g HELDEKSCHE
EN MÉUWEDIEPER COURANT.
1876. N°. 19. Zondag 13 Februarij. 34 Jaargang.
BEKENDMAKING.
BESMETTELIJKE ZIEKTEN,
Binnenland.
„Wij huldigen het goede."
Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zatnrdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1 30.
franco per post - 1.65.
Klken Oonderda^ vertrekt de mn il nnnr
Ooqt-Bndië. Laatste ligting 's avonds 6 uur.
De VOORZITTER van den RAAD der gemeente HELDER
brengt ter openbare kennis, dat DE RAAD ZAL "VERGADEREN
op DINGSDAG den 15 FEBRUARIJ e. k., des
AVONDS ten ZEVEN ure.
Helcler, De Voorzitter voornoemd,
den 12 Februarij 1876. STAKMAN BOSSE.
PUNTEN TEll BEHANDELING:
1. Verzoek om eervol ontslag van een Hulponderwijzer.
2. Verzoek om gebruik eener School tot Zondagschool.
3. Verkoop van een stuk Weiland vau 't Weeshuis.
4. Mededeeling vnn ingekomen stukken.
De Burgemeester der gemeente Anna Paulowna brengt
den ingezetenen in herinnering dat, volgens de Wet op
de besmettelijke ziekten, het hoofd van een gezin, de
houder van een logement, de schipper van een in de
gemeente vertoevend vaartuig enz., aan hem Burgemeester,
binnen 24 uren mededeeling moeten doen, wanneer in
hunne huizen of vaartuigen Rl .NZELEUI of andere besmette
lijke ziekten voorkomen en dat bewoners van die huizen
of vaartuigen geen scholen mogen bezoeken dan na verloop
van acht dagen, nadat de ziekte, volgens schriftelijke
verklaring van eenen geneeskundige, uit die huizen of
vaartuigen geweken is.
Overtredingen van deze bepalingen worden gestraft met
geldboeten f 5 tot f 100.
Anna Paulowna9 Februarij 1876.
De Burgemeester voornoemd,
C. E. PERK.
HELDER en NIEUWEDIEP, 12 Februarij.
Gisteren avond heeft aan het raadhuis alhier de aanbe
steding plaats gehad van de levering van schoolboeken en
school behoeften aan de openbare lagere scholen. Er waren
ingekomen 4 inschrijvingsbilletten, als van de heeren:
5.) H 4 K V 1.
Gedurende de drie dagen die Malwine nog bij ons zou door
brengen sprak ik meer eu vriendelijker tegen haar dau ooit te
voren. Ik overtuigde mij langzamerhand volkomen, dat het argelooze
kind voor mij niets verborgen behoefde te houden. Mijn gemoed
werd goediger en veel zachter gestemd; en het besluit, kwam in
mijn ziel tut rijpheid om ook met Herman de betere en meer inü'ge
verstandhouding weder te herstellen alvorens door mij de plechtige
belofte voor het altaar werd afgelegd. Geene halfheid, geen droef
geestigheid wilde ik hem in ons huwelijk medebrengen.
Gedurende den laatstcn tijd kwam hij uiterst zelden bij ons aan
huis en toeu hij op den laatstcn avond voor het vertrek vau
Malwiue in mijne tegenwoordigheid van haar afscheid nam, ge
schiedde dat met een bijna koude onverschilligheid. Zij bood met
tranen in de oogen hem hare frissche lippen tot een kus aan
o zeker! Malwine was onschuldig! en zoo rein als de zou aan
den hemel! ademloos wachtte ik af, wat hij doen zon. Herman
scheen van hetgeen Malwine hem aanbood niets te merken.
„Adieu, kind," zeide hij, „tot het genoegen vau u weer te zien
Die vier weken zijn spoedig voorbij, en van mijn bruiloft,
daarvan moogt gij niet afwezig blijven."
„Ha!" riep zij opgetogen uit, „dat is goed. Dan mag ik toch
wel een wit kleed aantrekken en dansen ook, niet waar, tante?"
Hij snikte cn zijne lippen bewogen zich op een zonderlinge wijze.
Het was onmogelijk dat men dat vertrekken van zijn gelaat lachen
kon noemen.
„Verlaat er u ge;ust op, Malwine, met de bruiloft zult ge weder
hier zijn."
