1875. N°. 154.
Vrijdag 24 December,
33 Jaargang.
Uitgever
Bureau:
A. A. BAKKER Cz.
GEMEENTERAAD.
HELDERSCHE
EV MEIWEDIEPER COURANT
„Wij huldigen het goede."
Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal f 1.30.
u nu franco per post - 1.65.
MOLENPLEIN N°. 163.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaats-ruimte berekend.
KI ken Donderdag vertrekt de inail naar
Oost-Indië. Laatste ligting 's avonds 6 uur.
De sluiting der mail naar Padang en Batavia, te ver
zenden per mailboot PRINS VAN ORANJE, geschiedt
voor drukwerken den 24 dezer, na aankomst van trein
III (Noordholl. Spoorweg), ten 10.58 des avonds, voor
brieven den 25 dezer, na aankomst van trein I, len 9.47
des morgens.
Zitting van Dingsdag den 21 December 1875.
Voorzitter de heer Burgemeester.
Tegenwoordig 16 leden; afwezig de heer Hugenholtz met kennis
geving van verhindering.
De aanteekeningen van het verhandelde in de vorige zitting
worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter stelt aan de orde de navolgende benoemingen
a. van leden van het bestuur over het Algemeen Weeshuis,
wegens de periodieke aftreding van den heer mr. D. P. H. Aberson
en ter vervulling der vacature ontstaan door het overlijden van
mejufvrouw M. BlokzielZussen. Door het bestuur van genoemd
gesticht worden aanbevolenvoor regent 1ste cand. de heer mr.
D. P. H. Aberson, 2de cand. de heer T. C. ZurMiihlenvoor
regentes 1ste cand. mevrouw C. E. A. Hugenholtz—Santhagens,
2de cand. inej. I. DuinkerGoedkoop. De uitslag der stemming
is deze: de heer Aberson wordt benoemd met 15, mevr. Hugenholtz
met 13 stemmen; 3 stemmen waren uitgebragt op mej. Duinker
en 1 stem op den heer B. K. Boom.
b. Verkiezing van leden van het Burgerlijk Armbestuur, wegens
de periodieke aftreding van de heeren H. Grijm, G. Moorman en
A. Metzelaar. De aanbevelingslijsten waren aldus zamengesteld
voor de eerste vacature 1ste cand. de heer H. Grijm, 2de cand.
de heer P. Kindt; voor de tweede vacature 1ste cand. de heer
G. Moorman, 2de cand. de heer M. N. de Vries; voor de derde
vacature Iste cand. de heer A. Metzelaar, 2de cand. de heer A.
Bas. Herkozen werden de heeren Grijm, Moorman en Metzelaar,
eerstgenoemde met 14, de beide laatstgenoemden met 16 stemmen.
De heeren Bas en Kindt verkregen ieder 1 stem.
c. Verkiezing van leden der Plaatselijke Schoolcommissie, ten
gevolge van de periodieke aftreding van de heeren L. Jelgersma
10.)
Klaas Lakemacher.
Klaas Lakemacher staarde onafgewend naar de toppen der
boomen en beefde over al zijne leden. Het kon toch niet! Hij
zocht naar een uitweg en vond slechts dezen: tijd winnen.
„Van daag niet, nu dadelijk niet. Eerst moet ik aan de
gedachte wennen, dat Klaas Lakemacher de belofte, zijnen meester
gegeven, niet houdt. Morgen zal ik u alles zeggen, maar nu kan
ik niet."
Vermoeid stond hij op. „Ik gevoel mij niet wel, mevrouw; ik
heb behoefte aan rust. Ik ben zeer ongesteld."
En nog eenmaal kuste hij de hand der jonge gravin en ging
met wankelende schreden zijne woning binnen.
De torenvalk kraste wederom boven op den dorren eschhet
roodborstje fladderde schuw en angstig door de naburige struiken,
omdat er zooveel menschen zoolang in de nabijheid van zijn nestje
bleven. Eindelijk gingen zij heen, en de jonge graaf omvatte zijne
schoone vrouw met beide armen en geleidde haar zoo weg.
