1875. N°. 99. Woensdag 18 Augustus. 33 Jaargang. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Bureau: MOLENPLEIN N°. 1«3. Binnenland. HELDERSCHE ËV NIEUWEDIEPER COURANT „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal1 80. u hu franco per post - 1 65. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Eiken Donderdag; vertrekt de mail nnar Oost-Indlë. Laatste ligting 's avonds 6 uur. HELDEK en NIEUWEDIEP, 17 Augustus. Met het oog op den eerlang te houden grooten schiet wedstrijd alhier, werd jl. Zondag morgen door vele personen deelgenomen aan de schietoefeningen met geweer en pistool op de zoo uitmuntend ingerigte schietbanen in het fort Admiraal Dirks. De 8ste comp. van het 3de reg. vesting-artillerie is jl. Zaturdag avond uit Willemstad alhier aangekomen. De noodzakelijkheid is gebleken om aan alle officieren van het leger, die door aanleg, intellectuële ontwikkeling en kennis daartoe in aanmerking zullen kunnen komen, de gelegenheid te openen, zoodanige hoogere wetenschappelijke en praktische vorming te verkrijgen als ten grondslag moet strekken aan het naar behooren bekleeden van de hoogere rangen in het leger, of het vervullen van de verschillende dienstbetrekkingen bij den generalen staf, de intendance enz., die tot de hoogere troepenleiding behooren. Op grond daarvan heeft Z. M. de Koning, op voordragt van den minister van Oorlog, hij besluit van 7 Aug. jl., tot de oprigting besloten eener krijgsschool voor officieren, waartoe de thans bestaande stafschool zal worden hervormd. Omtrent die krijgsschool voor officieren kunnen de vol gende bijzonderheden worden medegedeeld. De volledige cursus aan die school duurt 3 jaren; die voor de intendance zal zich tot één jaar bepalen. Telken jare wordt door den minister van Oorlog bepaald, hoeveel en welke officieren in den regel luitenants van de verschillende wapens en dienstvakken tot de detacheering bij de school zullen worden bestemd. De officieren, die verlangen gedetacheerd Koningin Candaee. I. Lise was een klein meisje van vijf jaren, het eenigste kind, dat haren ouders overgebleven was, terwijl vier anderen onder de groene zoden rustten. De ouders van Lise waren arme menschen en bewoondeneen eenvoudig kamertje in dat deel van Londen, dat langs den Theems gelegen is, en een deel uitmaakt van het graafschap Surrey. De moeder deed alles wat zij kon om met behulp van de naald eenige stuivers toe te voegen aan de verdiensten van haren man die steeds hij de rivier was, om voor ieder die zulks verlangde allerlei kleine diensten te verrigten. Hij weigerde nietshij was een van die nuttige menschen die u behulpzaam zijn om u van het een of ander te ontdoen en b. v. uw doode hond in de rivier te werpen of om voorwerpen of kleeren uit een besmet huis te vernietigen. Voor al zulk soort van dingen was Potien uw man. Hij deed alles wat ge hem vroegt, voor een kleinigheid hij deed dit alles, zeg ik, mits het maar eerlijk was, want er was geen eerlijker mensch dan Potten. Ook moet men niet gelooven dat hij een terugstootend uiterlijk had, al was ook het werk dat hem dikwijls opgedragen werd niet aanlokkelijk; zeker, hij had geen rozenroode wangen of een vrolijk gezigt, maar hij glimlachte somtijds en zijn glimlach was aangenaamzijn stem welluidend, en zijn manieren hadden een zekere zachtheid, vooral in den omgang met kinderen, waarvan hij veel hield; eene zachtheid die zich laat verklaren door de gedachte aan zijn Lise en door de herinnering aan zijn overleden kinderen. Die goede, eerlijke Potten had echter een gebrek: hij had een soort van eigenwijsheid, die zich verzette tegen alle raadgeving, wat te bemerken was aan den toon van zijn stem, het knippen der oogen, het schudden met het hoofd en een plooi om zijn mond, een eigenwijsheid die hem inwendig ligt deed tellen alle vermaningen tot voorzorg, die hem gegeven werden in zijn belang of in dat van zijn huisgezin. „Wees gerust mijnheer, wees maar niet