Daarop reikte Herman aan inij zijn hand en ging heen, zonder
mijn nichtje weder met een blik aan te zien. Met een verlicht
hart begon ik de garderobe van Malwine in tc pakken, en ceuigc
klecdiugstukken, die dc herstellende hand nog noodig hadden, na
te zien. Om al deze dingen bekommerde het kind zich niet het
minst; en op den lantsten avond van ons samenzijn wilde ik niet
de minste aanleiding tot eqpig geschil gevenintegendeel, ik wilde
alles, wat er aanleiding toe geven kon voorkomen, en dus alles
wat er nog te verrichten noodig was, droeg ik niet aan haar op.
maar verrichtte het zelve. Mama was uitgegaan en Malwine had
zich naar een buurvrouw begeven om afscheid te nemeu.
Het zal zoo omstreeks tien uur in den avond zijn geweest en
in den tuin achter ons klein huis, die gelijke richting had als
de erven van de naast ons gelegene woningen, was het geheel
donker. De nachtegalen zongen in de boomen en een heerlijke
geur der bloemen werd door het kleine koeltje door de geopende
vensters naar binnen gedreven. Ik echter dacht in het minst niet
aan de schoonheid van dezen zomeravond, maar begou het zouderling
tc vinden, dat Malwine zoo lang uitbleef. Zij kon zoo maar vau
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN N°. 163.
II. van Os, te Schagerbriiff, ad f 1600.H. A. Stader-
mann, alhier, ad f 1567.75; J. C. de Buisonjé, albier, ad
f >540.H. Koster, te Amsterdam, f 1440.
Het aantal ingeschrevenen voor de ligting der nationale
militie van 187(5 bedraagt te Helder 192, te Texel 68,
te Wieringen 27 en te Vlieland 8.
Wij maken onze lezers opmerkzaam op de annonce
van de soiree, te geven door den heer van Voorst, en her
inneren aan het gunstig verslag van zijne soirée, 27 Sept.
875, in ons nommer van den 2.S daaraanvolgende opgenomen.
Van goederhand verneemt de N. R. Ort., dat aan de
monding van het Noordzeekanaal van Rijkswege een vuur
toren zal worden gebouwd, waarin een kustseinpost zal
worden gevestigd.
Met ingang van 1 Mei a. s. zal bij het korps mariniers
de uniform gewijzigd worden. De schouderbedekkingen
zullen vervallen en vervangen worden door passanten en
fouragères, model artillerie, terwijl de pet voor officieren
meer in het genre van de Marinepet veranderd wordt. De
distinctieven zullen gelijk worden aan die van de zeeofficieren.
De groot-uniform blijft bestaan, doch de epauletten
vervallen.
Het mouwvest van de mariniers wordt vervangen door
een blaauwbaaijen hemd; ook de pet wordt gewijzigd, ter
wijl kleine veranderingen in de groot-uniform zullen plaats
hebben.
Het is zeker voor het korps een verbetering, want de
tegenwoordige uniform is verre van sierlijk. Ook met het
oog op de werving zal men daardoor beter resultaten kunnen
verwachten.
Onlangs is verschenen het Jaarboekje der Koninklijke
Nederlandsche zeemagt voor het jaar 1876, daaraan zijn
de volgende opgave ontleend:
De Marine telt op dit oogenblik: 2 vice-admiraals, 3
schouten-bij-nacht, 20 kapiteins ter zee, 42 kapitein-luitenants
ter zee, 124 luits. ter zee lste kl., 184 luits. ter zee 2de kl.
en 54 adelborsten lste kl. Het korps mariniers bezit
1 kolonel-kommandant, 3 luit.-kolonels, 6 kapiteins der
lste kl., 6 kapiteins der 2de kl., 17 lste luitenants, 9 2de
luitenants cn 7 officieren van administratie. Bij de genees
kundige dienst heeft men 1 inspecteur (kolonel), 6 diri-
geerende officieren van gezondh., 32 offic. van gezondh.
der lste kl., 23 der 2de kl., 1 der 3de kl. en 2 apothekers.
Er zijn 3 inspecteurs van administratie (overste), 18 offic.
van adm. lste kl., 30 der 2de kl., 36 der 3de kl. en 34
Prijs dur Advertentiên: Van 14 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
klerken. Bovendien telt men 3 offic.-machinisten der lste
kl. en 5 der 2de kl., 1 hoofdingenieur, adviseur voor
scheepsbouw, 4 hoofdingenieurs, 3 ingenieurs der lste kl.,
2 der 2cle en 1 aspirant-ingenieur.
Aan het Instituut der Marine bevinden zich 70 adel
borsten 39 candidaat—artsen, studenten enz. worden te
Amsterdam en 16 aan de hoogescholen opgeleid voor offic.
van gezondh. bij de zeemagt.
