Benoeming-en, enz.
Buitenland.
Engeland,
De erfgenamen, zeggen wij, want het was inderdaad
om eene erfenis te doen. Door eene toevallige omstandigheid
moet het gebleken zijn, dat de Olthoffs met ff aanspraak
kunnen maken op een deel van de nalatenschap-Teyler-
van der Hulst. Naar wij vernemen, zijn een tweetal
heereu benoemd om de zaak nader te onderzoeken. Wie
gaarne zijne medewandelaars op hetzelfde wel eenigszins
platgetrapte spoor fortuinlijk ziet, zal zeker met ons hopen,
dat de uitslag van het onderzoek bevredigend moge zijn.»
De godsdienstoefening der Israëlietische gemeente te
Meppel op jl. Zaturdag is in de beste orde afgeloopen.
De rabbijn was weder als altijd in zijne gewone functie
en vele leden der gemeente, die zich nu en dan verwijderden
zoodra de leerrede wordt gehouden, bleven thans aandachtig
toeluisteren wat er komen zou. Alles liep evenwel goed
af; de rabbijn predikte als altijd, zonder zich harde woorden
of iets dergelijks te laten ontvallen. (N. Arnh. Crt.)
Een buitengewoon nommer van de Landb. Ct., opge
dragen aan het 29ste landhnislioudkundig congres te Heeren
veen, behelst 648 betuigingen van adhaesie aan het voor
stel tot oprigting van een proefstation voor den landbouw
te Wageningen.
Een commissie, die zich gevormd had 0111 op het
graf van den boerenarbeider-dichter, W. de Jong, te
Yorden overleden, een grafsteen te plaatsen, is in haar
voornemen geslaagd. De steen is jl. Zaturdag geplaatst.
De Ami du Limbourg verneemt uit zekere bron dat de
Duitsche Jezuïten tot hiertoe niets in Nederland hebben aan
gekocht en ook volstrekt niet van plan zijn er in de toekomst iets
aan te koopen. Het gerucht, volgens hetwelk de Duitsche
Jezuïten voornemens zouden zijn, het kasteel Sinderen met
zijn fraaije omgeving nabij Varsseveld aan te koopen, wordt
door het Maastrichtsche blad voor geheel ongegrond verklaard.
De Surin. Crt. meldt: «Van eene vriendelijke zijde
is ons' vertoond een klomp gedegen zuiver goud, wegende
p. m. 16| Eng., onder andere kleinere in eene kreek aan
de rivier Suriname, gevonden door Lee—Tack en Lee-Lung,
beiden Californische mijnwerkers, die onlangs alhier gearri
veerd zijn met het doel om onderzoek te doen naar onze
gouddistricten, en landerijen aan de Suriname en de Marowijne
uit te zoeken voor de vestiging van mijnwerkers, die zij
omstreeks het midden der maand Julij alhier verwachten.
Met genoegen kunnen wij daarbij voegen, dat ons dezer
dagen, van eene andere zijde, goud in groote en kleine
korrels, ten gezamenlijk gewigt van p. m. een half kilo,
van daar is vertoond. Naar ons is medegedeeld, zijn de
bovengenoemde mijnwerkers tot dat doel op den 20 Mei
inet 14 man door de Wana-kreek naar de Marowijne
vertrokken.»
Voor eenige dagen deelden wij een treffend verhaal
mede omtrent de zelfopoffering van een Italiaansch spoor
weg-conducteur, die tot redding van 't leven van eenige
passagiers 28 maal van waggon op waggon sprong om den
machinist te waarschuwen.
In de «Chronique» van de Temps wordt met dat verhaal,
dat door een der Fransche bladen in de wereld schijnt
gebragt, de spot gedreven. «Nu moet men nog zeggen
roept hij uit dat de romanschrijvers zeldzaam worden
't is de journalistiek, die hen verslindt. Er zijn evenwel
eenige onwaarschijnlijkheden in het verhaal, 't Is b. v. wel
wat zonderling, dat een trein, waarvan de laatste wagen
in brand staat, een half uur kan afleggen zonder dat een
of ander wachter, door seinen gewaarschuwd, de teekenen
op onveilig stelt en zoo den trein tot stilstand brengt. Zoo
iets kan gebeuren met een trein onder de Roodhuiden bij
«de reis om de wereld,» maar in 't midden van Italië, op
de lijn van Ancona naar Perugia, is 't niet waarschijnlijk.
