1875. N°. 118. Vrijdag 1 October. 33 Jaargang.
Binnenland.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN N°. 163.
f IIELDERSCHE
E\ MEUWEDIEPER COURANT.
„W ij huldigen het goed e."
Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1 80.
franco per post - 1.65.
Klken Donderdag vertrekt de mail naar
Oost-Indic. Laatste ligiing 's avonds 6 uur.
De sluiting der mail naar Padang en Batavia, te verzenden
per mailboot PRINSES AMALIA, geschiedt voor druk
werken den 1 October a. s., na aankomst van trein III
fNoordhollandsche Spoorweg), ten 10.58 des avonds, voor
brieven den 2 October a. s., na aankomst van trein I,
ten 9.47 des morgens.
HELDER en NIEUWEDIEP, 30 September.
Blijkens een jl. Dingsdag bij het departement van
Koloniën ontvangen telegram van den gouverneur-generaal
van Nederl.-Indië, was op den 23 dezer de gezondheids
toestand in Atsjin gunstig. Een bataillon Maduresche
barissans was aldaar van Java aangekomen, en daarentegen
het regterhalf 5de bataillon infanterie naar Samarang ver
trokken.
Wie heden morgen een blik sloeg langs onzen zeedijk
werd bang te moede. Duidelijker dan ooit zag men de
vreeselijke verwoestingen van den storm, welke in den
afgeloopen nacht onze kust heeft gebeukt. Bij honderden
was men bezig de treurige overblijfselen te verzamelen van
een schipbreuk, welke kort te voren had plaats gehad.
De zee was als bezaaid met wrakhout en treffend de
aanblik van zoovelen, die met medelijden dit schouwspel
aanstaarden.
Uit nadere berigten blijkt ons, dat gisteren avond elf
uur de Engelsclie bark Present, kapt. Parker, met hout
vanNew-York naarHamburg bestemd, op de Zuidergronden is
gestrand en stuk geslagen; 15 man der ekwipage heeft
zich op het wrak, dat langs den steenen glooijing is gesla
gen, weten te redden, terwijl een zieke schepeling jammerlijk
is verdronken.
Wij vernemen dat het de eerste reis was van dit vaartuig.
Jl. Dingsdag namiddag is een bejaard persoon, aan
boord van de mailboot Celebes werkzaam, van bet dek in
het ruim gevallen en direct overleden.
Niettegenstaande de stormen der laatste dagen blijft
de König Wilhelm onbewegelijk op bet strand zitten. De
Engelsche ondernemers gaan onvermoeid voort met het
1) De bedelares met den sluier.
De laatste keer, dat ik te Berlijn was, slenterde ik op een avond
in den herfst „Unter den Linden" langs en ging toen door de
„Passage" of „Keizergalerij" door den stroom inenschen, die zich
daar heen en weder bewogen en die door een zee van licht, dat
nit de winkels kwam, besehenen werden. Onder het zuilenportaal
op den hoek der Frederiks- en Beerenstraat bleef ik even staan
om terugziende mij nog eenmaal met den aanblik van het prachtige
beeld te verzadigen. Ik stond in de schaduw van een dier
reusachtige steenen pilaren, die den ingang versieren tot het prachtig
produet van des stichters tijd.
Daar kwam een jong, aardig en elegant gekleed jongheer nit
de Beerenstraat te voorschijn, die in vergelijking van de lichtzee,
waarin ik mij bevond, donker was. Hij wierp een scherpen blik
op mij, alsof hij iets zocht. Ik herkende den jongen man dadelijk.
Hij was, ofschoon wij beide nog jong waren, een oud vriend, die
ik sedert de laatste jaren niet ontmoet en uit het oog verloren
had. Hij was schrijver, maar had te gelijk het geluk rijk en baron
te zijn.
Om zich ergens meê bezig te houden, had hij op zekeren dag
lust gekregen een roman in vier dqelen en twee deelen lyrische
poëzie uit te geven en bescheiden als hij was, zeide hij mij lachend
van deze zijne geesteskinderen, dat hij geloofde, dat slechts zijn
klinkende naam en andere klinkende middelen hem aan een drukker
en uitgever voor de kinderen zijner muze geholpen hadden.
Ik verheugde mij er over, den goeden jongen terug te vinden
en trad subiet uit mijn toevallige schuilplaats op hem toe, terwijl
ik lachend beide handen naar hem uitstrekte en uitriep
„Zoekt ge mij soms, waarde Persin?"