„Jenny," fluisterde hij haar in, „morgen zullen wij een ouderpaar
meer hebben." En de jeugdige gestalte in zijne armen, knikte
toestemmend, maar zeide niets. Zou het misschien niet beter
geweest zijn, Klaas Lakemacher niet te hebben ontmoet?
De ongelukkige Klaas zat op zijn werkstoel en rilde. Licht had
hij niet aangestoken; steeds duisterder werd het in het vertrek.
Wat te doen? Een naam verzinnen kon hij niet, want hij had
opgegeven, dat zijn kind van zulk eene hooge geboorte was, dat
men daarnaar gemakkelijk een onderzoek kon instellen. Zou hij
morgen zeggen: ik heb mij bedacht, en wil liever zwijgen? In
geen geval kon hij dan hier blijven: op nieuw moest hij dan de
wijde wereld in en ergens anders zijn brood verdienen. Misschien
zouden de menschen hem niet wegjagen, daartoe waren zij te
goedhartig. Hij bleef toch altijd voor hen de redder van den
jongen graaf Frits en de pleegvader zijner echtgenoote; misschien
zou men hem juist meer achting toedragen, omdat hij het eens
gegeven woord niet wilde verbreken. Maar hoe zou hij het
smartelijk gevoel verdragen, als iemand der familie hem bezocht?
Zou ieder bezoek niet eene stilzwijgende bede zijn? Neen, om
alles ter wereld zou hij niet willen blijven!
Maar waar moest hij heen? Wederom van plaats tot plaats
trekken, evenals vroeger? Hij was zwakker geworden, door het
aangename rustige leven was hij verwend geraakt. En dan kwam
weder de angst bij hem op, dat men, als hij vlugtte, hem zou
vervolgen, om hem zijn geheim af te persen. Misschien zou men
hem wel aan het geregt overleveren. Was hij tegen dit alles wel
bestand?
Hij alleen kende het geheim. Met hem zou het ten grave dalen.
Eene vreeselijke gedachte kwam in zijn verhit brein op. Als
Klaas Lakemacher eens plotseling verdween?
Wat had hij in de wereld en wat had de wereld aan hem? Op
geluk maakte hij geen aanspraak, hij had eene zending volbragt,
die hij zich zelf had opgelegd; het arme kleine wezen, dat hij
eenmaal in de donkere kamer van Poggnitz gevoed en gekoesterd
had, was de gelukkige gravin Bartuch geworden. Nu had hij
en J. C. de Buisonjé. Op de aanbevelingslijst waren nevens de
beide aftredenden geplaatst de heeren J. W. Hattinga Raven en
J. G. R. Yos. Herkozen werden de heeren Jelgersma en de
Buisonjé, eerstgenoemde met 13, laatstgenoemde met 12 stemmen;
op den heer Vos waren 3 en op den heer Raven 2 stemmen uit
gebragt. Op de vraag des Voorzitters verklaart de heer Jelgersma
zich bereid die benoeming te aanvaarden. Ter vervulling der
vacature, ontstaan door 't vertrek van den heer C. L. Loder,
wordt deze aanbevelingslijst aangeboden: 1ste cand. de heer J. C.
Jansen (ingenieur), 2de cand. de heer II. Janzen. De heer J. C.
Jansen wordt gekozen met 11 stemmen; op den heer II. Janzen
werden 4 stemmen uitgebragt, 1 'blanco.
Nadat aan den heer B. J. Ilerweijer, op zijn verzoek wegens
zijn aanstaand vertrek, eervol ontslag was verleend uit zijne betrek
king als lid der Schoolcommissie, wordt gelezen de voor die
vacature ingezonden aanbevelingslijst luidende: 1ste cand. de heer
jhr. W. A. Alting von Geusau, 2de cand. de heer J. W. J. Zegers
Rijser. De uitslag der stemming is dezegekozen de heer von
Geusau met 9 stemmenop den heer F. Groen waren 4 stemmen
uitgebragt, op de heeren W. M. Camp en J. W. Hattinga Raven
ieder 1 stem, 1 blanco.