bang mevrouw, ik weet wat ik doen moet, alles zal goed gaan, heb geen vrees," antwoordde hij, zijn ongeduld bedwingende, maar zijn gezigt en zijn glimlach zeiden „allemaal gekheid, willen ze mij mijn ambacht leeren, is mij ooit iets overkomen?" Zoo maakt de gewoonte dat de mensch de gevaren niet telt. Zijn er niet menschen geweest die een pijp rookten in een kruidkamer, en zijn er niet die, de veiligheidslamp van Humphrey Dady versmadende, met een kaars in een kolenmijn zijn gegaan? Toch moet ik opmerken, dat Potten, hoewel hij in zijn geest lachte over de voorzigtigheid van de menschen die hem gebruikten, stipt was in het volbrengen hunner orders, die hij naar de letter uitvoerde in alles wat hen persoonlijk betrof, hetzij dan dat hij bang was om de gunst kwijt te raken, hetzij dat hij naauwgezet van geweten was. Zoo was de man, die zijn pijp rookte in de kamer waar Lise sliep, met een groote zwarte pop in haar armen; die pop had beweegbare oogen, tanden, maar had geen armen, een pop die andere kleine meisjes leelijk zouden gevonden hebben, maar waar Lise heel blij meê was en waarvan ze zooveel hield alsof 't de mooiste pop was die er bestond. Potten zat daar en rookte zijn pijp, zijn vrouw zat er ook en praatte, Lise lag te bed en sliep. Potten en zijn vrouw hadden tusschen zich een eenvoudige withouten tafel, waarop een lamp stond, waarin petroleum brandde, duidelijk merkbaar aan den reuk. Lise sliep doch de lezer meene niet dat Lise in een bedje lag te worden, zullen aan een toelatings-examen moeten vol doen, ten einde bewijzen te geven van genoegzame weten schappelijke kennis. Aan het verblijf bij de krijgsschool is voor iederen leerling eene jaarlijksche schadeloosstelling voor buitengewone onkosten, ad f 200, verbonden. De chef van den generalen staf heeft het oppertoezigt over de school en zij staat onder de leiding van een hoofd officier van den generalen staf als directeur, wien als leeraren officieren zullen worden toegevoegd. De leerlingen, thans hij de stafschool aanwezig, zetten, voor zooveel noodig, hunne studiën voort aan meergenoemde krijgsschool. De minister van Oorlog heeft den omvang der studiën, alsmede het toelatings-examen, geregeld. Bedankt voor liet beroep naar Gramsbergen door ds. G. Doedes, pred. te Velzen. Volgens de Tijd zal hier te lande een seminarie worden opgerigt tot aankweeking en opleiding van zende lingen voor China, Mongolië, enz. De inrigting wordt gevestigd te Steyl, nabij Venlo. De heer F. A. Kries, hulponderwijzer te Oudkarspel, staat op het zestal voor de betrekking van hoofdonderwijzer te Wilnis. De landhouwfeesten te Zaandam heioven zeer luis terrijk te zullen zijn. Het voorloopig programma bevat o. a. eene harddraverij, veetentoonstelling, tentoonstelling van landbouwproducten en werktuigen, matinée's musicales, concerten, hal, diner voor de leden, stoomboottogt langs de Zaan, tooneelvoorstellingen en algemeene vergadering. Omtrent het besluit van den Amsterdamschen ker- keraad, betreffende de uitnoodiging der Portugeesch Israë litische gemeente, deelt «de Vrijheid» nog het volgendemede: «Zij, die tot het nemen van dat besluit hebben meegewerkt, verklaarden, bij monde hunner woordvoerders, dat liun geweten hun niet toeliet in het officieel karakter van kerkeraadslid te verschijnen aan eene plaats, waar de Christus Gods zoo niet gesmaad, dan toch in zijne wezen- te slapen met zijden gordijnen en kanten en al hetgeen cr meer behoort bij een dichterlijke beschrijving van slapende kinderen. Het eenvoudig verblijf van Potten permitteerde zulk een luxe niet. Potten, zijn vrouw en Lise sliepen alle drie in één bed, dat zonder zeer groot te zijn niet minder dan de halve ruimte van de kamer innam. Dat bed had slechts een deken, uit verschillende stukken gemaakt, Het was echter geen tooneel dat de oogen van de ouders deed afwenden wanneer ze naar het bed keken waar Lise lag tusschen twee grove maar zindelijke lakens, met haar