veroorzaakt, en menigeen had het tot stand zien komen met medelijden voor het jonge gezin, dat zijne woning ves tigde op een punt, waar zij hij eenigen toevoer van water noodzakelijk onder moest loopen. En die toevoer kwam regen en wind bragten de gracht op liooger peil en het zwanen paar zag zijn nest door het wassende water ernstig bedreigd. Zijn ze er van geschrikt, die schrik heeft hun geen kwaad gedaan; integendeel er heerschte om en bij het nest eene bedrijvigheid als op onze dijken wanneer een zwak punt ver dedigd moet worden het hoofd van het gezin plukte riet en waterplanten en bragt die met alles wat hij verder verza melen kon, bij het nest zamen; 't wijfje beurde möt kop en vlerken het bedreigde nest zooveel mogelijk omhoog; al wat verzameld was, werd hecht en ineengesloten onder het nest aangebragt, en weldra stond het zooveel hooger, dat het dadelijk gevaar geweken was. Meermalen heeft zich sedert het gevaar herhaald en telkens zijn onze sierlijke dijkwer kers het op dezelfde wijze te boven gekomen, en nu ligt hunne woning nog altijd droog en omringd door een voor raad noodmaterialen, die zij als een voorzigtig heemraad schap om het bedreigde punt verzameld hebben. Dat heet instinct, omdat er sprake is van vogels!» De eerste namiddagtrein van Zwolle naar Kampen is jl. Vrijdag aan een groot gevaar ontsnapt. De wisselwachter had verkeerd afgezet, waardoor de trein gewis in de Wil lemsvaart zou gestort zijn, zoo niet bijtijds het onheil ware ontdekt. De wachter is onmiddelijk weggezonden. In tegenstelling van het oude spreekwoord, als men oude booinen verplant, sterven ze, dient dat in 1865 een 76jarige grijsaard uit Genemuiden naar Amerika vertrok en dezer dagen in volmaakte gezondheid is teruggekomen, om in zijn vaderland zijn verdere levensdagen te slijten. Men schrijft uit Drenthe«Sommige Hollandsche bladen klagen weer steen en been over den veenrook. Er zijn er, die onzen veenbranders het productief maken van hunne veenen door middel van vuur, zouden willen laten verbieden door de justitie! De Hollanders deden beter, wanneer zij onze veenlui met hunne kapitalen tot een betere manier van veen-exploitatie kwamen helpen; zoodat het veenbranden afgeschaft kon worden. Worden thans de schoone Mei-avonden door dien leelijken veenrook voor hen bedorven, wij noödigen de lieeren Hollanders uit een paar maanden later onze veenstreken te komen bezoeken, als de boekweit in bloei staat. Het schouwspel daarvan zal hun eenigszins tot een vergoeding zijn voor 't gemis van genot, waar ze thans over klagen.» Door den ingenieur bij de geweerfabrieken der heeren P. Stevens te Maastricht, is een nieuw model mitrailleuse vervaardigd, waarmede jl. Vrijdag voor het eerst proeven zijn genomen, die boven verwachting slaagden. Het mechanismus werkte uitstekend en haperde in het geheel niet. Het geheim der ontsteking moet even vernuftig als eenvoudig zijn, ongeveer overeenkomstig met het Beau- mont-geweer. Bij dit wapen kunnen de gewone infanterie- patronen worden gebezigd, 't geen een belangrijk voordeel oplevert. De proeven zouden dezer dagen worden herhaald het geheele corps officieren is uitgenoodigd deze bij te wonen. De fabriekant is voornemens zijn vinding aan het ministerie van Oorlog ter beproeving te geven. De Ned. commissie voor den opbouw van den Wil lemstoren te Dillenburg heeft uit Nederland een som van f 22,233 voor haar doel ontvangen, volgens de rekening en verantwoording, door den penningmeester in een dezer dagen te Utrecht gehouden vergadering gedaan. Bij die gelegen heid is tevens het noodige besproken voor de inwijding van 't gebouw, welke op den 29 Junij zal plaats hebben. De hut, waar, na den slag van Sedan, de Koning van Pruissen en de Keizer van Frankrijk elkander ontmoetten heeft thans in de wandeling drie namen: «La maison du Tisserand(het huis van den wever) «La maison de