Achter de gepensioneerde officieren vindt men de decoratiën
vermeld, hetgeen in de vorige jaarboekjes weggelaten was.
Achter in het Jaarboekje bevindt zich een rubriek, waarin
de mindere schepelingen opgegeven zijn, die met de Militaire
Willemsorde versierd zijn, en wel 13 onderofficieren der
marine, 4 van het corps mariniers, 9 matrozen en, vreemd
genoeg, «geen enkele marinier.»
Drie onderofficieren van de marine zijn broeder van den
Nederlandschen Leeuw.
Het corps mariniers is sterk 49 officieren, waarvan 24
aan boord, en 1723 minderen, waarvan 1212 aan boord.
Er ontbreken 3 officieren en 398 minderen.
De vloot telt 35 pantserschepen, monitors, stoomkanon-
neerbooten, enz. en 1 torpedo-vaartuig, 20 schroef-
stoomscliepen voor algemeene dienst met 206 stukken,
waaronder verscheidene achterladers, 8 schepen voor bijzon
dere dienst, als wachtschepen enz. met 89 stukken, 12
instructie-vaar tuigen met 52 stukken en 32 schepen der
Indische marine met 108 stukken, waaronder verscheidene
achterladers, alzoo te zamen 107 vaartuigen van oorlog
met 509 kanonnen.
Aangenomen liet beroep naar Oterleek door den heer
L. van 't Sant, pred. te Iieilo.
Bedankt voor het beroep naar Hoorn op Texel door
den cand. J. C. Benit, te Utrecht.
Bij de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij
bestaat het ernstig voornemen om naauwlettend acht te
slaan op klagten, welke omtrent de dienst op dien weg
inogten rijzen en daaraan zooveel mogelijk te gemoet te
komen. De pers wordt tot medewerking in het streven
naar dat doel uitgenoodigd. In polemiek wil de Maat
schappij natuurlijk niet treden, maar zij verzoekt opzending
der klagten of althans, der dagbladen, waarin klagten
voorkomen.
In ons vorig nummer staat de berekening, dat de
Urker visschers circa f 6000 schade hadden door in de
afgeloopen week niet in zee te steken, dit moet zijn f 60,000.
den cencn tuin in den anderen gaan, zij was in de nabijheid, dus
daarover behoefde ik mij volstrekt niet ongerust te maken, maar
toch kon ik niet begrijpen, wat haar zoolang bij onze buurvrouw
gebonden hield.
Het laatst gewasschene kleedingstnk streek mijn hand glad;
zindelijk en netjes lag alles in haar koffer. Ik wilde hem sluiten
en dan nog sommige kleinigheden in de lederen tnsch pakken.
Op nieuw blies de avondkoelte de geurige dampen der bloemen
mijn onster binnen en kwam het mij in de gedachten, dat ik
gevoegelijk een weinig reseda tnsschen de zakdoeken strooien kon.
Misschien had ik dan teveiis gelegenheid Malwine te roepen. Om
vijf ure des morgens zou ze reeds moeten opstaan en haar neiging
om lang tc slapen was mij maar al te goed bekend. Het was
dus hoog tijd voor haar om naar bed te gaan.
Toen ik in den tuin kwam. zag ik door dc vensters van onze
buurvrouw <reen licht meer; dat was toch hoogst opmerkelijk.
Waar kon het kind toch wezen? Een wonder'ijk gevoel snoerde
als het ware mijn borst te samen. Met alle kracht, die in mij
was, wilde ik dat bezwarende gevoel afweren, maar telkens keerde
het weder, half als een vraag, half als een vrees; het brandde mij
in de hersenen.
Spoe.lig eenige bloemen van liet reseda-bed geplukt, dacht ik,
eu dan moet ik Malwine vinden, het kost wat het kost. Nogmaals
wierp ik mijn blik achterwaarts naar dc vensters van onze buur
vrouw, maar de luiken waren gesloten en geen lichtstraal schemerde
door de reten, alles was in duisternis gehuld. Met haastige
schreden liep ik den tuin door. Het reseda-becl lag verre, geheel
aan liet einde vau onzen tuin en ik had zulk een haast. Vluchtig
plukte ik de geurige bloemtoppen van luiunc stelen.