Hij deed van schrik een stap achteruit. Doch spoedig kwam
er een vriendelijk lachje op zijn gezicht en hij drukte mijn hand
hartelijk.
„Eerlijk gezegd," antwoordde hij vroolijk, „dacht ik op dit
oogenblik volstrekt niet aan u; ik meende dat ge, ik weet niet
waar, uw verblijf had opgeslagen, maar toeh ik ben recht blij dat
ik u zoo ongehoopt gevonden heb."
„Dus een reudez-vous? Neem mij dan mijn onbescheidenheid
niet kwalijk?" zeide ik, „dan zal ik u niet storen. Met uw verlof
zal ik u morgen komen opzoeken. Geef me uw adres."
„Blijf," riep hij vroolijk, „ik verwacht niemand. Maar de plaats
waar gij stond is voor mij en mijne levensgeschiedenis historisch."
„O!" zeide ik weifelend.
„Voor mij, zeg ik, voor mij is die plaats historisch," antwoordde
hij met een zonderling mengsel van scherts en ernst.
„Mag ik weten, welke historische herinneringen voor u aan die
plaats verbonden zijn, vraagde ik.
„Hier, mijn vriend, heb ik mijn schoonmoeder gevonden."
„Ge zijt gehuwd? Dan wensch ik u van harte geluk."
„Nog niet, mijn waarde. Overmorgen eerst zal mijn bruiloft
maken van een geul langs da eene zijde, in de hoop dat
bet schip bij hoog getij vlot kbme.
II. M. de Koningin is den 23 dezer met Prins Alexander
te Constanz aangekomen, waar zij in het Hotel des Hes
haren intrek beeft genomen. Den 25sten bragt H. M. een
bezoek aan Keizerin Eugénie op Arenenberg en den 27sten
woonde de Vorstin, naar men weet, de onthulling van het
standbeeld baar vaders te Cannstadt bij.
De «Daily News» deelt mede, dat Z. K. H. de
Prins van Oranje, die zich nog te Parijs ophoudt, jl. Zon
dag avond door een ligte ongesteldheid is aangetast. De Prins
bevond zich op een partij in liet kasteel Brevannes, toen
bij plotseling te half twee, even voor dat de cotillon zou
worden gedanst, ongesteld werd en verpligt was naar Parijs
terug te keeren met den extra-trein, die voor de gasten
gereed stond.
Z. K. H. Prins Frederik heeft op zijn reis naar
Mnskan twee dagen te Berlijn vertoefd, ten einde HD.
zwager, Keizer Wilhelm, te bezoeken. In den morgen van
Zondag kwam de Prins in Duitschlands hoofdstad aan, ter
wijl Z. K. H. Dingsdag weder van daar vertrokken is.
Volgens den Berlijnschen correspondent van de «Köln.
Ztg.» bragt Keizer Wilhelm Zondag voormiddag een bezoek
aan den Prins die in het «Nederlandsch paleis» zijn
intrek had genomen die dit beantwoordde met een
contra-visite aan Keizer Wilhelm en de overige leden der
vorstelijke familie. Zondag en Maandag dineerde de Prins
bij zijn doorluchtigen zwager, den laatsten dag met gevolg.
De zeemiliciens der ligting van dit jaar worden deze
week in het genot van onbepaald verlof gesteld.
Het detachement mariniers van 300 man, dat in Mei
1873 naar Indië vertrok tot deelneming aan den oorlog in
Atsjin, zal, na een driejarig verblijf, tegen de helft van
het volgend jaar bier te lande terugkeeren.
De longziekte neemt in ons land algemeen af. Er
is dan ook voor afmaking van ziek vee f 50,000 minder
op de begrooting uitgetrokken.
De minister van Binnenl. Zaken is van plan zoo
spoedig mogelijk een geheel nieuwe regeling voor het korps
ingenieurs van den waterstaat voor te stellen.
Beroepen te Dordrecht de beer M. Sjoers, pred. te
Oppenhuizente Eijerland op Texel de heer B. H. Habbema,
candidaat.
Het provinciaal archief van Noordholland zal aan-
plaats hebben. Ik was juist bezig den nog ontbrekenden getuige
te zoeken. Wilt ge mij de eer aandoen bet te zijn?"
„Gaarne, lieve PersinMaar neem me niet kwalijk, ik vind
het zonderling, dat ge uw getuigen op straat opzoekt. Ge hebt
zeker toch wel nadere bekenden."