l'Em- pereuren «La maison des deux Jrères ennemis(het huis der vijandige broeders.) De oorsprong van de beide eerste namen is duidelijk; het huisje, waar de Keizer kwam, werd door een wever bewoond. De laatste naam ontstond als volgtHet huis, dat aan twee broeders behoort en staat aan den weg naar Sedan, heeft eene verdieping. Van den weg kwam men er in met een stoep en bereikte door een gangetje de kleine kamer (vermoedelijk een opkamer, want er wordt van een trap gesproken), waar de bijeenkomst was. Die kamer lag aan de zijde van Sedan, maar de ingang was aan de zijde van Donchery, zoodat de ingang lag in de helft van den eenen broeder en de kamer in de helft van den andere. Al spoedig kwamen de talrijke bezoekers van het slagveld ook dit huisje zien en dan gingen ze natuurlijk den weg, dien de Keizer was gegaan: de stoep op, het gangetje door, naar de kamer. De eigenaar van de kamer maakte goede zaken, want hij ontving de fooijen. Zijn broeder maakt aanspraak op de helft van deze ontvangsten; immers de bezoekers kwamen langs zijn trap en zijn gang. «Jawel» hernam de ander, «maar ze komen in mijn kamer en komen ze langs uw trap en nio gang, ze komen niet om die te zien, maar om mijn kamer.» Het geschil liep steeds hooger en eindelijk is door den eigenaar van de kamer een scheids muur gebouwd tot aan den weg. Aan de eene zijde van dien muur liggen de oorspronkelijke trap en het oorspronke lijke gangetje. Aan de andere zijde ligt de kamer met een nieuwen trap en een nieuwen gang, opzettelijk gebouwd om de kamer te kunnen bereiken, zonder dat de bezoekers komen op vijandelijk gebied. Aan beide zijden van den muur wonen de broeders, die sedert den slag van Sedan doodvijanden zijn. Bij den overtogt eener processie over de Mur, bij Judendorph in Oostenrijk, is de veerpont met 134 personen omgeslagen, en voor zoover de laatste berigten luiden, zijn slechts 25 gered. Van ééne familie zijn de moeder en vijf kinderen omgekomen. olgens Decroix, chef-paardenarts bij het Fransche leger, bedraagt het aantal paarden in: Rusland 1,800,000 Turkije 1,100,000 Frankrijk 3,633,360 Spanje 650,000 Oostenrijk. 3,100,000 Nederland 300,000 Engeland 2,666,200 België 260,000 Duitschland2,500,000 Zwitserland 110,000 Het Bulletin Francais vestigt de aandacht op de volgende door den geneesheer Maurin aanbevolen methode tot afkoeling van zieken— en andere kamers in den zomer. Men hangt binnenskamers aan de wijd geopende vensters nat gemaakte doeken. Het water zal verdampen, en de kamer, die daartoe hare warmte leent, wordt reeds in weinig oogenblikken aanmerkelijk afgekoeld. Door deze wijze van verfrissching krijgt het vertrek eene verkwikkende atmosfeer als na een onweder. Wil men zich zonder veel moeite overtuigen of de melkvrouw de melk gedoopt heeft, dan late men een drup pel van het vocht op den nagel van den duim vallen. Blijft die zijn oorspronkelijken vorm behouden, dan is demelkzuiver; verspreidt het vocht zich echter, dan heeft men regt om onwillekeurig aan Schimmel's «Ronde putje» te denken. Naar aanleiding van het artikel «Naar Atsjin,» voor komende in het Utreclitsch Dagblad ontving genoemd blad ter plaatsing een opwekkend lied, dat 't volk welligt zal Tot opzigter der gemeentewerken te Beverwijk is door den raad benoemd de heer N. de Wolff, te Wijk-aan-Duin. Te 's Hage is overleden de heer J. W. C. Diepenheim, oud-directeur-generaal van Financiën en later president van de Javasche Bank. Te 's Hage overleed jl. Zondag in 79jarigen ouder dom de heer W. A. Roest, gepens. generaal-majoor van het Oost-Indische leger. Het plan bestaat om te Scheveningen een gebouw op te rigten van vier verdiepingen hoogte en in negen deelen, of apartementen, verdeeld, bestemd voor een bazar. Al de apartementen zijn nu reeds verhuurd een er van, No. 7. aan^eene Weeper firma voor de som van f 11,000 voorde drie maanden van het