1875. N°. 15&3
Woensdag 22 December.
33 Jaargang.
Binnenland.
HELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
„W ij huldigen het goed e."
Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal130.
w kb franco per post - 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN N°. 163.
Prijs der Advertentiën: Van 14> regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaats-ruimte berekend.
Eiken Donderdag vertrekt de mail naar
Ooftt-Indtë. Laatste ligting 's avonds 6 uur.
HELDER en NIEUWEDIEP, 21 December.
Naar wij vernemen, wordt het detachement mariniers
uit Atsjin tegen het einde der volgende maand alhier
verwacht.
In de vergadering der sociëteit Bellona, jl. Zaturdag
avond in 't lokaal Musis Sacrum alhier gehouden, werd
door den heer J. L. M. van der Vinne eene wetenschappe
lijke voordragt gehouden. Spreker behandelde den in 1864
gevoerden krijg van het verbondene leger der Pruissen en
Oostenrijkers tegen dat van Denemarken. Ter verduide
lijking van zijne voordragt had spreker een schetskaart op
een zwart bord geteekend van het oorlogstooneelde beide
hertogdommen Sleeswijk en Holstein met de nabij gelegen
eilanden. Het eerst stond spreker stil bij de aanvankelijke
verdediging van het Danewarke en de daarop gevolgde
ontruiming dier verdedigings-linie door de Deensche troepen;
daarna bij de heldhaftige verdediging door het weinig talrijke
Deensche leger van de Düppelerschansen, en eindelijk bij
de hemagtiging van het eiland Alsen door de troepen der
verbondene mogendheden. Spreker bragt daarbij hulde
aan den moed en de dapperheid, waarmede door het zwakke
leger der Denen tegen den overmagtigen vijand werd
gestreden, hoezeer hij ook een open oog had voor de
door hen begane fouten.
Aan het slot zijner voordragt trad hij in eene vergelijking
tusschen Nederland en Denemarken. Even als laatstgenoemd
land is ook ons Vaderland rijk aan natuurlijke verdedigings
middelen, en hij drukte dus als zijne meening uit, dat, bij
de betere inrigting van onze strijdkrachten, en bij de
bekende toewijding in tijd van nood, van leger en burgerij,
onze onafhankelijkheid zeker op niet minder roemrijke
wijze zou worden verdedigd, ingeval die te eeniger tijd
mogt worden aangerand.
Gisteren tegen den middag brak in een huis in den
Helderschen polder brand uit, die gelukkig spoedig opge
merkt, en door toeschietende beambten van het spoorweg
station in verderen voortgang gestuit werd.
Klant Lakemacher.
Klaas Lakemacher zat met den tuinman op eene houten bank
voor zijne woning. Seringen en jasmijnen geurden in den avondstond,
een vink kweelde in een nabijzijnden dennenboom en hoog boven
hem in den top krijschte een torenvalk, die aldaar zijn nachtverblijf
had gekozen en zijne gezellin afwachtte. Door het hout schitterden
de roode zonnestralen, eene frissche koelte suisde door het gebladerte;
het was een prachtige Junijavond.
De beide mannen zaten gezellig te keuvelen. De tuinman rookte
zijn pijpje, terwijl Klaas van een afgebroken tak een wandelstok
maakte.
„Ik ben wel nieuwsgierig de vrouw van den jongen graaf te
zien, Klaas," zei de tuinman. „Louis, de kamerbediende, die de
huwelijksreis mede heeft gemaakt, zegt, dat zij er lief uitziet, maar
ook erg voornaam. Zij is blond en ziet er bleek uit en zij moet
niet zoo groot zijn als onze gravin."
„God geeft, dat de beste jonge graaf gelukkig met haar is, dat
is de hoofdzaak. Het zal zijn schuld uiet zijn, als het geen
gelukkig huwelijk is. Ik ken hem te goed, Sickert, want hij heeft
menig uurtje hier bij mij doorgebragt; hij heeft een hart van goud,
dat hem op de regte plaats zit. Ik hoop dat hij den ouden Klaas
eens met zijn jong vrouwtje zal komen opzoeken, want ik wil er
niet bij zijn als zij worden ingehaald. Ik heb de menschen wel
gewezen hoe of zij alles moeten versieren en het vuurwerk, dat ik
gemaakt heb, kunnen wij zamen morgen avond afsteken. De
moeder van de jonge mevrouw komt immers ook?"
„Zij schijnt van daag al gekomen te zijn, want als ik goed
g boord heb, is het rijtuig al van den spoortrein terug."