„Neen. En dan gaat de geheele zaak ook niet zóó toe, als dat
gewoonlijk het geval is. Waar woont ge?" zoo viel hij zich zelf
in de rede.
„Niet ver van hier. Frederikstraat, Numero
„Als ge het goed vindt, zal ik den avond bij n doorbrengen en
u in mijn zonderling geheim inwijden. Tevens geef ik u verlof,
de geschiedenis, als ze het waard is, publiek te maken."
„Ge zijt zeer goed, maar ik gevoel me er des te minder toe
geroepen, daar ge zelf schrijver
„Pas op," zeide hij lachend met den vinger dreigende, „spot
niet. Op het oogenblik ben ik niet anders en wil ook niets anders
zijn dan onuitsprekelijk gelukkig. Maar laten we dat daar, daar
zijn we reeds aan uw huisdeur. Als mijn zaak u interesseert, zal
ik binnen gaan."
„Ten hoogste, waarde Persin. Ik hen zeer verlangend naar de
eer, uw schoonmoeder te leeren kennen; het zal me echter nog
meer in verrukking brengen aan uwe bepaald bekoorlijke bruid
voorgesteld te worden."
Wij waren nu op mijn kamer aangekomen. Ik gaf mijn vriend,
die het zich reeds gemakkelijk gemaakt had, sigaren, vulde onze
glazen en ging naast hem zitten.
„Mijn bruid zult ge leeren kennen, o zeker," er kwam een
lachje van geluk op zijn gezicht, „zeker is ze bekoorlijk, in mijn
oog mooi, zeer mooi. Maar zoo spreken alle verliefden, zult ge
zeggen, mijn vriend. Dus ze is bekoorlijk, en wat meer is, ze is
zoo goed als een engel. Wij blijven nu eenmaal niet jong, maar
het hart, vriend, het hart mag nimmer oud worden en blijft ook
jeugdig als ware liefde het vervult."
„En de schoonmoeder?" aldus viel ik hem glimlachend in de
rede. „Dweept gij evenzeer met haar?"
Hij zag mij ernstig aan.
„Ge zult haar voorloopig niet zien, ze is nu ze is ziek."
„En ge viert in weerwil daarvan uw bruiloft? Hoor eens vriend,
de zaak komt mij hoe langer des te raadselachtiger voor."
„Nu," riep hij weder op zijn gewonen vroolijken toon, „val me
toch niet zoo telkens met uwe vragen in de rede, maar luister
s. v. p. naar mijn vertelling."
„Ik ben geheel gehoor."
„Ik flaneerde eenigen tijd geleden in dezen omtrek," vervolgde
mijn vriend, „en toen ik ongeveer honderd schreden afgelegd had,
stiet ik op dezelfde plaats waar ik u van daag gevonden heb,
op eene
„Schoonmoeder," zeide ik lachend.
„Val me niet in de rede," voegde hij mij spoedig toe. „Ik
vond dus op die plaats in de schaduw eener zuil een ineengedoken,
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaateruimte berekend.
merkelijk worden uitgebreid. Er zal aan het bestaande
gouvernementsgebouw een geheel nieuwe vleugel worden
toegevoegd.
Op Dingsdag den 5 October zal voor het Prov. geregts-
hof in Noordholland teregt staan Willem de Rooy, oud 27
jaren, wonende te Hoorn, beschuldigd van poging tot moed-
willigen doodslag. Acht getuigen zijn in dezen gedagvaard.
Mr. E. van Lier zal als verdediger optreden.
Men meldt ons van Texel, dd. 30 dezer:
«Eergisteren werd een schaap door den bliksem doodge-
geslagen, terwijl een nabijzijnde landbouwer ter aarde
geworpen werd, doch gelukkig met den schrik vrijkwam.»
«Gisteren werd aan den Burg een oud strijder van
183031, door zijne op 't eiland wonende krijgsmakkers
begeleid, grafwaarts gedragen.
Deze plegtigheid bragt een groote menigte toeschouwers
op de been.»
De toestand te Egmond aan Zee is in vele opzigten
geenszins benijdenswaardig. Eeeds sedert twee jaren mist
men er een predikant: een hulponderwijzer is ook sedert
langen tijd noodig, daar nu de kinderen om de beurt eenmaal
daags naar school gaan. In die gemeente van 1900 zielen
kan geen geneeskundige hulp worden ingeroepen, en de
eenige vroedvrouw kan door ouderdom sinds lang geen
dienst meer doen. Bij dit alles blijft ook nog de langge-
wenschte bewaarschool maar steeds weg.