Er wordt gelezen eene missive van den heer K. II. Heeroma,
benoemd tot hoofdonderwijzer aan de gemeenteschool No. 2 (te
Huisduinen). Adressant deelt daarin mede, dat hij de benoeming
aanvaardt en met primo Januarij in functie kan treden. Onder
overlegging van de acte voor nuttige handwerken, door zijne
echtgenoote verkregen, verzoekt hij, namens haar, dat zij belast
worde met het geven van onderwijs in handwerken aan meisjes.
De mededeeling van adressant wordt voor kennisgeving aangenomen
terwijl aan zijne echtgenoote eene jaarlijksche toelage van f 100
wordt toegekend voor het aan de meisjes te geven onderwijs.
Er wordt gelezen eene missive van het bestuur van het Algemeen
Weeshuis, inhoudende het voorstel tot verkoop van het stuk land,
uitkomende in de Spoorstraat alhier en bekend onder den naam
„Breevvater." Bestuurderen van genoemd gesticht bevelen dien
verkoop aan, ten behoeve van bebouwing, om de meerdere voor
deden, die de verkoop voor dat doel zal opleveren. De verkoop
zou dan geschieden in perceelen, onder nadere goedkeuring van
het Dag. Best. De Voorzitter lieht dit voorstel nader toe en
het ontwerp-besluit, te dezer zake bij hh. Gedep. Staten in te
dienen tot het bekomen der noodige magtiging, wordt met een
parige stemmen goedgekeurd.
Do Voorzitter herinnert aan het in de vorige vergadering dooi
den heer van der Meulen ingediend voorstel tot bestrating der
nog een zwaVen strijd, de strijd tegen ziju vaderhart, als zij hem
onder de oogen zou komen, de strijd tegen de menschen die hem
zijn geheim zouden willen ontnemen, de strijd tegen de nooddruft.
Met den dood was alles voorbij. Dan zou hij vrede hebben,
hij zou zijne vrouw wederzien, en weldra zou hij vergeten zijn.
Slechts een paar mensehen, die iets in het leven aan hem ver
schuldigd waren, zouden zich zijner herinneren; en zouden zij niet
met meer liefde aan hem denken, als hij nu verdween, voordat hij
door den strijd tegen hunne wenschen van hen zou zijn vervreemd?
En tot die menschen behoorde zijn kind! Klaas huiverde. Het is
ook zoo hard te sterven. Men moet het al zeer ellendig in de
wereld hebben om te willen sterven, en Klaas had het nog zoo goed.
Een paar uur later zat de oude tuinman Siekert in zijne kamer.
De kleine lamp gaf een flaauw lieht, waarbij hij bezig was c-tokjes
te snijden om daaraan bloemen te binden. Hij was op het punt
om naar bed te gaan.
Daar werd aan het venster geklopt, en hij hoorde Klaas Lake
macher zeggen: „Siekert, doe open, ik moet u iets zeggen."
Daarop trad Klaas de kamer binnen, nog bleeker dan gewoonlijk;
hij nam een stoel en ging zitten.
„Siekert," zeide hij, „ik wil u iets mededeelen, dat van groot
belang is. Ik houd het namelijk voor mogelijk, dat een oud
mensch weder jong kan worden. De zaak zit zoo in elkaar:
Waardoor blijft het menscheliik ligchaam in stand? Daardoor,
dat er in zijn ligchaam bloed wordt gemaakt, en dat uit dit bloed
vleesch en alles ontstaat, wat tot het ligchaam behoort. Als nu
de werktuigen waardoor het bloed wordt gemaakt, hetzij door
ongeschikte voeding of door ziekte, niet behoorlijk werken, zoo
ontstaat er slecht bloed, en omgekeerd hoe slechter het bloed, hoe
slechter de vaten. Op die wijze wordt de menscb langzamerhand
ouder. Begrijpt gij dat?"
De tuinman zag zijn vriend beteuterd aan. Waarom kwam hij
juist op dit oogenblik om hem dit te vertellen? Maar hij moest
antwoord geven, en zeide: „Het is mogelijk, dat het zoo is."
