1875. N°. 142.
Vrijdag 26 November.
33 Jaargang.
De boekjes van de „Bon Marché,"
Uitgever A; A. BAKKER Cz.
Binnenland.
HELDERSCHE
E\ VIEIWEDIËPER COIRAVT
„W ij huldigen het goed e."
Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal 1-30.
w franco per post - 1.65.
Bureau: MOLENPLEIN N°. 163.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Klken Donderdag vertrekt de mail naar
Oost-Indië. Laatste ligting 's avonds 6 uur.
Er is bijna niemand, die niet regelmatig eenige malen
per jaar eene uitvoerige en naauwkeurige prijscourant
ontvangt van die groote Parijsche huizen, die den handel
in manufacturen tot eene hoogte hebben gebragt, dat hij,
gedreven in paleizen door een leger van man'lijke en
vrouwelijke bedienden, desniettegenstaande door matige
prijzen, reusachtigen omzet verzekert.
Er is geen dorp zoo afgelegen, geen hofstede zoo ver
van den grooten weg verwijderd, waar niet die net geïllus
treerde catalogussen van modewaren, meestal in het
Eransch, soms ook in het Hollandsch geschreven, door
lage prijzen tot koopen lokken.
De hoeveelheid manufacturen, die door de «Printemps,»
de «Petit St. Thomas,» de «Grands magasins du Louvre,»
de «Bon Marché,» en zooveel anderen, naar Nederland
wordt afgeleverd en daar verbruikt, is zoo belangrijk, dat
het meer en meer de .vraag wordt, hoe onze Hollandsche
winkels, vooral de kleinere, de met matig kapitaal gedre
vene zaken, de concurrentie zullen uithouden. Elke gulden
in Parijs besteed vermindert den omzet van een Neder-
landsch winkelier met gelijk bedrag, en wij weten, dat
hoe minder een handelaar omzet, hij procentsgewijze des
te meer moet verdienen, zal hij zijne algemeene onkosten,
huur, bedienden, belasting en renten kunnen voldoen, en
zelf blijven bestaan. Als hij nu echter, wat reeds het
geval is, tegen dien hoogeren prijs niet verkoopen kan,
dan is het niet moeijelijk zijn lot te voorspellen.
Eenigen tijd geleden werd door een werkelijk al te
naïven inzender in het «Nieuws van den Dag» den Neder
landers op het hart gedrukt om toch uit vaderlandsliefde,
teneinde een deel van den eerbiedwaardigen middenstand voor
dreigenden ondergang te behoeden, in Hollandsche winkels
tegen duurderen prijs te koopen, wat men veel goedkooper
uit den vreemde kan laten komen.
Het spreekt vanzelf, dat deze raad of deze vermaning
eenvoudig onzin is. Voor de overgroote meerderheid der
verbruikers is het volstrekt niet onverschillig, of zij op
den toch al zoo duren post van hun budget «kleêren voor
het gezin,» vijftig of honderd gulden uitsparen, en de
eerste pligt van ons allen zal toch wel zijn: rondkomen
en geen schulden maken.
Buitendien met aalmoezen wordt geen handel gedreven,
en alles wat men voor dezelfde waar bij den eenen win
kelier uit vaderlandsliefde of medelijden meer betaalt, dan
waarvoor een ander het leveren kan, is, hoe hard het
klinke, een aalmoes.
Op dien weg is deze tak van handel niet te helpen.
Daartoe is geheel iets anders noodig, dan een beroep op
de goedhartigheid van kalantenkalanten zijn niet goed
hartig. Daartoe is noodig de redenen te kennen, die
maken, dat een Hollandsch winkelier niet leveren kan
voor den prijs, waarmede een Parijsch magazijn goede
winsten behaalt. Dit onderzoek is noch onnoodig, noch
van gering belang. Want het is niet alleen de derde- en
viurdehands-handel in manufacturen, het is bijna de
geheele winkelnering, de geheele tusschenhandel, die dreigt
te bezwijken, door de concurrentie met de groote kapitalen
en de groote huizen, en dat schijnt ons een teeken, dat
wij aan den vooravond staan van groote en belangrijke
sociale hervormingen, die men moet voorzien, zal men er
niet onder te gronde gaan. Vraagt men een winkelier
naar de reden van dit groote verschil, bijna zeker zal hij
u antwoorden: dat komt omdat die Parijsche kantoren
alles a contant en tegen rembours verkoopen, en wij crediet
moeten geven, dat komt, omdat wij op zware lasten zitten,
en veel onkosten hebben.
