1875. N°. 61.
Vrijdag 21 Mei.
33 Jaargang.
Uitg'ever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN N'. 163.
GEMEEATEttAAD.
De houding der antirevolutionairen.
HELDERSCHE
EN MEIWEDIEPER COURANT
„Wij huldigen het goede."
Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zatnrdag namiddag.]
Al onnementsprijs per kwartaal1 80.
H franco per post - 165.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Ëlkcn Ronderilag vertrekt de mail naar
Oost-Indië. Laatste ligting 's avonds 6 uur.
Zitting van Woensdag den 19 Mei 1875.
Voorzitter de lieer Burgemeester.
Tegenwoordig 15 ledenafwezig de heeren Janzen en van Kelck-
lioven, met kennisgeving van verhindering.
De notulen der vorige zitting worden gelezen en goedgekeurd.
Aan de orde wordt gesteld het bepalen der subsidie en verdere
voorwaarden voor de school voor uitgebreid lager en middelbaar
onderwijs alhier. Met het oog op dit onderwerp wordt gelezen
eene missive van de plaatselijke schoolcommissie, waarin, onder
opgave van redenen, wordt voorgesteld de toelagen aan de onder
wijzers, die nevens den directeur werkzaam zijn, te verbeteren, en
wel door hen uit de voordeelen, welke de directeur geniet, eene
toelage van f 4 per jaar van eiken leerling, die de school bezoekt,
toe te kennen. Op die wijze zouden de jaarwedden ongeveer aldus
zijn: die van den directeur f 2500, van den onderwijzer in de
wiskunde f 1400 en van den onderwijzer in de talen f 1200.
Behalve eene gewenschte meerdere evenredigheid in de inkomsten
zou, volgens de genoemde commissie, hierdoor tevens bij de onder
wijzers de belangstelling in den bloei der school worden opgewekt
en levendig gehouden. Hulde werd daarbij gebragt aan de beide
onderwijzers, sinds den tijd dat zij werkzaam zijn, zeer gunstig
bij de commissie bekend.
De Voorzitter deelt na de lezing van dit stuk aan de vergadering
mede, dat B. en W. zich in hunne jongstgehoudene zitting de
voorlichting hebben ten nutte gemaakt van eenige heeren deskun
digen, en dat, als gevolg der gehoudene bespreking, een ontwerp
regeling aan het oordeel van den Raad wordt onderworpen.
Dat ontwerp is in drie hoofdstukken verdeeld het eerste hoofdstuk
handelt over de vakken waarin onderwijs zal worden gegeven; in
het tweede wordt bepaald dat er zullen zijn een directeur, twee
onderwijzers en een hulponderwijzerdat de subsidie, aan de school
te verleenen uit de gemeentekas, zal bedragen f 2600 's jaars,
waarvan de beide ouderwijzers als jaarwedden zullen genieten ieder
f 1000 en de hulponderwijzer f 600; terwijl deze laatste als
jaarlijksche toelage van den directeur ontvaugt f 100 en de heide
onderwijzers ieder f 2 per kwartaal van eiken leerling, die de
school bezoekt; hoofdstuk III spreekt over de leerlingen, bepaalt
den ouderdom bij aanneming van nieuwe leerlingen op 10 jaar,
schrijft voor de kundigheden, die bij de toelating worden gevorderd
en stelt het schoolgeld op f 12.50 in de 3 maanden voor iederen
leerling, verminderd tot op f 10 per kwartaal voor meerdere leer
lingen uit cén gezin. Als slotbepaling wordt voorgesteld, dat deze
regeling zal worden herzien ingeval het aantal leerlingen is gestegen
tot boven 100.
3.)
Vijftig jaren later.
Nadat wij ongeveer vier weken op het kleine slot van mijne
tante hadden doorgebracht, deelde zij mij de hoogst verblijdende
tijding meê, dat ze met mij naar Parijs zou gaan. Van deze stad
van wonderen had ik mij altijd een fabelachtige voorstelling gemaakt,
en toen ik haar zag, overtrof zij nog verre mijne stoutste verwach
tingen. Het was mij, alsof ik in een tooverland overgeplaatst was
geworden, want alles wat ik zag, was mij nieuw, vreemd en wonder
baar. Ik zwom in een zee van verrukking en zei dagelijks meer
malen tot mij zelve: hoezeer ik toch gelijk had gehad, toen ik in
het klooster te Straatsburg in het geloof en de verwachting leefde,
dat daar buiten in de wereld alles wat groot en schoon is, te
vinden was. Mijne tante had in de aristocratische kringen in de
hoofdstad vele vrienden en vriendinnen, en tot vermeerdering mijner
verrukking over Parijs droeg het zekerlijk niet weinig bij, dat
vele oudere en jongere heeren zich bevlijtigden door hunne loftui-
gingen daartoe het hunne bij te dragen en mij met allerlei vleierijen
te overladen. Mijne tante had daartoe van hare zijde veel bijgedragen,
want, zooals ik later ontdekte, was zij niet ten achteren gebleven
om in haren kring mede te deelen, dat ik een rijke erfdochter was.
