk vertraagd door hooggaande zeeën en hevige stortregens, waardoor aardlagen afspoelden en de transportweg onbegaanbaar werd gemaakt. Ook deed gedurige verandering in de temperatuur het getal zieken herhaaldelijk zeer toenemen. Al deze bezwaren werden echter gelukkig overwonnen en ultimo Febr. waren de noodige materialen op het terrein aanwezig. Het aantal personen, die door de te verrigten werkzaamheden naar het eiland werden gelokt, klom inmiddels tot 12 a 1300. Met den bouw eener steenen kazerne zou weldra een begin worden gemaakt, terwijl het in Engeland bestelde lichttoestel in het begin dezer maand gewacht werd. De toren wordt 35 meter hoog. Nog wordt er aan gedacht om op het kleine eilandje, dat midden in de zeestraat ligt, een kustlicht van de 6de klasse te plaatsen. Als beide lichten eens gereed zijn, zal door Nederland aan den wereldhandel een onmiskenbaar groote dienst zijn bewezen. Een vreemd verschijnsel, dat wel onder de oogen van velen onzer lesseressen mag komen is dit: dat er gebrek is aan goede modisten. Voor geld en goede woorden zijn er geene werksters te krijgen, zooals een der voornaamste modemaaksters uit een onzer groote steden dezer dagen mededeelde. Op verschillende advertentiën was geen enkel antwoord ingekomenEn dat terwijl het brieven regent, als men eene jufvrouw zoekt voor de eene of andere betrekking. Waarom worden er niet meer meisjes in de leer gedaan op de modewinkels om zich te bekwamen in een vak, dat niet alleen zoovele gouden vruchten afwerpt, maar dat tevens zulk prettig en afwisselend werk geeft? Wij zijn overtuigd zegt de Arnh.Ct.dat OnsStreven, waaraan deze opmerking ontleend is, met niet de geringste nevenbedoe ling die laatste woorden schreef en er mede te kennen wilde geven, wat er werkelijk uit moet worden gelezen. Maar zou juist in die laatste eigenschap in anderen zin opgevat de oorzaak niet liggen, dat liet vak van modiste door vele ouders niet voor hunne kinderen wordt gekozen Verslag der verrigtingen door de zeemagt in de wateren van Atsjin; vervolg. Zr. Ms. stoomschip Palembang kwam deh 10 Jan. op Atsjins reede ten anker. Dit vaartuig, bestemd ter bekruising der kust tusschen Gighen en Krung-Ryah, bezocht eenige malen beide plaatsen en visiteerde verschil lende vaartuigen, die in orde werden bevonden. Den 28 December nabij Batoe-Poeti eene kleine praauw bespeurende, die daar lag te lossen, doch wegens de hevige branding door den daarop afgezonden sloep niet kon worden bereikt, werd de aan het strand zamengeschoolde volksmenigte door een paar granaatschoten uit elkander gejaagd. Te Krung- Ryah werd de praauwenvaart belet en het strand onveilig gemaakt door granaatvuur. De mariniers, tot dusver op Poeloe-Bras gelegerd ter bewaking van het etablissement aldaar, werden, na door eene compagnie infanterie vervangen te zijn, den 12 Jan. worden. Het spreekt van zelf, dat wij reeds lang te voren en menigmaal met de plechtigste en duurste beloften bezworen hadden elkander dikwijls te zullen schrijven. Eens had ik in mijn overmoed over diegene van ons, die niet regelmatig schrijven en antwoorden zou, als straf den verschrikkelijken vloek uitgesproken, dat die een ongelukkig en rampzalig echtelijk leven leiden zou. Van alles, wat wij als jonge meisjes beloofd en bezworen hadden, is, helaas! niets in vervulling gekomen als alleen de vloek, die ons beide, maar mij echter het zwaarst, getroffen heeft. Toen men mijne vriendin naai den wagen bracht, die haar van mij wegvoerde, stond ik aan het venster en breidde nogmaals reikhalzend mijne armen naar haar uit; toen zij mij daarop weenend haar laatste afscheidsgroet toe wierp en de wagen met haar voortrolde, viel ik bezwijmd ineen. Men bracht mij in mijn bed, waar ik spoedig tot mijn bewustzijn terugkeerde, maar om ter deege uit te weenen. De prioresse zelve kwam tot mij, sprak mij in den beginne eenige troostwoorden toe, maar ving daarop aan met een lange predikatie te houden, die tot thema had, dat ik mij door mijn gevoel te veel liet medeslepen. Dit was volgens haar zeggen steeds een groot gebrek in mijn karakter geweest. Sedert ik mij in het huis der zusters bevond, had zij mij onophondelijk den welmeenenden raad voorgehouden, mij toch nooit door mijn gevoel te laten overheerschen. De vrouw moet noodzakelijk vroegtijdig leeren