badsaizoen. Jl. Vrijdag avond hebben in de Willemskazerne te Utrecht twee onderofficieren twist met elkander gekregen, ten gevolge dat de een den ander met een geweerschot in de borst zoodanig heeft verwond, dat de kogel in den rug uitkwam. De getroffene, H., iemand van hier geboortig, was dadelijk een lijk, waarop de dader trachtte, door een schot op zich zeiven te lossen, zich ook van het leven te berooven. Hij trof zich zoo, dat hem het schouderblad uit elkander gerukt is, maar de wonde is niet doodelijk. Hij is voorloopig in het hospitaal opgenomen. Omtrent dit voorval vernemen wij nader het volgende: «Twee onderofficieren der mineurs, Hellegers en Kleijan genaamd, hadden 's middags te voren twist gehad; toen ten ruim 11 ure 's avonds eerstgenoemde te bed lag, heeft de broeder van laatstgenoemde, insgelijks sergeant bij het korps, de tromp van zijne geladen karabijn op de borst van den te bed liggenden gezet en haar afgeschoten, zoodat de getroffene onmiddelijk een lijk was. Zijne karabijn daarop andermaal geladen hebbende, trachtte de dader zich zelf te dooden, doch door tusschenkomst zijner kame raden, trof hem het schot in den regterschouder; de ver wonde verkeert niet in een gevaarlijken toestand.» Het droogdok te Middelburg is aangenomen door den heer B. Janse, te Amsterdam, voor de som van f199,890; naar men zegt is het werk aan dezen aannemer gegund. Naarmen de Arnh.Ct.mededeelt is B.Sleijster,rentmeester van het O. en N. gasthuis (krankzinnigengesticht) te Zutphen, die wegens een tekort in de kas van ruim f 4000 door den gemeenteraad ontslagen werd, in verzekerde bewaring gesteld. Te Kuilenburg heeft men moedwillig veertien populieren boomen geboord; de eigenaar heeft f 100 uitgeloofd aan diegenen die aan de politie aanwijzing kan doen van den bedrijver of de bedrijvers van deze zeer af te keuren daad. Ten gevolge van onvoorzigtigheid is de heer H. A. G., bazarhouder te Harderwijk, door een jongeling, die zich voor 't Indisch leger wilde verbinden en een bij dien heer gekochte revolver wilde beproeven, doodgeschoten. Het wapen was door G. zelf geladen. Tegen den kantonregter te Zevenbergen, den griffier en den ambtenaar bij het Openbaar Ministerie van dat kantongeregt, benevens den ontvanger der registratie aldaar, is proces-verbaal opgemaakt, wegens het niet voldoen aan hunne verpligting als pomper bij de brandspuit. De Zwolsche Crt. schrijft in haar laatste nummer: «Bij de stadsgracht tusschen de Sassenpoort en de Nieuwe- haven ligt een zwanennest, dat wij aan de belangstelling onzer lezers mogen aanbevelen, omdat het het bewijs levert, dat niet Nederlandsche menschen alleen volharding en geluk hebben in den strijd tegen het water. Het zwanen- nest was er gekomen, toen langdurige droogte en oosten wind een bijzonder lagen waterstand in de gracht hadden volkomen nacht en duisternis geworden was. Wij vernamen dui delijk het ruischeu van den Rijnstroom, want het kleine dorp lag dicht bij zijn oever en de man, die beloofd had, ons den stroom te zullen overzetten, woonde in het eerste hutje. Mathis ging naar hem vooruit, en aan de deur van het huisje komende, riep hij: „Daar zijn wij, oudje! Hoe is het, is alles gereed!" „De boot ligt reeds klaar," gaf de man hem tot antwoord, „maar ik raad u met de overvaart te wachten tot den eerslkomenden morgen. In donker mag ik alleen de overvaart niet wagen, want de Rijn is hoog en stroomt sterk en mijne hulp is niet bij de hand. Voordat hij opgespoord kan worden, gaat wel een uur verloren ën dan is het stikdonkere nacht. Daarenboven is "hij de eenigste, dien wij vertrouwen kunnen en het is in het dorp reeds bekend geworden, dat aristocraten komen en trachten zullen van hier te vluchten en het bevel is uitgevaardigd hen aan te houden." Wij traden het huisje van den schipper binnen. „Red ons," bezwoer ik hem, „ik zal u rijk beloonen, rijker dan