„Komt uw zoon als tuinman bij hem in dienst?"
„Ja, ik ben er erg blij mede; ik hoop maar dat de jongen mij
geen oneer zal aandoen."
Toen het donker was geworden ging de tuinman naar huis, en
Klaas verdiepte zich nog eeDige uren in de beschouwing van een
nieuw door hem uitgevonden werktuigje, dat nog niet geheel en
al naar zijn zin was.
Den volgenden dag was Klaas werkelijk niet tegenwoordig toen
het jonge echtpaar van de huwelijksreis terugkeerde en door de
inwoners van het dorp werd ingehaald. Rusteloos liep hij in zijne
woning heen en weder, en dacht aan niets anders dan aan hem, wien
hij het leven gered had, en die nu met zijne jonge vrouw in aantogt
was, maar toch dacht hij er niet aan hem te gemoet te gaan.
Hij hoorde het hoera roepen van de dorpsbewoners en staarde met
verhelderd gelaat en gevouwen handen naar de plaats van waar die
kreten tot hem kwamen.
Het was hem zoo zonderling te moede. Hij dacht aan haar,
tf&n wier hart hij gerust had, hij dacht ook aan zijn kind dat hij
weggeschonken had, en om wiens hoofd toch altijd zijn gebed had
Gisteren avond ten 10 ure werden de ingezetenen
door klokgeklep en brandgeroep verontrust. Het bleek
echter, dat het uitschieten van de vlam uit den schoorsteen
der ijzersmelterij van den heer Bosch Reitz aanleiding had
gegeven tot dit onrustbarend gerucht.
In de op gisteren gehouden vergadering der Commissie
voor Yolksvoordragten alhier, zijn de in dezen winter nog
te houden bijeenkomsten geregeld. Waarschijnlijk zullen
in dit saizoen, in plaats van vijf, zes volksvoordragten
plaats hebben. De Commissie mag zich bij voortduring ver
heugen in de krachtdadige medewerking van onderscheidene
sprekers en plaatselijke vereenigingen. De eerstvolgende
Volksvoordragt is bepaald op Dingsdag 28 dezer.
Vóór ons ligt het thans complete werk van onzen
geachten plaatsgenoot, den heer D. Dekker, getiteld:
«Ontwikkelings-geschiedenis en beschrijving der gemeente
Helder,» met een kaart en twee platen. Blijkens de vóór
in dit werk geplaatste naamlijst van inteekenaren, heeft de
uitgave van dit boek in vrij groote mate de aandacht
getrokken zoowel huiten als in deze gemeente, terwijl de
namen van Z. M. den Koning, twee der Prinsen en den
Commissaris des Konings in dit gewest toonen, dat ook bij
de hoogstgeplaatste personen belangstelling beslaat in het
werk van genoemden schrijver. Het bevat, in onderscheidene
hoofdstukken afgedeeld, mededeelingen omtrent den oudsten
toestand van dit deel van Holland, verder hoe daarin allengs
verandering is gekomen, zoodat de gemeente zich, vooral
door zeevaart en handel, sedert 1850 in eene groote mate
van welvaart verheugen mag. Op aanschouwelijke wijze
heeft de auteur de gemeente en hare bewoners in de ver
schillende tijdperken voorgesteld. Aan het einde van het
werk wordt zeker niet het minst belangrijke medegedeeld:
de daden van moed en zelfopoffering aan Helder's strand aan
den dag gelegd. Op die daden mogen de bewoners van
deze gemeente trotsch zijn, en in dit opzigt zeggen wij:
«het einde kroont het werk.»
Voor ingezetenen dezer gemeente heeft het boek zeker
waarde, omdat het hun omtrent tal van aangelegenheden
betreffende vroegere en tegenwoordige toestanden inlichting
geeft; en elders wonenden zullen er zeker door op de
hoogte gebragt worden ten aanzien van dezen belangrijken
plek des lands, vroeger bij zeer velen geheel onbekend en
onbemind.
De reis van H. M. de Koningin naar Cannes is,
gezweefd als een hemelsche bode der liefde, en bittere gewaarwordingen
stegen in hem op en zijne oogen werden vochtig. Zij was nu
negentien jaar oud; zou zij gelukkig zijn? Wie kon hem dat zeggen?