Ik zelve was door deze openbaring niet het minst verrast, want tot
dusverre was het voor mij op het zorgvuldigst verborgen gehouden,
dat ik een niet onaanzienlijk vermogen bezat. Toen ik aan tante
vraagde, waarom men mij, wat mijn vermogen betrof, zoo geheel
en al in het onzekere had gelaten, verkreeg ik tot antwoord, dat
dit met wijsheid en uit liefde geschied wasdat dit geschied was
om te verhinderen, dat ik trotsch en ijdel worden zou, daar ik
volgens mededeelingen van de prioresse des kloosters een sterken en
natuurlijken aanleg bezat om mij aan de zonde van hoogmoed
schuldig te maken.
Langzamerhand werd ik met de schoonste en kostbaarste toiletten
naar de laatste mode en met allerlei zaken van smaak en opschik
op de prachtigste wijze uitgedoscht. Deze laatste zaken, de
dingen van smaak en opschik, hadden voor mij een dubbele waarde,
omdat zij, volgens zeggen van tante, van mijne moeder afkomstig
waren. Een kostbaar paarlsnocr, dat zij zelve meermalen had ge
dragen, heb ik dikwijls onder tranen van smart en vreugde met
vurige kussen overdekt.
Na verloop van verscheidene weken waren eindelijk alle voor
bereidingsmaatregelen gereed, en de groote dag verscheen, waarop
ik aan het hof gebracht en aan den koning en de koningin voorge
steld zou worden. Elk mijner bewegingen, die ik aannemen, iedere
't Eerst wordt over dit onderwerp het woord gevoerd door den
heer van Veen, die den wensch te kennen geeft om de bestaande
inrigting te veranderen in eene openbare school, waartegen z. i.
geene bezwaren zijn en door welke verandering men in het volgend
jaar bevrijd zou zijn van het vragen van dispensatie voor het houden
eener burger dag- en avondschool. Hij doet uitkomen, dat hij
niet begeert eene hoogere burgerschool, maar slechts eene voort
zetting der bestaande inrigting, doch nu regtstreeks van de gemeente
uitgaande.
De heer van der Meulen ondersteunt den wensch van den heer
van Veen, doet uitkomen het voordeel van openbare- boven bijzon
dere scholen, en wijst er op dat de gemeente financieel er geene
schade door zou lijden. Hij meent dat er mogelijkheid bestaat, dat,
bij veranderde omstandigheden, de vroeger verkregene dispensatie
nu wel eens geweigerd kon worden.
De heer Graat bestrijdt herhaaldelijk het gevoelen der heeren van
Veen en van der Meulen. Hij deelt mede, dat de ervaring zoo
hier als elders heeft geleerd, dat inrigtingen als de besprokene,
door de gemeente gesubsidieerd, in den regel de beste resultaten
opleveren. Hij acht het voor de gemeente minder raadzaam van
de bestaande school eene openbare te maken en voorziet daarvan
nog al kosten, ook omdat de eischen alsdan grooter zouden worden.
De heer Boom merkt op, dat, wordt het voorstel van den heer
van Veen aangenomen, niet slechts de gemeente in een lokaal en
wat daartoe behoort moet voorzien, maar dat dan ook de onder
wijzers gemeente-ambtenaren worden.
De heer Jelgersma herinnert aan het degelijk onderwijs op de
school van den heer Blok gegeven, waardoor betere resultaten
verkregen zijn, dan op de hoogere burgerscholen.
Door den heer Boor» wordt daarop voorgesteld de ontwerp
regeling van B. en YV. met het voorstel van den heer van Veen
om advies te stellen in handen der Commissiën voor lager en voor
middelbaar onderwijs en de verdere behandeling in deze zitting te
verdagen. Spreker verdedigt dit voorstel o. a. met de opmerking,
dat, tegenover het nadeel van uitstel, staat het belangrijk voordeel,
dat de leden van den Raad, vóór zij geroepen worden om hunne
stemmen uit te brengen, zich de adviezen van deze Collegiën kunnen
benuttigen.
Het voorstel van den heer Boom wordt ondersteund door de
heeren Berghuijs, Graat en Hugenholtz; het wordt, nadat daarin is
opgenomen dat ook het advies van den heer districts-schoolopziener
zal worden gevraagd, daarop in stemming gebragt en inet 11 tegen
4 stemmen aangenomen; tegen stemden de heeren van Veen, van der
Meulen, de Lange en Maalsteed.