gij vermoedt; maar red ons dadelijk. Gij zijt met het onrustige element vertrouwd, daarom waag het om ons over de rivier te brengen. Brengt gij ons er over, het zal u niet berouwen." „Ik zal dapper mee roeien," zeide Mathis, terwijl hij den man tot spoed aanzette. „Het" zij dan zoo," zeide hij eindelijk, na vele zwarigheden gemaakt te hebben. Wij stapten in de boot, beschermden ons tegen de koude lucht op den vloed zoo goed zulks mogelijk was in onze doeken en mantels en de schipper stiet het ranke vaartuig van den oever af met de woorden: „In Gods naam zij het dan gewaagd!" Ik haalde weder ruimer adem, want ik beschouwde mij nu reeds als gered. Onze afvaart was volbracht zonder dat wij gezien waren. Ook verwijderden wij ons snel steeds meer en meer van den oever. Wij vernamen niets als het ruischen van den vloed en het lichte geraas, dat de riemen in het water maakten. Lichte nevels zweefden over den vloed, en ik zegende die, want zij verborgen onze boot voor het oog onzer vijanden, zoo deze ons wilden vervolgen. Nog hadden wij het midden van den stroom niet bereikt, toen wij in de nabijheid van één der eilanden kwamen, zooals er op deze plaats in den Rijn meerdere gevonden worden. De schipper begon krachtiger en sneller te roeien, en de boot gleed pijlsnel over het water. Met eiken riemslag kwamen wij het eiland nader, spoedig bevonden wij er ons tegenover en eenige oogenblikken voeren wij langs den oever. De schipper roeide met verdubbelde kracht, het scheen, dat hij hier gevaar voor ons vreesde. Schier hadden wij het eiland achter ons, toen plotseling stemmen vandaar ons op gebiedenden toon toeriepen: „halt!" en een boot aan de punt des eilands van de andere zijde komende, recht naar ons toe toekwam. De stroom was intusschen hier zoo sterk, dat de vijandelijke boot, die tegen hem op moest varen, ons niet dan zeer langzaam kon naderen. „Halt!" riep men voor de tweede maal, maar nu heftiger en dreigender. „Thans geldt het ons leven," fluisterde de schipper en spande zijne krachten tot het uiterste in. „Halt!" hoorden wij ons nogmaals toeroepen, en op hetzelfde oogenblik werden twee of drie schoten op ons gelost. De kogels, die ons golden, vlogen fluitend over ons heen, zonder iemand onzer het minste letsel te doen. De sehipper hijgde van inspanning en ook Mathis hanteerde de riemen met bovennatuurlijke krachten. God was ons genadig. De vijandelijke boot verdween in den nevel, terwijl spoedig daarop, ofschoon reeds duidelijk te onder scheiden, de reddende de Duitsche oever door ons bereikt werd. Ook daar scheen een huis te staan, ten minste wij bemerkten een licht. Niet lang meer duurde het, of wij betraden den Duitschen grond. De schipper sprong het eerst uit de boot, maakte haar vast en ongedeerd konden wij allen haar verlaten. Met welk een dankbaar gevoel betrad ik het land, dat niet Frankrijk was! De schipper, onze redder, bracht ons naar een hem welbekend huis in de nabijheid, en beval ons aan de bewoners er van aan, die ons vriendelijk opnamen. „Mathis!" zeide ik, „beloon dien brave, die ons gered heeft, rijkelijk voor de moedig volbrachte daad," en de trouwe dienaar deed, zooals ik hem bevolen had. De schipper putte zich uit in dankbetuigingen en wenschte mij eeri spoedigen en gelukkigen terugkeer in het vaderland in betere tijden. Daarop bood Mathis aan, daar wij in dit kleine huis niet geschikt den nacht konden doorbrengen, naar de hem zeer goed bekende en nabij gelegene kleine stad te gaan om een wagen te bestellen en meê te nemen, die mij en de mijnen zoo spoedig mogelijk van hier zoude komen afhalen. Het was bijna middernacht toen wij in een herberg van die stad aankwamen, waar wij eindelijk, na een dag zoo rijk aan treffende gebeurtenissen, rust voor onze doorgestane vermoeienissen konden vinden. Bijna een week lang vertoefden wij aldaar, om ons geheel te herstellen, voor wij