hare gewaarwordingen in teugel en toom te houden, en met ootmoed en geduld dat alles te ondergaan, wat God in zijne wijsheid haar toezendt. Alle groote smarten en al het zware lijden, die een vrouwenhart overkomen kunnen, hadden tot oorzaak, dat het hart der vrouw zijne gewaarwordingen te veel voldoening gaf en opvolgde, zonder, zooals het een christin betaamde, de gevolgen van zulk handelen ernstig te overwegen. Ik hoorde deze voorzeker oprecht gemeende woorden van de in levenservaringen rijke vrouw met de verstokte eigenzinnigheid van een meisje aan, want terwijl zij nog tot mij sprak, nam ik mij voor zoo spoedig mogelijk aan mijne tante, die ik gedurende mijn verblijf in het klooster slechts zelden gezien en gesproken had, de dringende bede te richten, mij eindelijk mijne vrijheid te geven, daar ik nu toch reeds zesten jaren oud was, en het niet langer kon verdragen binnen de donkere kloostermuren opgesloten te blijven, te meer daar ook mijne vriendin, die het verblijf in het klooster nnij nog eenigzins dragelijk had gemaakt, nn naar huis was terug gekeerd om in hare familie en met deze in de wereld op te treden, aan welke wij allen toch in wezen toebehooren. Den eerstvolgenden dag reeds, toen alle in de laatste dagen ontvangene indrukken nog leefden en werkten, schreef ik en bad in dat schrijven ernstig om verlossing. Ik had er in het minst geen bewustheid van welk lot mij bij mijne oude tante besehoren zou zijn maar de bevrijding uit mijn kloosterkerker, de verwijdering van de gestrenge prioresse, wier goedkeuring ik zoo hoogst zelden deel achtig kon worden, scheen mij reeds een benijdenswaardig geluk toe. Maar hoe verlangend ik ook naar dit geluk uitzag, het zou mij nog een geruimen tijd onthouden worden. Op mijn brief aan tante ontving ik, en dat eerst na verloop van verscheidene weken, geenszins een verblijdend antwoord; want zij schreef mij, dat zij mij per stoomer Batavia overgevoerd riaar Atsjin, waar zij met het overige gedeelte van liun corps vereenigd werden. Den 13 stoomde Zr. Ms. stoomschip Palembang de Cedar- passage in, om een daar geankerden schooner te onderzoeken Dit vaartuig bleek te zijn de Engelsche schooner Pikin, komende van Kloewang en aan boord hebbende een volge ling van T.-Lampasei, door dezen met de overbrenging van een brief belast. Na onderzocht te zijn, vervolgde de schooner zijne reis naar Pinang, en den daaraanvolgenden dag keerde de Palembang naar de station der noordkust terug. Zr. Ms. stoomschip Pontianak kwam den 22 Jan. te rug van de W estkust. Met dien bodem werden de navolgende berigten aangebragt omtrent de verrigtingen van het naar de westkust gezonden eskader. Zr. Ms. stoomschip Banda, den 2 Jan. van Atsjin ver trokken, was den 5den daaraanvolgende te Troemoen geankerd, na Analaboeh en Poeloe-Doewa te hebben aan gedaan. Na eenige zaken besproken te hebben met den Radja, die bij aankomst van het stoomschip een bezoek aan boord bragt, vertrok de commanderende officier, aan wien tevens het bevel over de voorgenomen expeditie was opge dragen, met zijnen bodem den 6den naar Tampat-Toean, waar Zr. Ms. stoomschepen Sambas, Pontianak en Watergeus zijne aankomst lagen af te wachten. De Sambas, den 3 van Atsjin vertrokken, had Patty en Analaboeh bezocht, zonder gedurende haren kruistogt eenige bijzondere ontmoeting gehad te hebben. De Pontianak, gelijktijdig met de Sambas vertrokken, had in de baai nabij Siddo-punt eene vrij groote praauw ontdekt, welke in eene kreek verdween zoodra de gewapende barkas haar trachtte te bereiken. De aan het strand verza melde menigte werd met geweervuur uiteengedreven, nadat van 's vijands zijde eenige geweerschoten gelost waren. Na Kloewang en Patty aangedaan en de verschillende baaijen zoo naauwkeurig mogelijk onderzocht te hebben, ankerde de Pontianak den 6 Jan. voor Tampat-Toean. Zr. Ms. stoomschip W atergeus had op zijnen togt naar Tampat- Toean Telok-Geloempang, Analaboeh en Soesoeh bezocht. Den 8 Jan. met het aanbreken van den dag onder stoom gegaan, ankerden de vier genoemde oorlogsbodems ongeveer te 9 ure voor Makih. De termijn van het gestelde ultimatum verstreken zijnde, zonder dat aan de gestelde voorwaarden was voldaan, werd den 10 het geschutvuur op de hoofdkampong en omliggende kleinere kampongs door de schepen geopend en kondigden