Van het eerste is iets, van het tweede letterlijk niets
waar. Het is waar, dat er bij ons misbruik wordt gemaakt
van het crediet in den detailhandel, zoowel door hem, die
't neemt als door den verkooper, die het geeft. Ons
stelsel van nieuwjaars-rekeningen, die soms in Junij, ja
dikwerf eerst een jaar later betaald worden, is een ver
derfelijk stelsel, waardoor de kooper veel minder gebaat,
dan de verkooper geschaad wordt. Maar er is daarentegen
geen enkele verstandige reden om aan te nemen, dat
dezelfde personen, die nu tegen onmiddellijke betaling uit
Parijs of van elders hunne benoodigdheden laten komen,
niet onmiddellijk zouden willen betalen, als zij in hunne
nabijheid hetzelfde goed op dezelfde voorwaarden konden
krijgen. Integendeel, niet genoodzaakt te kiezen op stalen
of monsters, geenerlei risico van vervoer loopende, zouden
zij belang hebben te koopen in den naasten winkel.
Maar op welk beginsel rusten onze winkels, de uitzonde
ringen niet te na gesproken? Op het dwaze beginsel, dat
de goeden voor de kwaden betalen moeten. Iemand, die
dadelijk betaalt, is zeer welkom, maar men kan liem geen,
of geen noemenswaardige korting geven, want dan zou de
winkelier op het laatst met de verliezen op de slechte en
late betalers blijven zitten. Dat is nu heel mooi gerede
neerd uit het oogpunt van den winkelier, maar 't is dui
delijk als de zon, dat de goede klanten niet vrijwillig
voor anderen betalen, en zich elders voorzien, zoodra
daartoe mogelijkheid is.
Welnu, die mogelijkheid bestaat, zoodra een ver
standig handelaar zijne zaken inrigti zijne winsten bepaalt
en berekent tegen verkoop a contant, en alle langzame
en slechte betalers over boord gooit. Dit maakt de kracht
uit dier groote Parijsche magazijnen, wier concurrentie
tegenwoordig zoo bezwarend is voor vele Neder! andsche
winkeliers. Maar waarom volgen wij betzelfde stelsel
niet? Het is onze vaste overtuiging, dat als iemand met
kennis van zaken en behoorlijk kapitaal in een onzer
steden een handel in manufacturen op denzelfden grondslag,
goed, goedkoop en contante betaling, begon, hij de nu
door het buitenland aangeworvene clientèle ten spoedigste
tot zich zou trekken.
Het tweede argument «wij hebben zooveel onkosten, en
zitten op zulke zware lasten,» noemden wij geheel onwaar.
Indien men de cijfers kende der onkosten van deze groote
ondernemingen, dan zou menig koopman, die zich toch
verbeeldt groote zaken te doen, er van schrikken. Wat
het kost om in Londen of Parijs op goeden stand grond
te koopen, en die reusachtige magazijnen te bouwen, die
deze steden versieren, wat dat talrijke personeel kost,
welke enorme sommen aan belastingen, assurantiën, ver
lichting, enz. de algemeene onkosten-rekening aantoont is
verbazend, en zelfs in vergelijking met den omzet hoog.