«Toch zijn er personen, die aan het blad geld hebben
gezonden ter overmaking aan den wakkeren conducteur.
Het Parijsche blad heeft verklaard, dat het de zaak naauw-
keurig zou onderzoeken, maar heeft vergeten er bij te
voegen, hoe het komt, dat geen enkel Italiaansch blad van
dit verhaal melding maakt.»
Ten slotte geeft de schrijver der «Chronique», bij wijze
van pendant, een verhaal ten beste van een machinist die,
uitgezonden ter terughaling van een locomotief, welke door
een of andere oorzaak zonder geleide met groote snelheid
aan 't loopen was gegaan, van zijn locomotief op de
achtervolgde sprong en deze daarop tot staan bragt.
Ofschoon het zuiden van Frankrijk, hoofdzakelijk de
plaatsen aan de Garonne gelegen, het meest hebben ge
leden, is ook in Duitschland en Oostenrijk groote schade
aangerigt door de geweldige regens, die op sommige
plaatsen, als in Tyrol, Pesth, Thuringer Wald enz. enz.
zijn gevallen. Ook daar hebben overstroomingen plaatsgehad,
die onberekenbare schade aan woningen, wijngaarden en
velden hebben toegebragt. Gelukkig heeft men daar bijna
geen verlies van menschenlevens te betreuren, maar het
lot van zoovelen, die plotseling al wat zij bezaten verloren,
wekt diep medelijden.
Eisenach, Gotha, Kyfh&user, Goldene Aue en het
Reuszenland zijn door een wolkbreuk, vergezeld van hevige
onweders en hagelslag, bezocht. In Gotha sloeg de bliksem
in het stationsgebouw, zonder echter een der talrijke per
sonen, die er aanwezig waren, te treffen. Bij Gera werden
in vier dorpen 12 boerderijen in de asch gelegd. De
goederenloods op het station Gera werd door den orkaan
omvergeworpen. Eenige personen werden daardoor levens
gevaarlijk gekwetst. Wat overigens op het land voor
waterschade werd bewaard, werd door hagelslag vernietigd.
Meer dan 200 personen worden vermist en reeds zijn
112 lijken gevonden. Er zijn 100 huizen ingestort.
Een regtbank in Texas. Men kan zich moeijelijk
voorstellen hoe amusant het bijwonen van de zitting eener
regtbank in Texas is. Niet alleen is het een genoegen de
vurig welsprekende reden der advocaten te hooren, maar
het geheel biedt een schouwspel aan, de stift van een
Hogarth waardig.
De regter heeft zich op zijn hoogen zetel zoo gemakkelijk
mogelijk neergezet; zijn beenen liggen op den lessenaar
vóór hem en zijn met zijn neus op ééne hoogte. Zijn mond
bevat een flink stuk Virginia-pruimtabak, waarvan het
gevolg is, dat hij elke halve minuut regts en links spuwt,
terwijl vóór hem een emmer water staat, waaruit hij van
tijd tot tijd een slok neemt om zich den mond te spoelen.
De advocaten, meest allen voorzien van geladen revolvers
en ijverig tabak kauwende, maken van denzelfden emmer
gebruik als zij gaan spreken. De toeschouwers, eveneens
met revolvers en tabak gewapend, zitten en liggen in hunne
hemdsmouwen op schilderachtige wijze op de banken, schom
melen op de leuningen of liggen in de breede venster
banken. Eenigen zijn zoo vrij uit korte pijpjes te rooken,
en soms loopt een van hen even de omheining binnen, waar
regters en advocaten gezeten zijn om zich den mond te
spoelen.
Al de aanwezigen hebben uit eerbied voor de wet den
hoed afgenomen en gedragen zich vrij kalm, want alle
opzettelijk gedruisch wordt, als strijdig met de waardigheid
van het regterlijk college, onmiddellijk door den regter
met een zware geldboete gestraft.