Te Purmerende is jl. Maandag het nieuw gestichte
bedehuis der Israëlitische gemeente ingewijd.
De feestredenaar, de beer Hillesum, uit Amsterdam, bragt
buide aan mevr. de wed. Zadeitsvan Garderen, die, de
Hervormde godsdienst belijdende, een voorbeeld van echte
verdraagzaamheid heeft gegeven, door het nette kerkgebouw
te stichten en aan de niet-vermogende gemeente in gebruik
af te staan.
Bij het onweder, dat jl. Maandag gewoed heeft, is
de bliksem geslagen in het goederenbureau van het station
der Hollandsche Spoorwegmaatschappij te Amsterdam. Twee
personen, die zich daar bevonden, ontvingen een geweldigen
scliok, doch kwamen overigens met den schrik vrij. Ge
lukkig ook is geen brand veroorzaakt.
Jl. Dingsdag behandelde de criminele kamer van het
provinciaal geregtshof te Amsterdam een hoogst belangrijke
zaak. Het gold namelijk een beschuldiging ter zake van
diefstal van vijf boerenkooltjes, ter gezamenlijke waarde
behoeftig gekleed oud moedertje, die me op bevenden en dee-
moedigen toon om een aalmoes verzocht. Meer dan de toon nog,
was bet de onbeschrijfelijke bescheidenheid, gepaard met een zekere
angstigheid, waarmede het oudje mij hare kleine hand voorhield
er lag een zekere voornaamheid in hare bewegingen, die men hij
een bedelares gewoonlijk niet vindt, maar ook niet zoekt, die mij
aanleiding gaf niet, zooals ik wel eens doe, haar achteloos een
aalmoes te geven, maar voor ik haar een geldstuk in de hand
drukte, een vorschenden blik op de vrouw te werpen. Daarbij
bemerkte ik dat hare gestalte omhuld was door een breeden,
langen van verkleurde en gescheurde zijde gemaakten mantel. De
arme vrouw scheen aan hare oogen te lijden, want een breede
band was over Tiaar aangezicht gebonden, die tevens voor een
gedeelte hare 'oogen verborg en daarover hing een dichte zwarte
sluier."
„Dus een bedelares met een sluierniet kwaad!" zeide ik lachend,
terwijl ik tegelijk onze glazen vulde.
„Ja," vervolgde Persin, „en ik weet niet wat mij aandreef, deze
vrouw mijn geheele niet lieht gevulde geldbeurs te geven om mij
daarop snel van haar af te wenden. Op dit oogenblik kwam een
politie-dienaar langs de „Passage." De bedelares ontsnapte niet
aan zijne scherpe en geoefende oogen. Ik gevoelde, dat ik aan
den arm werd vastgehouden en een van angst bevende stem zeide
fluisterend aan mijn oor: „O mijnheer! gij, die zoo goed waart,
red mij daar zie een politie-dienaar, die ach! dat zou
ik niet overleven."
De toon, waarop de ongelukkige deze woorden sprak, was onbe
schrijfelijk aandoenlijk en drong tot mijn hart door. Ik vatte
zonder mij lang te bedenken, de op mijn arm rustende hand, die
licht beefde, met een hartelijken handdruk en geleidde de vrouw
naar de Frederikstraat terug.
De politie-dienaar volgde ons.
„Heeft die vrouw bij u gebedeld?" vraagde hij.
„Neen!" loog ik ten voordeele mijner beschermelinge, „zij is een
bloedverwante van mij, die ik naar huis breng, ik ben baron
von Persin."
De politie-beambte zag mij een weinig verbaasd aan, vervolgens
verwijderde hij zich na even gegroet te hebben.
De oude vrouw leefde weer op, als van een zwaren last ontheven.
„Ik dank u," bracht zij er met moeite uit, terwijl ze mijn arm
vaster drukte. „God vergelde u dat o, het was verschrikkelijk
geweest en ^~en ik zal het zeker nooit weer doen."
Zij had de laatste woorden zacht, en meer tot zich zelve, dan
tot mij gesproken.
Ik werd oplettend.
„Wat?"
„O niets, niets, zeide zij snel. Maar denk eens mijnheer, dat
die politie-dienaar mij een verblijf in de gevangenis had aangewezen
ik ik in de gevangenis, en wat zou mijne doehter
I Zij hield plotseling op, terwijl ze haren arm uit den mijnen trok