't Spreekt van zelf, dat wij niet vergelijken met die kleine
winkeltjes, die men bij honderden in elke stad aantreft,
sedert het fatsoenlijker is naaister en modemaakster te
wezen, dan dienstbode, sedert iedere weduwe, die het
noodig heeft, en iedere ambachtsvrouw die er wat bij wil
verdienen, in 't «modevak» doet. Deze winkeltjes tellen
niet mede; hunne onkosten zijn in vergelijking met den
omzet onzinnig groot; als een gezin, of zelfs maar een
paar personen moeten leven, een winkeltje gehuurd en een
patent betaald moet worden van een omzet van vijf of
zes duizend gulden 's jaars, dan kan alleen medelijden,
en niet handel de bron van hun bestaan zijn, en ontbreekt
dat medelijden, dan is, behoudens enkele uitzonderingen,
waar een zamenloop van gelukkige omstandigheden, groote
ijver, buitengewoon veel smaak, een bijzonder voordeeligen
stand, het noodlot bezweert, schulden maken, achteruitgang
en faillisement het eenige en onvermijdelijke einde. Wij
spreken van de ernstige winkeliers met behoorlijke kennis
van zaken, voldoend kapitaal en behoorlijken omzet.
Maar ook voor dezen wordt de concurrentie moeijelijk,
en hiermede komen wij op de dieperliggende, algemeene
reden, die ons de pen in de hand gaf, om een hoofdartikel
te wijden aan de boekjes van de «Bon Marché.» Waar
voor dient de tusschenhandel? Geeft men zich van het
antwoord op die vraag behoorlijk rekenschap, dan is het
verschijnsel, waarop wij wezen, ligt te begrijpen, en zijn
de gevolgen gemakkelijk te voorzien.
Het doel, waarnaar ieder onzer streeft, is om alles, wat
hij noodig heeft, zoo goedkoop mogelijk in te koopen.
Het goedkoopste is dus alles onmiddellijk te koopen van
den fabrikant en aan geen enkelen tusschenpersoon winst
en loon te betalen. Dit zal men altijd doen, in die rigting
streeft dus de maatschappij met al have krachten, als
't mogelijk is.
Of, en in hoeverre 't mogelijk is, hangt voornamelijk
af van de middelen van verkeer, wegen, posterijen, tele-
graphie. Het is voor iedereen doenlijk een kist met
rozenolie uit Parijs te laten komen. Een behoorlijk
adresboek geeft den naam van den verkooper, een brief
brengt de bestelling over, en de spoortrein vervoert tegen
een vaste vracht, en bezorgt de gekochte kist den kooper
te huis; maar hoewel wij weten, dat de rozenolie uit
Aziatisch Turkije en uit Perzië komt, is het voor een
particulier zoo goed als onmogelijk om zijn voorraad van
daar te laten komen. Hiertoe zijn de diensten van den
koopman onmisbaar. In den regel is de zoogenaamde
eerste handshandel altijd onmisbaar. De fabrikant heeft
belang bij den verkoop in groote massa's, evenals ieder
ander producent (graan, steenkolen, enz.) dat heeft, en de
handel, die die goederen in kleinere hoeveelheden ter
onzer beschikking stelt, en ze voor ons bewaart tot
wij ze noodig hebben, is onmisbaar, en niemand onzer
gaat deze soort van handelaars voorbij. Zelfs is meestal
de handel in de eerste hand, die, omdat hij in groote
hoeveelheden koopt, korting krijgt op de prijzen, even
goedkoop als de voortbrenger, de fabrikant zelf. Maar,
of er nu tussclien dezen eersten koopman en ons nog meer
kooplieden noodig zijn, hangt af van omstandigheden.
Hoe moeijelijker de wegen zijn, hoe slechter de communi
catie, hoe meer tusschenhandelaars noodig zijn. Om bij
ons voorbeeld te blijven, dertig en veertig jaar geleden
kochten de Amsterdamsche huizen bunnen voorraad te
Parijs, de winkels in de steden kochten te Amsterdam,
en een heel leger van jongelieden, veelal Duitschers, ver
dienden ruim hun brood, door een grooten zak met manu
facturen op den rug te nemen, die zij in de kleine steden
hadden opgedaan, om die te verkoopen aan de vaders van
dezelfde boeren, bij wien nu de prijscouranten van de
genoemde Parijsche huizen op tafel liggen. Die geheele
tusschenhandel heeft zich in die weinige jaren overleefd.