Het gerucht hield op; de oude Sickert kwam en zeide dat alles
best was afgeloopen. De jonge gravin had er als een engel uit
gezien en graaf Frits droeg voor het eerst geen huzaren-uniform
meer. De gravin en de moeder van de jonge vrouw hadden hen
op den trap van het slot ontvangen en toen waren allen aan tafel
gegaan. Daarna hadden zij nog eens de versieringen en bloem
kransen bezigtigd.
De namiddag ging voorhij, en Klaas Lakemacher had om zich
bezig te houden den ouden wandelstok weder te voorschijn gehaald
en zat daaraan te snijden. De mieren kropen in grooten getale
aan zijne voelen, de krekels tjilpten, en een paar late meikevers
beschreven kringen om de woning. Eensklaps klonk helder lagehen
en luid praten in het park. Klaas luisterde eu luisterde; het was
hem of hij bekende stemmen hoorde, en herinneringen kwamen bij
hem op.
Wie kon dat zijn?
Zij kwamen nader, de oude graaf en gravin, het jonge echtpaar,
benevens eene oude rijzige dame.
„Goeden avond, Klaas," klonk de vrolijke stem van den jongen
man, „goeden avond, oude vriend!"
Maar Klaas antwoordde niet. Hij stond als aan den grond
genageld, zijn gelaat werd vaalbleek, zijne lippen loodkleurig en
wezenloos staarde hij mevrouw von Simmern aan.
Bij den hemel, zij was het
„Klaas, wat scheelt er aan, waarom schrikt gij zoo?"
Nu eerst werd hij door mevrouw von Simmern, die naderbij
gekomen was, herkend, en zij gaf een kreet van verbazing en
blijdschap.
„Gij hier? Brengt het noodlot ons toch weder te zamen?"
De heer van het kasteel zag hem evenals zijne echtgenoote en
zijn zoon met verwondering aan; terwijl de jonge dame zich snel
trachtte te bezinnen.
Klaas ontbrak de kracht de hem aangeboden hand aan te nemen.
Hij was op de bank neergezonken, en bedekte zijn gelaat met
beide handen. „Mijn God, mijn God," stamelde hij, „geef mij
licht, hoe te handelen!"
„Om 's Hemels wil, deze plotselinge ontmoeting zal hem dooden.
Help hem, beste Frits? Hij is de man, die mij mijne Jenny heeft
gebragt. Nu kan het geheim harer geboorte ontsluijerd worden."
En mevrouw von Simmern nam de jonge vrouw bij den arm, en
bragt haar naderbij. „Herkent gij hem nog?"
Jenny naderde Klaas, die Frits Bartuch afweerde, en bood hem
hare hand. „Eens waart gij mijn vader en de verzorger mijner
jeugd; ik herinner mij den tijd toen ik mijn arm om uw hals
sloeg en u kuste, u, het eenige mensehelijke wezen, dat ik liefhad.
naar men verneemt, bepaald op 3 Jan. a. s. De Vorstin
zal in het «Grand Ilötel» aldaar haar intrek (nemen.
Naar de Gron. Crt. verneemt, is jl. Zaturdag aan
den inspecteur der directe belastingen, den heer jhr. T. J.
Kraijenlioff, door de leden van de verschillende commissiën
in de provincie Groningen en Drenthe voor de herziening
van de grondbelasting voor de gebouwde eigendommen, eene
prachtige bronzen pendule tot cadeau aangeboden.
Niet alleen het departement van Oorlog hier te lande
onderscheidt zich door het groot aantal personen, in wier
handen de portefeuille sedert 1848 is overgegaan. Wij
hebben namelijk van dat jaar af, dus in den tijd van 27
jaren, gehad
1. Buitenl. Zaken: 16 ministers (behalve 6 tijdelijk);
2. Justitie: 18 ministers en 1 tijdelijk;
3. Binnenl. Zaken: 14 ministers en 1 tijdelijk;
4. Marine: 12 ministers en 2 tijdelijk;
5. Financiën: 13 ministers en 3 tijdelijk;
6. Oorlog: 14 ministers;
7. Koloniën: 16 ministers en 3 voorloopig.
Het merkwaardige is echter, dat, terwijl er sedert 1870
slechts 4 ministers van Justitie, Binnenl. Zaken, Financiën
en Koloniën, 3 van Buitenl. Zaken en 2 van Marine zijn
geweest, aan het Oorlogs-departement thans de achtste wordt
verwacht, in den tijd van 5 jaar. (Hbl.)
De Eerste Kamer is bijeengeroepen tegen Maandag
den 27 dezer, 's avonds ten 8 ure.