Klaas knikte en ging haastig voort: „Als ik nu in de aderen
vau een oud mensch goed jeugdig bloed kan brengen, moeten ook
de vaten of werktuigen beter worden, en het natuurlijk gevolg is,
dat alsdan het lichaam verjongt."
De oude schudde verwonderd met het hoofd. „Dat is alles wel
mogelijk," zeide hij„maar ik kan niet zeggen of uwe bewering
juist is. En hoe komt gij aan dat jeugdige bloed?"
„Daartoe moet een jong mensch worden adergelaten. Hij heeft
meer bloed dan hij noodig heeft, of hij krijgt het er wel weder
gaauw bij.
„Wel, wel," zeide de andere, „zou dat werkelijk gaan?"
„Het moet gaan," zeide Klaas heftig. „Er is niets tegen in te
brengen, Siekert," ging hij voort, „gij zijt hier mijn eenige vriend.
Wilt gij mij een dienst doen?"
„Jawel, Klaas."
„Op dit papier heb ik alles beschreven. Bewaar het, en wanneer
ik eenmaal gestorven zal zijn, geef het dan aan den jongen graaf.
Het is mij zoo vreemd te moede, en eigenlijk moest ik niet naar
de steengroeve gaan. Maar de vrouw van den molenaar in het
dorp heeft de belroos, en in de nabijheid groeit een kruid, dat er
wegen in de Nieuwstad. Dit voorstel heeft een punt van ernstige
overweging uitgemaakt in eene vergadering van B. en W. met de
commissie voor de gemeentewerken. Als een gevolg van de
gehouden beraadslagingen stelt de Voorzitter voor, rekening houdende
met den staat der financiën, zich, behoudens ééne uitzondering,
te bepalen tot het leggen van voetstraten, ter breedte van 1,5 M.,
en wel in de Koningstraat, in de Koningsdwarsstraat, in de steeg
tussehen de Spoorstraat en de Californiestraat, in de Oranjestraat,
in de 1ste Gasstraat, ia de Hartestraat, in de 1ste Brouwerstraat,
in de Vijzelstraat, in de Vischstraat en, tegelijk met eene rijstraat
en de noodige rioleering, in de Nieuwstraat. De kosten van een
en ander zullen dan bedragen naar raming f 10,860 en die kosten
kunnen bij het gedeeltelijk behoud van verbruiksbelastingen gevonden
worden zonder leening, uit de overschotten op de diensten van
1375 en 1876. Ter aanbeveling van dit voorstel deelt de Voor
zitter verder mede, dat het leggen dier straten alsdan zou geschieden
achtereenvolgens in den tijd van anderhalf jaar, zoodat de bewoners
dier straten zoo spoedig mogelijk zouden geholpen worden.
De heer van der Meulen vereenigt zich met dit voorstel, doch
dringt er op aan, dat men bij de uitvoering van dit plan dan
beginne met de straten in de Nieuwstad. De Voorzitter stemt
daarin toe, met uitzondering echter vau de Koningsdwarsstraat,
die, om de drukke passage, dient voor te gaanonmiddelijk daarop
zullen de straten in de Nieuwstad volgen. Het voorstel wordt
met eenparige stemmen aangenomen.
De Voorzitter zegt, dat is ingekomen een adres van de naclit-
wachts in deze gemeente, waarin wordt aangedrongen op verbetering
hunner karige bezoldiging. Op zijn voorstel wordt dit adres in
handen gesteld van B. en W., ten einde na ingewonnen advies
daaromtrent in eene volgende zitting oen besluit te nemen.
De Vergadering ontvangt mededeeling, dat de heeren Vos en
Duinker voornemens zijn om in de Keizerstraat aan weerszijden
van den weg een voetstraat te leggen voor eigene rekening, doch
dat zij ter verdere bevordering van het verkeer den Raad verzoeken
die straat bij avond te verlichten. Op voorstel van het Dag.