Waardoor? Eerst hebben de harde wegen, de bewoners
van het platteland in de kleine steden, en weldra stoom-
booten hen te Amsterdam gebragt; dank zij spoorwegen
en telegraphen is Parijs thans niet verder dan Amsterdam
dertig jaar geleden, en voorzeker is het nu voor een
Parijsch handelaar oneindig gemakkelijker, om nu bijv.
te behagen goederen te leveren, dan het in 't begin van
deze eeuw voor een koopman uit den Helder was om zijn
goed behoorlijk te bezorgen in Winkel of Hoogwoud.
Meer en meer wordt de tusschenhandel overbodig,
't gaat er mede, als met de trekschuit, zijn bloeitijd is
voorbij, en zijn maatschappelijke rol wordt eiken dag
nederiger en van minder gewigt. Wij meenen, dat het
rijk der kleine winkeliers even zoo goed ten einde loopt,
als dat van de passagiersvarende schippers van Hildebrand.
Dit klinkt sommigen misschien hard. Maar 't is niet de
vraag of het hard, maar of het waar is. Is het dat, dan
is het een goed werk om te waarschuwen, terwijl het nog
tijd is. En ons dunkt, er zijn er ook wel enkelen onder
onze Nederlandscha winkeliers, zonder namen te noemen,
die, als zij dag aan dag op pantoffels bij de deur gestaan
hebben, van tijd tot tijd een klant helpende, en 's avonds
een half uur hebben besteed om de lade te tellen en
't boek bij te schrijven, in gemoede moeten bekennen, dat
er toch eigenlijk ook geen reden is, waarom de maatschappij
hen voor zoo weinig werk en zulk eene allermatigste
inspanning met een voldoend bestaan zou beloonen.
Er zijn er onderer zijn er ook, die slooven en slaven
tegen 't onvermijdelijke, en beter deden hunne krachten
aan noodiger arbeid te besteden.
HELDEE en NIEUWEDIEP, 25 November.
Mogten wij dezer dagen met genoegen vermelden, dat
ook te dezer plaatse zich een strijkkwartet van eenige
heeren artisten gevormd had, thans kunnen wij met lof
gewagen van de eerste uitvoering, die Dingsdag 11. heeft
plaats geliad. Onze verwachting is in geenen deele teleur
gesteld. De hooge eischen, die men aan het strijkkwartet
stelt, werden door de heeren H. A. Egbers, W. L. Wec-
kesser, J. en H. Craner meesterlijk overwonnen. Het
ensemble is keurig en getuigt van de ernstige studie welke
genoemde heeren zich getroost hebben, om zulk een fijn
genuanceerd geheel ten gehoore te brengen. Het is te
hopen dat het Heldersche strijkkwartet zich niet zal laten
afschrikken door de kleine recette van den avond. Een
klein getal beminnaars der toonkunst was slechts aanwezig.
Het spreekwoordonbekend, onbemind, is hier van toepassing.
Of moeten wij veronderstellen dat het Heldersche publiek
geen kunstzin genoeg heeft voor dergelijke soirees? Hoe
het zij, de edele proeve van dit viertal artisten werd niet
geschraagd, zooals ze dat toch in werkelijkheid verdiende.
Moge eene tweede uitvoering getuigen van grootere belang
stelling voor dezen tak van Apollo's kunst.
Onder den indruk van hetgeen de couranten ge
schreven hebben over de dramatische schets van mej.
KrüsemanEen blik in de Kunstenaarswereldwoonden
wij gisteren avond de voorstelling bij van de schrijfster en
hare twee leerlingen, Elise Baart en Hélène Gerritsen.
Is de strekking van het stuk niet goed te keuren en
ongeschikt om in ons land sympathie te verwerven, het
spel van mej. Krüseman en liare leerlingen verdient lof,
en blijkbaar voldeed het ook aan het talrijk publiek;
't blijft echter te betreuren, dat mej. Krüseman, die het
waarlijk niet aan talenten ontbreekt, zich te veel door
personele consideratiën laat inspireren.
Hoe men echter ook over den inhoud van het stuk
moge denken, en welke ook de kritiek der pers zij, het is
de moeite waard de opvoering bij te wonen.
De loge Willem Frederik Karei alhier zal heden haap
öOjarig bestaan feestelijk vieren.