onze reis verder voortzetten, waarvan Freiburg het doel was, omdat ik hoopte daar berichten te kunnen inwinnen aangaande de vriendin mijner jeugd, want de bezittingen van hare ouders, zooals ik mij zeer goed herinnerde dat zij mij meermalen had meegedeeld, waren in de nabijheid van die stad gelegen en de vriendin zelve zou met den zoon van een nabuur in het huwelijk treden. Freiburg, alwaar ik hoopte gedu rende de korte afwezigheid uit mijn vaderland te kunnen vertoeven, was toenmaals een bijna Fransch stadje geworden, waar zich vele gevluchte Fransche geestelijken ophielden, ook zij, die uit kloosters gevlucht waren. Dikwijls ontmoette men hen in hunne onder scheidene ordekleeding op straat. Het gelukte mij spoedig een wel kleine, maar toch lieve woning te vinden, die aan de eene zijde het uitzicht had op den met wijngaarden beplanten Schlotzberg, en aan de andere zijde op den sierlijken toren van de heerlijke en prachtige domkerk. Den naam van mijn man, dien ik tot dusverre na het verlaten van het vaderlijk huis en vaderland niet gedragen had, legde ik af, om ook op deze wijze mij geheel los te toonen van mijn echtgenoot en door zijn naam niet voortdurend aan dat droevig verleden herinnerd te worden. Ik noemde mij naar de distelen in het wapen van mijn vader, Madame Chardon, en verbood aan mijne bedienden gestreng, mij immer anders dan met dezen eenvoudigen en onbe kenden naam te bestempelen. Ik gevoelde mij nu veilig, ook tamelijk kalm en rustig, en gewende mij spoedig aan het stille leven, dat mij des te meer goed deed, naarmate de berichten uit Frankrijk en voornamelijk uit den Elzas, dagelijks verschrikkelijker en gruwzamer luidden. Van alle andere zorgen was ik bevrijd. Mijn kind groeide zichtbaar en door tusschenkomst van Mathis had ik een deel van de in Frankfort belegde gelden, laten losmaken. Op een zekeren dag, toen ik uit de domkerk kwam, waar ik geregeld mijne godsdienst-plichten vervulde, steeg uit een wagen, die aan den hoofdingang stil hield, een statige, in het zwart gekleede dame. Mijne blikken vielen toevallig op haar, en nauwelijks kon ik een kreet van vreugde terug gehouden, want ik herkende in haar, ofschoon haar uiterlijk zeer veranderd was, de moeder mijner vriendin uit het klooster, die ik steeds in mijne gedachten vereerd en bemind had. Zij daarentegen scheen mij niet te her kennen. Ik had zekerlijk sedert mijn verblijf in het klooster te Staatsburg, een geheel ander uiterlijk verkregen. Desniettegenstaande trad ik haar vroolijk te gemoet en riep haar den naam van het klooster toe. Verwonderd bleef zij staan en zag mij bevreemdend en uitvorschend aan. Daarop noemde ik haar mijn meisjesnaam. Terstond sprongen de tranen haar in de oogen, en zij greep mijne beide handen. Terloops deelde ik haar mede, dat ik uit mijn ongelukkig vaderland gevlucht was en sedert eenige dagen te Freiburg woonde. Daarop vraagde ik haar naar hare dochter, mijn oude kloostervriendin, en verhaalde haar, dat ik eigenlijk boos op haar was, omdat zij mij geen antwoord op mijne brieven gegeven had. „Eene bezigheid," antwoorde de dame op mijne woorden, „heeft mij heden naar Freiburg op weg doen gaan, ik kan de stad niet verlaten zonder vooraf mijn gebed in de domkerk verricht te hebben. Geef mij uw adres. Ik kom tot u om met u over mijne dochter te spreken." Ik deed, hetgeen zij van mij begeerde, en wij scheidden van elkander. De dame ging de domkerk in en ik begaf mij haastig naar huis. Een half uur later werd er aan mijn deur gescheld en de moeder mijner vriendin trad bij mij binnen. Onder het storten van een vloed van tranen deelde zij mij mede, dat zij geen rust meer vinden kon sedert haar ongelukkige dochter in het graf rustte, want dagelijks moest zij zich zelve aanklagen, dat zij de schuld van haren dood dragen moest.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1875 | | pagina 2