alras de opstijgende vlammen het effect van het granaat- vuur aan. Nadat gedurende den nacht van tijd tot tijd een schot gedaan was om het stuiten van den brand te voorkomen en den terugkeer der gevlugte bevolking te beletten, debarkeerde den volgenden dag de landings—divisie om de hoofdkampong verder te vernielen, terwijl de schepen positie namen zoodanig, dat zij de operatiën aan den wal zoo noodig met hun geschut konden ondersteunen. Gedebar- keerd zonder tegenstand ontmoet te hebben, stuitte de troep op eene hinderlaag buiten de Oostzijde der kampongs. Eenige voorvechters drongen door de tirailleur-linie heen en verwondden een vijftal manschappen alvorens zij neder- gelegd werden. Nadat door het geschutvuur der schepen en het geweervuur der landings-divisie de vijand genood zaakt was geworden, zich in de bergen terug te trekken, werden de van de kampong nog overgebleven huizen ver brand, eenige oude ijzeren stukjes geschut vernageld en eerst afhalen kon, nadat ik het eerstvolgend paaschfeest nog in het klooster gevierd had. Wat stond mij dus nog een treurige winter voor de deur en hoe pijnlijk langzaam kropen de dagen voorbijNu eens was ik treurig tot vertwijfelende zwaarmoedigheid toe, dan wederom was ik hartstochtelijk verontrust en geprikkeld. De goede zusters in het klooster zullen voorzeker diep medelijden met mij gehad hebhen. Mijne gemelijkheid verminderde niet, inte gendeel werd dagelijks grooter, en voorzeker niet het minst daarover dat ik, na de spoedig gevolgde schriftelijke mededeeling van mijne vriendin, dat zij gelukkig in het ouderlijke huis aangekomen was en reeds op een der eerstvolgende dagen den voor haar bestemden bruidegom zien zou, die ze mij beloofde getrouwelijk, volgens onze eenmaal gemaakte afspraak te znllen beschrijven, geen regel schrift meer van haar heb ontvangen, ofschoon ik haar, terstond na het ontvangen van haren brief, uitvoerig geantwoord en in mijn schrijven al mijn kommer en verdriet aan haar ontboezemd heb. Ik was innig overtuigd, dat de prioresse, door wier handen alle onze aangekomene en verzondene brieven gaan moesten, de aan mij be stemde brieven van mijne vriendin teruggehouden had. Ik sprak dit ook in een klaagbrief aan mijne van mij verwijderde vriendin onverholen uit. Deze brief ontving ik van de prioresse, wegens de daarin uitgesprokene besehuldiging, met een nieuwe strafpredikatie terug, tevens het bevel bevattende aan mijn schrijven een ge heel andere richting te geven. Zij had dus mijn brief gelezen en ik schreef niet weder, omdat het aan mijne trotschheid een vernedering toescheen, waaraan ik mij niet verlangde te onderwerpen en ik niet verkoos anders te schrijven, dan mijn hart gevoelde. Een andere, een nieuwe vriendin begeerde ik onder de medge- zellcn mijner gevangenschap niet te zoeken. Ik was en bleef dus alleen, gansch alleen met mijne bezwaren en droefheid, die ik mij dagelijks nog smartelijker maakte door de voorstelling, die ik mij vormde van het geluk, dat door mijne vriendin, in haren nu zekerlijk reeds voltrokken echt, gesmaakt werd. In deze onbeschrijfelijk droefgeestige stemming ging de winter langzaam voorbij en met trage schreden naderde het paaschfeest. Deze keer, de laatste keer, dat ik het in het klooster vieren zou, bracht ik het met veel meer aandacht, veel dankbaarder en met nieuwe opbeuring door, want een brief van tante, die mij hare spoedige komst mededeelde, had mij weder moed en hoop gegeven. O, hoe vroolijk klopte mijn hart haar te gemoet 1 Ik beminde haar thans teeder en harts tochtelijk Ik beminde haar als de bevrijdster uit mijne gevangenis In zulk een stemming nam ik afscheid van de zusters, met wie ik zoo vele jaren, de jaren mijner kindschheid en jeugd, had doorgebracht; ik liet dan ook nog eenmaal, maar deze keer met een bewonderenswaardig geduld een stroom van vermaningen en goede raadgevingen over mijn hoofd heen vloeien, en daarop ging ik, vergenoegd en rijk aan hoop, de mij nog vreemde wereld in, naar welke ik zoolang en met zulk een smachtend verlangen had uitgezien. Ik verkeerde in den waan: het geluk, en niets anders dan het geluk woonde in de wereld, en in die verwachting ging ik de wereld in, vertrouwende dat het geluk aldaar op mij wachtende was.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1875 | | pagina 2