klein hoofdje op twee kussens. Haar blonde haren, weelderig voor een kind van haar leeftijd, golfden langs hare slapen; haar oogleden hadden lange wimpers; haar mondje, tot een glimlach geplooid, half geopend, liet een dubbele rei prachtige witte tanden zien; haar mollige armpjes hielden de zwarte pop stevig vast. In haar soort was de zwarte pop ook aardig om te zien, met haar kroeskop, met een ring door den neus, een kralen collier, en een schitterende jurk van geel satijn. Potten stond op van zijn stoel, naderde zacht het bed, en toen hij weêr ging zitten, was zijn oog door een traan bevochtigd: „Goede hemel, wat is zij gelukkig in haar slaap." Zij heeft nog nooit anders dan een pop van een dubbeltje gehad, zooals je weet, Potten, zei de moeder, een vrouw die in haar eenvoud een goed uiterlijk had en een tevreden gezigt, hoewel zij kwade dagen beleefd had. Maar, hernam Potten, toen ik t'huis kwam scheen het mij toe, dat zij gehuild hadof heb ik mij bedrogen toen ik meende dat ik nog twee roode vlekjes op haar wangen zag? Ja, wij hebben een kleinen twist over de pop gehadLise had den heelen dag met haar gespeeld, en het leek mij toe dat zij haar niet in bed moest meenemen, maar zij wou haar lief zwartje, zooals ze haar noemt, in haar armen hebben, en om haar tranen te doen bedaren, hen ik geëindigd met haar haar zin te geven. Welk kwaad steekt daarin, zei Potten. Het arme kind, laat ze gelukkig wezen! Die pop zal heel wat geld gekost hebben, zei vrouw Potten; een pop van die grootte, met een halssnoer, een mooije jurk en de rest Zeer zeker, hernam Potten met een onverschillig gezigt. Gij zult nooit geld genoeg gehad hebben om zoo'n pop te koopen, zei vrouw Potten, drukkende op het woord „koopen." Ik koopen, zei Potten lagchende, wel zeker, 't is een kwade wind die niemand iets goeds aanbrengt! Maar gij hebt mij nooit gezegd, hoe gij er aan zijt gekomen, alleen maar verteld dat gij ze gekregen hebt. O! wat komt er dat op aan? zei Potten geeuwendeik hen moe, laat ons slapen gaan, vrouw. Potten en zijn vrouw gingeu naar bed, en sliepen spoedig, met Lise en haar pop in 't midden. II. Verandering van tooneel en decoraties. Het is dezelfde dag, maar niet zoo laat in den avond, en wij zijn in een aanzienlijk huis aan den anderen oever van den Theems, midden in de aristocratische wijk van Tilhurnia. Het is nog maar een uur na zonsondergang en men is bezig een klein meisje naar bed te brengen van zeven of acht jaren. Klaarblijkelijk is zij ziek geweest, en nog naauwelijks is de beterschap begonnen, want haar lief gezigtje is vermagerd en bleek; haar handen zijn bijna door schijnend; en zij waggelt als zij beproeft om alleen te loopen. lijke waarde miskend en als Verlosser en Zaligmaker, ook van de verloren kinderen Israëls, geloochend wordt. Volgens hun gevoelen mag geen christen bij een plegtiglieid als deze de Synagoge betreden, tenzij hij er van zijn Heer en Heiland wilde getuigen, want zwijgend aan zulk eene feest viering deelnemende, haalt hij zich den jammer op den hals, bedreigd door 's Heeren woord: «Zoo wie mij verloochend zal hebben voor de menschen, dien zal ik verloochenen voor mijn Vader, die in de hemelen is.» Door deze en soortgelijke argumenten liet de groote meerderheid zich medeslepen en het was te vergeefs, dat dr. Vinke herinnerde hoe onze voorvaderen de Joden niet slechts geduld, maar zelfs tot den opbouw hunner Synagoge bijgedragen hadden, te vergeefs dat dr. Kuyper beweerde dat de vaderen zoo gehandeld hadden, ook tot openbaring en handhaving van het echt Calvinistisch beginsel van gewetensvrijheid en dat het uit dien hoofde aan het nakroost voegde hun voetspoor te drukken.» Verder zegt het blad, dat het protest van sommige kerkeraadsleden ongetwijfeld een grooter aantal onder- teekeningen zou dragen, indien niet zoovele predikanten afwezig waren en de afzenders met zekerheid geweten hadden wie van de ouderlingen en diakenen mede voor de