Om een denkbeeld van die waardigheid te verkrijgen,
is het voldoende eene schets te geven van eene zitting in
het stadje Clarkville, in het noorden van Texas. De vrede-
regter, een kleermaker, presideerde bij het getuigverhoor
in de volgende zaak:
Een twistziek inwoner had zijn vrouw geslagen en zijne
schoonmoeder, die hare dochter wilde bijstaan, eerst met
den poot van een stoel het huis uitgejaagd, haar toen met
een geladen geweer in het korenveld nagezeten en haar
ten slotte gedreigd, dat hij haar zou scalpeeren, als hij haar
in handen kreeg. Bij de behandeling van zijne zaak stond
de man, aan zijn knevel draaijende, den roodbarigen vrede-
regter en den ambtenaar van liet openbaar ministerie I10011-
lagchend en doordringend aan te kijken.
De regter en het publiek hadden blijkbaar voor de dames
partij gekozen, en de beide verdedigers van den robusten
backwoodman hadden geen gemakkelijke taak, daar de regter
hen telkens in de rede viel. Toch liet een hunner, die
zijn beenen gemakkelijk op de tafel had uitgestrekt, niet
na de schoonmoeder door een kruisverhoor zoo in het
naauw te brengen, dat het arme mensch begon te beven en
zich tegen te spreken. Het geval werd voor het openbaar
ministerie zeer bedenkelijk.
Onze kleermaker-vrederegter scheen den beklaagde
volstrekt niet te mogen lijden; haastig spoelde hij zich
aan den emmer den mond om en gebood toen plotseling,
onder een vuistslag op de tafel, een krachtig «stilte!»
Hij sprong van zijn zetel, ging naast de schoonmoeder
zitten en zeide, dat ze maar niet bang moest zijn en maar
rondweg zeggen wat zij te zeggen had; hij zou haar
beschermen.
Den secretaris, die het verhoor opteekende, gelastte hij
al dat gezeur maar weg te laten. Hij gaf hem een halven
dollar om ander papier te koopen, en liet hem toen het
geding volgens zijne aanwijzing van voren af aan weêr
opschrijven, «Ik heb,» zoo wendde hij zich tot de advo
caten, «met uwe regtverdraaijende woorden niets te maken.
Ik heb ook nog een woordje meê te spreken. Wat daar
in die dikke boeken staat, kan mij niet schelenik weet,
zoo goed als iemand, wie het regt aan zijne zijde heeft.
Al waren er veertig zulke gevallen, ik zou iederen
schobbejok, ondanks al uwe spitsvondigheden, schuldig ver
klaren Daar is voor den drommel mijn tabak op. Komaan,
wie heeft een pruimpje voor mij?»
De kapt.-luit. ter zee H. A. ridder van Ruppavd, laatst behoord
hebbende tot het escader in Oost-Indië en'vau daar den 13 dezer
teruggekomen, is met dat tijdstip op non-activiteit gesteld.
De off. van gez. 2de kl. bij de zeemagt D. Dronkers en B. Léon
zijn met ingang van den 1 dezer bevorderd tot off. van gez. 1ste kl.
De kolonel D. P. C. Pottgieter van Laar, commandant van het
5de reg. infanterie, is op zijne aanvrage op pensioen gesteld.
Bevorderd tot majoor bij het 3de reg. infanterie de kapt. J. P.
M. Gevelaer, van het 7de reg.
Aan den oppersohipper in het. vaste corps dek- en onderofficieren
J. D. Goppel is toegekend de gouden medaille ter geheele grootte
voor vijftigjarige eerlijke en trouwe dienst.
Frankrijk.
Naarmate er meer bijzonderheden bekend worden omtrent
de vreeselijke gebeurtenis die de Midi geteisterd heeft,
neemt de ramp in omvang toe. Ijzingwekkend luiden de
verhalen van hetgeen verloren is aan ieven, have en goed.