In de schoonste pracht schitterde dc zomer rondom mijhet
geheimvolle fluisteren van deu nacht lispelde met zijne zachte en
liefelijke stemmen om mij heen; hier ruischcn.d en zwevend, dau
wederom een zacht geluid uit de keel eens vogels lokkend, die als
het ware ziju loflied uit dc takken dc-r boomen aanhief. De gansche
natuur rondom mij was zoo schoon, zoo bekoorlijk, zoo zoet in
dezen bedwelmenden zomernacht, en toch wat geluid trof daar
mijne ooren door de stilte heen, daar van beneden, van den oever
van den vloed, waar de oude populieren met hunne glanzende
witte bladeren als het ware een dak vormen, een eenzame donkere
schuilplaats onder bloemen en lover en het gezang der nachtegalen.
Wat? Wat is dat? Ik meende zoo duidelijk een snikken te hooren.
De bloemen der reseda, die ik geplukt had, vielen in het gras.
Mijne oogen trachtten de duisternis te doorboren. Ik luisterde
met inspanning van al mijn krachten, ik luisterde ademloos.
En nu, nu kwam liet geluid wederom tot mij, duidelijker en lang
duriger dan de eerste maal. Vanwaar die ijskoude in den
Julinacht, die mijn leden doorstroomde? Het was alsof de dood
door mijne leden sloop en het bloed in mijne aderen deed stollen.
Wie daar ginds weende was Malwine, en wat zij sprak, was een
naam mij wel bekend en teergeliefd.
„Herman, Herman! dat io zonde, spreek dat verschrikkelijke
woord toch nimmer weer uit
Ik greep in dc heg van kruiseboomen, mij in het minst niet
bekommerende om de doornen, die mijne handen wondden; ik had.
een steun noodig om den korten weg naar de weide, langs wier
rand de vloed stroomde, te kunnen afleggen. Waggelend ging ik verder.
„Zwijg stil, Malwine," hoorde ik de stem van Herman zeggen,
„al is het zonde, het moet toch zoo wezen. Mag men zijn levens
geluk als het ware weggooien om slechts een belofte te houden,
die ons in knollende keteneu kluistert? Ilanna heeft een sterke
natuur, haar wilskracht is groot. Zij zal het verdragen. Ik geloof,
dat zij er reeds alles van begrijpt."
„O, Herman!" fluisterde Malwine, „hoe is het mogelijk dat zij
dat dragen kan! Ik kan mij dat niet voorstellen."
„O, gij lief kind," zeide hij teeder, zoo zacht en zoo lief als hij
gedurende den laatstcn tijd nooit meer tegen mij gesproken had.
„Gij gevangen en opgesloten zangvogeltje, gevoelt gij het zelve
niet, dat wij ons vrij moeten maken, wij beide, gij zoowel als ik?
Ik heb bestendig tegenover u nog gezwegen, omdat mij het spreken
onredelijk voorkwam, zoolang gij nog bij uwe tante in huis waart;
ik iiad er den moed niet toe haar under haar eigen dak te
bedriegen, maar thans ben ik bereid haar alles eerlijk te belijden."
Malwiue zuchtte diep. „Goeden nacht!" fluisterde zij, „ik moet
heen, Herman O. wat gij mij in deze oogenblikkcn gezegd hebt,
komt mij voor als een wilde, verschrikkelijke droom."
Er ontstond ecnig gcciniisch in de takken. Iu dut oogenblik
heeft hij haar zeker aan zijn hart gedrukt.
„Goeden nacht, Malwine, goeden nacht mijn hartelijk geliefd
meisje! Maar zeg het mij, zijt ge aan deu neef, die zooveel ouder
is dan gij, niet iets verschuldigd?"
Daar liet zich weder datzelfde zachte snikken door den stillen
zomernacht hooren. „Herman, het is gelijk gij vraagt. Want
waart gij niet de eenige door wimi ik vriendelijk werd behandeld,
de eenige, die mij niet dadelijk en bij voortduring hebt laten
gevoelen, dat elk stuk brood, dat mij voedde, genadebrood was,
en dat men het mij ongaarne gaf?"
„Ja," zeide hij diep bewogen, „ja kind, arm kind, dat zich
tegenover anderen zoo natuurlijk hebt gedragen. Het moet toch
eenmaal zoo ver komen en Humia alleen draagt er dc schuld van.
Ga nu heen, opdat zoo kort voor het afscheid nog niet een treurig
tooneel voorvalle. Geef mij nu den kus, dien ik zoo straks van
u heb afgevraagd, lieveling!"
„Herman, ach, hoe is het mogelijk, dat ik uw bruid weder
onder do oogen durf komen," zeide Malwine.
„Mijn bruid," herhaalde hij op treurigen toon. „Hanna is
sedert lang mijn bruid niet meer."