Best. wordt bepaald, dat, zoodra de voetstraten gereed zijn, van
wege het gemeentebestuur daar vijf gaslantaarns zullen worden
geplaatst.
Voor kennisgeving wordt aangenomen de mededeeling des Voor
zitters, dat hh. Gedep. Staten bij dispositie van 8 dezer de rekening
der gemeente over het dienstjaar 1874 hebben goedgekeurd.
Staande de vergadering worden vernietigd de uitgelote aandeelen
Nos. 30 en 62 van de gemeentelijke geldleening met bijbehoorende
coupons.
zeer goed voor is. Het moet echter 's nachts geplukt worden."
„Wilt gij eene lantaarn medehebben, Klaas?"
Hij bedacht zieh een oogenblik. „Nu, geef mij er maar eene
mede; ofschoon het niet noodig is, want de maan schijnt."
Hij nam de lantaarn, nadat de andere eerst het pitje had
aangestoken.
„Goeden nacht, Siekert, moge de hemel u bewaren." En daar
mede ging hij heen.
De tuinman bekeek hoofdschuddende het papier, dat Klaas hem
gegeven had, en keek den vertrekkende door het venster na.
„Hij wordt met den dag zonderlinger," zeide hij; „die verjongings
kuur is ook maar gekheid."
Klaas Lakemacher ging den tuin en het. park door. Het
daawde een weinig, maar de lentebloemen geurden heerlijk, en
op een seringenstruik zong een nachtegaal, die tot ver op den weg
naar de steengroeve hoorbaar was. Do maan prijkte aan den hemel,
en het licht van de lantaarn was onnoodig op den hobbeligen weg.
De vleermuizen fladderden om het hoofd van den eenzamen wandelaar,
en een ui! vloog krijseheud hem voorbij.
Toen hij den berg opging, begon hij langzamer te loopen.
Boven gekomen zijnde, wendde hij zich naar het slot en vouwde
de handen: „Mijn kind, mijn kind," zeide hij hartstogtelijk, „moge
al het geluk der wereld u ten deel vallen! Ik zal uwe moeder
van u groeten."
Hij wierp den lantaarn in den afgrond, zij verbrijzelde op de
eerste uitstekende punt.
„Goeden nacht, Jenny, mijn kind!"
De tuinman, die, alsof hij een voorgevoel had, den ganschen
nacht geen oog digt kon doen, bemerkte 's morgens het eerst dat
Klaas Lakemacher verdwenen was. Hij beraadde zieh een oogenblik
of hij de zaak ruchtbaar zou maken, maar besloot alleen naar de
steengroeve te gaan. Beneden aan den oever van het water, waar
de witte waterleliën bloeiden, lag Klaas Lakemacher dood.
Op het kasteel maakte deze gebeurtenis een pijnlijken indruk.
Mevrouw von Simmern verweet zich zeiven, dat zij Klaas tot
het verraden van zijn geheim had aangezet. „Misschien heeft de
strijd in zijn gemoed, den ongelukkige tot het doen van die
treurige daad aangespoord," meende zij. Want niemand wilde het
verhaal van den ouden Siekert gelooven, dat hij was uitgegaan
om kruiden te zoeken, dat zijn voorgevoel hem niet bedrogen had, en
hij een ongeluk had gekregen.
Toen graaf Frits het papier had gelezen, dat de tuinman
den vorigen avond van Klaas had gekregen, zag hij zijne jonge
vrouw droevig aan. „Het schijnt wel, dat de ongelukkige niet
regt meer bij zijn zinnen is geweest. Waarom heeft God niet
i gewild, dat ik hem te hulp heb kunnen komen? Het smart mij,
dat hij juist den dood moest vinden of dien gezocht heeft op de
plaats, waar hij mij eens het leven redde."
De bekoorlijke gravin Jenny droogde met haar zakdoek, de
tranen, die bij haar opwelden. „Ik heb hem eenmaal zoo lief
gehad, Frits. Nu heb ik vader en moeder voor immer verloren!"
Hoewel onbewust, sprak zij de juiste waarheid!
Arme Klaas Lakemacher! (Slot.)