Door den Voorzitter wordt medegedeeld, dat bij het Dag. Best.
is ingekomen een schrijven van den heer Steinrath, inhoudende dat
hij zich met hel afteekenen der accijns-billetten niet kan belasten.
Op voorstel van B. en W. wordt daarop besloten, den gemeente
ambtenaar op wachtgeld W. Amse, die daartoe nog de noodige
geschiktheid bezit, op niéuw aan te stellen, op eene jaarwedde van
f 650, waarbij dan zijn wachtgeld komt te vervallen.
De zitting word hierop gesloten verklaard.
Door ds. Rijnders, predikant te Alkmaar, is in ver
schillende couranten eene oproeping geplaatst tot het vormen
eener kiesvereeniging van aanhangers der Christelijk-
historische rigting. Wanneer dit artikel onder de oogen
onzer lezers zal komen, is misschien die vereeniging reeds
gevestigd en het bekend geworden of de antirevolutionairen
in dit kiesdistrict tegenover den heer de Bruyn Kops een
kandidaat van hunne rigting zullen plaatsen bij de eerst
volgende verkiezing. Het is ons echter om vele redenen
aangenaam de houding dier partij te kunnen bespreken
vóór dien tijd; in de eerste plaats wel daarom, omdat nu
onze redeneeringen niet verdacht kunnen worden van door
persoonlijke consideratiën te zijn ingegeven.
Wij zullen niets liever zien, dan dat de antirevolutio
naire partij in dit district, gelijk in het gansche land, de
handen in elkander slaat en met eigene krachten en onder
eigene leuze den strijd met het liberale beginsel opneemt.
Wij hebben voor de Christelijk-historische rigting altijd
eene zekere voorliefde gevoeld, omdat die rigting eene
Nederlandsche is en wij ons met haar, bij alle verschil in
doel en middelen, toch als kinderen van eene moeder, van
een vaderland gevoelen. Die sympathie, die met loyalen
strijd in het leven en bij de stembus bestaanbaar is, is
door de politieke knutselarij van den «Standaard», zelfs
niet door de onmogelijke politieke predikatiën van den
heer Kuyper, verloren gegaan. Ter eere van deze partij
moet men erkennen, dat vele van hare leiders, prof.
Brummelkamp, het Wageningsclie Weekblad, de Heraut,
de uiterste moeite hebben gedaan om te doen uitkomen,
dat de geheele partij niet verantwoordelijk is voor de
buitensporigheden van den man, op wier. Groen's mantel
is gevallen, zonder dat zijne schouders in staat zijn dien
te torschen.
De antirevolutionairen, zooals ze voor eenige jaren
waren, eene protestantsche partij met aristocratisch-republie-
keinsche neigingen, zooals die woorden verstaan en ver
klaard moeten worden uit onze geschiedenis gedurende de
laatste helft der XVIde, de XVIIde en de eerste helft
der XVIIIde eeuw, hebben zonder twijfel in ons staats
leven regt van bestaan. Zij mogen er aanspraak op maken
om de dragers en bewaarders te heeten van die beginselen,
die gedurende het tijdvak, dat Willem de Zwijger inwijdde
en dat de Fransche revolutie afsloot, de leidende beginse
len zijn geweest van de Nederlandsche politiek. Beginselen,
die ons land groot, magtig, geëerd en beroemd hebben
gemaakt, al zijn zij ook onmagtig gebleken de Nederland-
trede, die ik zetten zou, was lang te voren ingestudeerd en dikwijls
herhaald geworden. Bij alle vreugde echter, die ik ondervond, kon
ik een zeker gevoel van angstige vrees niet overwinnnen, dat mij
telkens bij de gedachte overviel: „ik zal voor den koning van
Erankrijk verschijnen," tegen wiens grootheid en hoogheid ik altijd
met de eerbiedigste verwondering en vereering had opgezien. Met
de meest gespannen verwachting, maar tevens in de bangste vrees,
begaf ik mij eindelijk op den lang vooruit bestemden dag met
tante, die mij nogmaals al hare lceriugen en aanwijzingen op liet
nndrukkelijkst aanbeval naar het koninklijk slot: de Tuilericn.
Met de grootste inspanning gelukte het mij het beven van al
mijne ledematen te beheerscheu, toen de vleugeldeuren der zaal zich
voor ons openden, waarin ik de aardsche majesteiten zien zou. Er
was reeds een talrijk en schitterend gezelschap van voorname
heeren en dames verzameld, en aller blikken richtten zich nieuws
gierig en onderzoekend op mij. Een ander zou misschien daardoor
in erlegenheid zijn gebracht, mij daarentegen gaf dat monsteren,
waaraan ik gevoelde dat ik blootgesteld was, het gevoel mijner
eigenwaarde volkomen terug. Ik zei tot mij zelve allen, die
hier aanwezig zijn, zijn uws gelijken"door deze bewustheid
hield en gedroeg ik mij zoo, dat tante volkomen over mij te
vreden was, en mij dan ook een goedkeurenden, aanmoedigendenen
vriendelijken, maar tevens trotschen blik toewierp.