Duizenden families zijn in rouw gedompeld of leven in
den grootsten angst omtrent het lot der hunnen, en nog
kent men den waren stand van zaken niet. Men moet
tot 1772 opklimmen om een voorbeeld te vinden van zulke
ontzaggelijke verwoesting als thans aangerigt is.
Het is ondoenlijk de bijzonderheden zelfs eenigzins uit
voerig mede te deelen. Aan het tal, dat de Fransche
bladen bevatten, ontl.eenen wij slechts enkele, van meer
algemeenen aard.
Onderscheidene personen zijn het slagtoffer geworden
van hunne menschlievendheid. De markies d'Hautpoul,
die in een schuit de bewoners van Saint-Cyprien, voorstad
van Toulouse, wilde te hulp komen, werd door den stroom
medegesleept. Zijn lijk is na twee dagen teruggevonden.
Een ander, die met een span van vier paarden naar het
tooneel der ellende wilde gaan, vond met zijn paarden den
dood. Zoo hevig was de stroom, dat Saint-Cyprien, gedurende
twaalf uren niet te naderen was. Onschatbare diensten
bewees het leger, en als om strijd roemt men den kalmen
moed, waarmede militairen soms wanhopige pogingen
waagden tot redding van de in doodangst verkeerende
menschen. Menigeen liet bij die pogingen het leven.
Tegen één persoon dien men redt, vindt men drie a vier
lijken. Zij werden aanvankelijk gephotografeerd tot herken
ning voor familiebetrekkingen en daarna onmiddelijk begraven
later heeft men om gezondheidsredenen daarvan moeten
afzien, zoodat vele onherkend begraven worden. Men kan
op geen honderden het getal der omgekomenen bepalen.
Velen worden vermist.
Wat de materiele schade betreft, zij bedraagt vele millioenen.
Een groot aantal welgestelde personen zijn tot den bedelstaf
gebragt. Fabrieken zijn vernield en duizenden arbeiders
van hun bestaan beroofd. Alleen te Toulouse bedraagt het
getal personen, die geen onderkomen hebben, 20 duizend.
De te veld staande oogst is over een uitgestrektheid van
50 kilometer vernield. Het spoorwegverkeer in die streken
is gestremd. De baan is hier en daar erg beschadigd.
De maarschalk zet zijn togt naar de middelpunten van
de ramp voort. Aan mevrouw Mac-Mahon te Versailles
heeft hij een hartverscheurenden brief gescheven, die een
levendige ontroering heeft veroorzaakt bij de omgeving
der Presidente.
«De slagvelden van Sebastopol, Italië, Sédan,» schrijft
de maarschalk, «zijn niets, vergeleken bij de verwoesting
die ik aanschouw, bij de ellende die mij omringt, en die
zoo spoedig mogelijk gelenigd moet worden.» De maarschalk
dringt aan op een spoedige inschrijving en het onmiddellijk
zenden van de gelden naar Toulouse.
Van jl. Vrijdag avond wordt aan de Haute-Garonne
uit Toulouse geschreven, dat het water gedurende den dag
vrij snel gezakt en de Garonne nagenoeg in hare bedding
teruggekeerd was. Maar welk een schouwspel bleef achter
«Op eene laag slib ter hoogte van 50 centimeter vertoonen
zich hoopen puin, overblijfsels van allerlei aard: huisraad,
werktuigen, koopwaren, huishoudelijke gereedschappenalles
verwrongen, gebroken, vermalen, door elkander geworpen,
vermengd met doode dieren, helaas! met lijken van mannen,
vrouwen en kinderen. Droevige aanblik! En dat alles
is opgestapeld ter hoogte van de eerste, de tweede ver
dieping der huizen, midden in de straten. In plaats van
woningen ledige ruimten, gapende openingen, en tusschen
de bouwvallen in blaauw opgezwollen aangezigten, gekneusd,
verpletterd onder het puin. En wij zien niet allesde
pestwalmen, uit den onmetelijken modderpoel opstijgende,
doen vrij wat vreeseiijker verliezen gissen. Honderden
doode ligcliamen moeten nog verborgen liggen onder die
zwarte lijkwfi van slijk en vormelooze steenhoopen. Hiel
en daar is het plaveisel der straten twee meter diep weg
gezonken.... Van onder den bouwval eener half ingestorte
eerste verdieping heeft men een geheel gezin van vijf
personen te voorschijn gehaald; de lijken waren nog aan
elkander geklemd in eene laatste omhelzing.... In de Sint-
Nicolaaskerk steeg het water tot aan het blad van het
altaar. Twee kandelaren, welke er op stonden, zijn weg
gespoeld. Niet ver van deze kerk, zoo verhaalt de Gazette
de Languedoc, zijn wij getuigen geweest van een onver
getelijk tooneel. Een jong seminarist was bezig om steen
voor steen den bouwval van een ganschelijk verwoest groot
huis op te ruimen; nu en dan hield hij stil en spitste
de ooren, in de hoop van eene of andere klagende stem
te vernemen. En zoo had hij van den morgen af gearbeid,
ongevoelig voor den aanhoudenden regen. De ongelukkige
zocht zijnen vader, zijne moeder, zijne zuster en dacht er
niet aan, dat het hem, dus alleen, meer dan eene maand
kosten zou om het puin te onderzoeken; zij die 't zagen hadden
het hart niet om hem een enkel woord toe te spreken».