afvaardiging gestemd hebben. Mogten er onder hen zijn, die er prijs op stellen, dat hunne namen publiek worden gemaakt, dan biedt het weekblad hun daartoe plaats aan. In het binnen-gastliuis te Amsterdam is jl. Vrijdag avond om acht uur een brutale misdaad gepleegd. De knecht op de snijkamer, Karei Jacob Mens, had herhaaldelijk van den huismeester, den heer Velthuijsen, berispingen ontvangen, omtrent zijn gedrag. Hij was op dronkenschap betrapt, en maakte het den huismeester met allerlei aan- en opmerkingen dikwerf lastig. Zijne functiën als knecht op de snijkamer verrigtte hij echter naar genoegen, en het zal ook wel deze oorzaak geweest zijn, dat men den Het kleine meisje heeft een had gehad, te oordeelen naar de omgeving, en men heeft haar een élégant negligé aangetrokken, en haar neergelegd op een gemakkelijke canapé, terwijl men haar bedje in orde maakt. Bovendien schijnt de kamer van de kleine en de overige kamers van het huis maar half gemeubeld. Vooral zou het u opgevallen zijn dat er geen kleeden op den vloer lagen. Nog een opmerking. Het tafeltje naast de canapé staat vol met speelgoed voor de herstellende, maar alles speelgoed van weinig waarde, photographie-allmms en andere dingen die men zonder spijt kan vernietigen en zonder veel kosten kan vervangen, en eindelijk treft uw reukorgaan een scherpe lucht van teer of van een van die zelfstandigheden uit de apotheek, die bekend zijn onder den naam van ontsmettende stoffen. Mama gaat aan 't hoofdeinde van het bedje zitten. Ben ik nu nog niet heelemaal beter vraagt haar het kleine meisje. Dat zal niet lang meer duren, lieve Lisebeth, antwoordt de moeder. Wij gaan morgen naar het strand, en in 't laatst van de week kunt ge misschien met je broertje spelen, in het zand loopen en schelpen zoeken Maar ma, waar is Candaee? Zal zij niet met ons meegaan naar het strand Ik wou Candaee zoo graag terughebben. Lieve Lisebeth, Candaee is weg. Waar is ze dan naar toegegaan Ik weet het niet liefste, de „man" heeft haar meegenomen met de andere dingen. Wat zou hij met haar doenzou hij haar beter maken Ik hoop het, mijn schatje. En als ze beter is, waarom zou de „man" haar dan niet terug brengen Lieve Lisebeth, het is voorzigtiger om niet te vertrouwen op die beterschap, want hoewel ze u nu geen kwaad meer kan doen, zoo zou Candaee het nog wel aan anderen kunnen doen. Arme Candaee, zei de kleine met een zucht, ik zou toch niet willen dat ze een ander klein meisje ook zoo ziek maakte, als ik geweest ben. Ik zou het ook niet gaarne willen, zei de moeder op zachten toon, ziende dat zij slaperig begon te worden. Men raadt reeds dat Candaee dezelfde pop was die Lise zwartje genoemd had, niet wetende dat men haar den naam van de Koningin van Ethiopië gegeven had toen zij nog de liefste pop was van miss Lisebeth Hartcourt. Candaee was een van de verschillende zaken, die men aan den „mail" gegeven had „om ze te vernietigen" of om „ze beter te maken," zooals de kleine zieke zou gezegd hebben. De „man" was Potten lady Harcourt kende hem niet, hij was haar aanbevolen als iemand, geschikt voor dat werk en dien men er altijd voor gebruikte. Ze had hem goed betaald en vooral op het hart gedrukt om alles te verbranden of ten minste goed te ontsmetten, als hij het mogt willen bewaren. Ge belooft mij, dat gij dat zeker doen zult, had ze nog eens herhaald. „Wees gerust mevrouw, ik weet wat ik doen moet," had Potten haar op zijn gewone manier geant woord met dat knippen van zijn oog, dien glimlach en die met moeite bedwongen spotachtige uitdrukking, die niet geruststellend zou geweest zijn voor iemand die Potten kende, maar lady Harcourt had zijn naain zelfs nooit gehoord. Eenige dagen later ging de herstellende Lisebeth naar het strand waar zij spoedig haar krachten en roode wangen terugkreeg en zoo vrolijk werd als ooit. En Candaee en de „man" werden vergeten. (Slot volgt.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1875 | | pagina 1