Beroepen te Oterleek bij Alkmaar ds. J. C. van Slee,
pred. te Oostzaan.
Onder het opschrift: «Schoolverzuim door veldarbeid,»
bevat het Weekblad voor Lager,- Middelbaar- en Gym
nasiaal Onderwijs een artikel, waarin belangwekkende
bijzonderheden voorkomen. Die opgaven zijn een gevolg
van de mededeelingen, door onderwijzers verstrekt, op eene
uitnoodiging indertijd tot hen gerigt door de Hoofdcommissie
van het Schoolverbond. Een onderwijzer van eene school,
die 500 leerlingen telt, stelt het verzuim wegens veldarbeid
op 10 pCt. Het spreekt van zelve, dat de absentiën in
den zomer het talrijkst zijn. In eene school wordt het
verzuim van 15 Jan. tot 15 April opgegeven te bedragen
12| pCt. van de jongens en 13 pCt. van de meisjesdeze
cijfers stijgen echter in het daaropvolgend kwartaal tot 18 en
171 en in het 3de kwartaal zelfs tot 23| en 25 pCt. Yan
Heb dank en ik verheug mij dat gij ziet, hoe gelukkig ik geworden
ben." En met liefdevollen blik zag zij hem aan; Klaas greep hare
hand, zonder zijne oogen op te slaan, en de zonderlinge man begon
te beven; heete tranen biggelden langs zijne wangen. Hij stond
op en sprak met heesche stem:
„Het is wel lief van u, mevrouw, dat gij u den ouden dienaar her
innert. Nu ik u in zulke goede handen weet, kan ik in vrede sterven."
Intussehen was mevrouw von Simmern verbleekt, en greep
krampachtig den arm van haar schoonzoon. Eene vreeselijke
gedachte kwam bij haar op. Waarom woonde die manteWachau?
Bestaat Jenny misschien haar echtgenoot zoo na, dat
Maar neen. De weinige overeenkomst in de gelaatstrekken der
familie en de taal van Klaas Lakemacher, deden dit vreeselijk
vermoeden verdwijnen. Maar de heer van het slot had hare ont
roering bemerkt, en trad verbluft op haar toe.
„Mevrouw, wat is dat een vreemd tooneelzeide hij, „hoe komt
het dat deze ontmoeting u zoo aangrijpt?"
„O, dat zal u later duidelijk worden," zeide zij verstrooid, en
kon hare oogen niet van Klaas Lakemacher afwenden.
Klaas zat nog steeds, en bedekte de kleine hand, welke in de
zijne rustte, met kussen. Die hand van zijn kind was ook zoo
poezel en blank.
Stond dan werkelijk zijn eigen kind voor hem? Nu waagde hij
het zijn oog op te slaan naar de lagcliende lippen en de groote
blaauwe schitterende oogen en de krullende gouden lokken onder
den sierlijken strooijen hoed.
Hij verslond hare gansche slanke gestalte met zijne oogen, en
toen hij zijne blikken nedersloeg wist Klaas Lakemacher dat zijn
kind nog schooner was geworden, dan het beeld, dat hij zich in
zijne nachtelijke droomen had getooverd. En zijn hart was tot
barstens toe vervuld, en zijne lippen prevelden zachte woorden,
die alleen door God werden verstaan.
„Nu geloof ik, dat het Gods wil is, dat gij ons het geheim der
geboorte van mijn kind zult ontsluijeren," zeide mevrouw von
Simmern. „Het is geen toeval dat ons hier te zamen brengt.
Spreek: wie zijn de ouders der gravin Jenny Bartuch?"
Klaas kromp ineen. Nu stond hij voor den afgrond. Jaren
lang had hij zich ver van zijn kind verborgen gehouden en het j
verlangen in zijne borst onderdrukt, om hetgeen hem nu bedreigde,
onmogelijk te maken. Zou hij liegen? Zou hij de waarheid zeggen?
Zou hij zeggen: gravin Jenny Bartuch is het kind van den armen
Klaas Lakemacher?
„Klaas," smeekte de jonge vrouw, die voor hem stond, „geef
mij mijne ouders weder! Welke reden zij ook mogen gehad
hebben om mij te verstooten, ik zal niet hoos op hen zijn, want
ik ben gelukkig geworden. Wij zullen het geheim bewaren, evenals
zij zulks voor de menschen gedaan hebben, maar geef mij mijn vader en
moeder weder en den naam, welke toch mijn regtmatig eigendom is."