Naar men verneemt zijn jl. Zaturdag reeds negen honderd
lijken gevonden, doch werd het getal der omgekomenen op
twee duizend geschat. Te Toulouse alleen, waar niet
minder dan zeshonderd huizen vernield, op ééne na alle
bruggen weggeslagen zijn, raamt men de aangerigte schade
op honderd millioen francs.
Op het bovengedeelte van een duivenhok, aan een hofstede
palende, waren vijf-en-dertig personen opeengedrongen op
een ruimte van ongeveer 5 vierk. meters, in afwachting
dat de reddingsbooten kwamen. Eensklaps wordt een schrik
kelijk gerucht gehoord; de hofstede was ingestort. Men
geloofde, dat al de ongelukkigen omgekomen waren, maar
bij toeval bleef het duivenhok staan en de 35 personen
werden gered.
Groote daden van moed en zelfopoffering zijn aller-
wege bij de overstrooming betoond. Allerwege ook leest
men van personen, die als door een wonder gered zijn.
De Gazette du Midi o. a. deelt daarvan een treffend
staaltje mede. Het klooster der Feuillantines te Toulouse
stond als 't ware te midden van een zee. Het bevatte 50
nonnen en 180 meisjes, die er hare opvoeding ontvingen.
Allen hadden naar de derde verdieping de wijk genomen,
waar zij gebeden ten Hemel opzonden, terwijl zij elk
oogenblik den dood te gemoet zagen. Daar komt yan verre
de vader van een der meisjes met eene boot, om zijne
dochter te redden. De boot wordt bestuurd door twee
mannen, die goeden wil voor honderd hebben. Er worden
touwen van 't klooster neergelaten, langs welke de dochter
en nog eenige anderen zich laten afzakken. Zij komen
behouden in de boot. De beurt komt vervolgens aan
eenige anderen; ook deze komen gelukkig beneden. Toen
men nu zag dat het middel van redding goed werkte, lieten
alle kweekelingen en nonnen, één voor één, zich langs de
touwen neerglijden, en allen kwamen ongedeerd naar
beneden.
Er is een kind gevonden, dat in zijn wiegje op 't
water dreef en leefde. Het wonder van onzen Elizabeths-
vloed, in alle «vaderlandsche histories» vermeld, heeft
zich dus herhaald.
Het verslag van het onderzoek naar de oorzaken van
het vergaan der stoomboot Schiller is openbaar gemaakt.
In dit rapport wordt geconstateerd, dat de ramp te wijten
is alléén aan het ontbreken van alle voorzorg; gedurende
de laatste drie dagen welke aan het ongeluk voorafgingen
had men geene waarnemingen gedaan, en indien op den
dag der schipbreuk 's ochtends ten negen uren het dieplood
ware neergelaten geworden, zou men ze waarschijnlijk
hebben voorkomen.
De heeren Moody en Sankey, die zooveel van zich