Na tamelijk lang gewacht te hebben verscheen eindelijk koning
Lodewijk XVI met de koningin Autoinette, wier schoonheid ik met
verbazing bewonderde en van wie ik mijne blikken om deze reden
dan ook nauwelijks kon aftrekken omdat mij dadelijk de bedriege-
lijke gelijkenis met mijne kloostervriendin voor den geest kwam.
De zachtheid en de goedheid, die uit de gelaatstrekken van den
koning tot mij spraken, maakten mij opgetogen. Ik had voor hunne
majesteiten wel op de knieën willen vallen, zooals ik dikwijls voor
het beeld van de heilige moedermaagd in het klooster biddend
neergeknield had.
De beurt kwam eindelijk ook aan mij om aan hunne majesteiten
te worden voorgesteld en ik maakte een diepe, eerbiedige buiging
de hoofdzaak bij deze gelegenheid, zooals mijne tante mij dikwijls
verzekerd had zoo onberispelijk, dat een zacht bewonderend ge
mompel van bijval en goedkeuring door de zaal vernomen werd
en mijne tante mij later daarover bare bijzondere goedkeuring en te
vredeuheid te kennen gaf en mij verheugd over mijne gelukkige eerste
verschijning aan het hof kuste. De koning, die mijn vader per
soonlijk zeer goed gekend had en hem nog scheen te vereeren, sprak
over hem zeer vleiend tot mij.
„Het zal mij een zeer aangename zaak zijn" zeide hij
„om voor de dochter van een hoogst verdienstelijken vader een ge
schikt echtgenoot te zoeken. Het jonge hart is immers nog vrij?"
voegde hij er lachend vragend bij.
Ik gevoelde, dat mijn wangen gloeiden en boog mij diep en
zwijgend in plaats van eenig antwoord le geven. Den koning in
eeuig opzicht tegen te spreken had ik onder geen omstandigheid
durven doen, ook al ware mijn hart daarbij gebroken. Den echt
genoot, dien de koning voor mij bestemde, zou ik in ieder geval
niet slechts zonder morren, maar ook dankbaar aannemen, als een
blijk van hulde en genade, want van hem, hiervan hield ik mij
verzekerd, kon voor mij niets anders komen dan alles wat goed was.
„Bij een latere gelegenheid zullen wij daarover spreken"
voegde de koning na een kleine pause er bij, waarin hij mij lachend
maar opmerkzaam had gadegeslagen. Daarop, na een vriendelijken
groet mij toegeworpen te hebben, verwijderde hij zich van mij.
De koninginwas eveneens buitengewoon vriendelijk jegens mij. Met
haar betooverenden glimlach zeide zij tot mijn tante, terwijl zij
zich tegelijkertijd tot mij wendde„Mevrouw de Markiezin, ik
wensch en hoop uwe lieve nicht, die gij heden bij ons gebracht
hebt, spoedig onder de jonge dames van mijn hof te kunnen
tellen, als gij de kracht hebt het offer te brengen haar aan mij
af te staan."
Mijne tante scheen door zoo veel onverwachte hulde zóó over
weldigd te zijn, dat zij op die woorden van de koningin openlijk
een onwaarheid durfde zeggen. Zij antwoordde namelijk der
koningin
„Voorzeker, mijn nicht is mijn grootste trots en de eenige vreugde
van mijn ouderdom; ik heb de hoop gekoesterd haar zoo lang
mogelijk bij mij te houden, omdat ik haar zoolang heb moeten
ontberen; maar iedere wensch van uwe majesteit is voor mij een
bevel, en aan mijne koningin te gehoorzamen mijn hoogste geluk;
ja ik kan mij geen grooter vreugde denken, dan een gelegenheid te
hebben aan mijne koningin een offer te brengen."
Nadat wij te hui3 gekomen waren, zette mijne tante mij dan
ook in de wijdte en in de breedte uiteen, welk een buitengewoon
geluk mij, als een der hofdames van de koningin, bestemd was.
Daar deze hooggeëerde en zoo hooggeplaatste vrouw mij met onder
scheiding behandelde, zou ik zeer spoedig een sieraad van bet hof
en door alle hovelingen aangebeden worden. Zij zelve na
melijk mijne tante had, even als de koningin, zoodra zij mij
gezien had, de overtuiging gekregen, dat ik een der eerste dames
van Frankrijk, het sieraad en de trots der gansche familie worden
zou, dewijl men het mij kon aanzien, dat ik tot heerschen geboren
was geworden, en alle karakter-eigenschappen bezat, die mij bevoegd