HELftERSCHE
EK KIEUWED1EPER COURANT.
1876. N°. 47.
Woensdag 19 April.
34 Jaargang.
NATIONALE MILITIE.
BEKENDMAKING.
Binnenland.
„Wij huldigen het goede."
Verichijnt Dingsdag, Donderdag en Zatnrdag namiddag.
Abonnamentipryi per kwartaal1.80.
li franco per post - 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN N°. 163.
Prijs der Advertentiën: Van 11 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Centa.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag vertrekt de mail naar
Oost-Indië. Laatste ligting 's avonds 6 uur.
PROVIXCIALE WATERSTAAT VAX \00HDIIIJLL.\ND.
AANBESTEDING.
Op Donderdag den 27sten April 1876, des namiddags ten half
drie ure, zal aan het lokaal vau het Provinciaal Bestuur van Noord
holland te Haarlem, bij enkele inschrijving worden aanbesteed:
a. De duinbeplanting en het stellen van rietsehuttingen
op Texel en den vasten wal van Noordholland, in
drie perceelen.
I. Het leveren van stortsteen en het bestorten der
Heldersche zeewering in twee perceelen.
De bestekken zijn, tegen betaling van 20 cents per exemplaar,
verkrijgbaar aan het lokaal van het Provinciaal Bestuur voornoemd,
aan het bureau voor buiten landsche paspoorten op den Oudezijds
Achterburgwal tegenover het "VValepleintje te Amsterdam en bij den
Opzigter van den Provincialen Waterstaat W. Ph. DE KRUIJFF,
te Helder.
Nadere inlichtingen kunnen worden verkregen bij den Hoofd
ingenieur van den Waterstaat te Haarlem en bij den Ingenieur
J. M. F. WELLAN, te Alkmaar.
Do BURGEMEESTER der gemeente HELDER brengt, ten
gevolge eener ontvangen aanschrijving van den heer Commissaris
des Konings in deze provincie, ter algemeene kennis eene missive
van den heer Minister van Oorlog, betrekkelijk de oproeping tot
de werkelijke dienst van de verlofgangers der Militie te land van
de ligtingen 1873 en 1874, van den volgenden inhoud:
s Gravenhage, den 29 Maart 1876.
Het heeft den Koning behaagd, mij, bij kabinetrescript van
7 dezer No. 9, te magtigen, om te dezen jare op te roepen en in
werkelijke dienst te houden;
1°. voor herhalings-oefeningen
a. bij het regiment Grenadiers en Jagers de milicien-verlof
gangers der ligting van 1873 van 18 Julij tot 21 Augustus, en
die der ligting van 1874 van 23 Augustus tot 26 September;
b. bij het 2de, 3de, 4de, 5de, 6de en 7de regiment Infanterie de
milicien-verlofgangers der ligting van 1873 van 4 Mei tot
7 Junij en die der ligting van 1874 van 8 Junij tot 12 Julij
c. bij het 1ste regiment Vesting-artillerie de milicien-verlof
gangers der ligting van 1874 met uitzondering van die, welke
tot de Torpedo-compagnie behooren, van 20 Mei tot 28 Junij;
Koning: Ali van Wadai.
Uit eene voordragt, door den beroemden reiziger dr. Gustaaf
Nachtigal, in het Aardrijkskundig Genootschap te Weenen, over de
binnenlanden van Afrika gehouden, levert het U. D. de volgende
verkorte schets van de aanzienlijkste der Soedaneesche staten, en
van den beheerscher Ali.
De Soedanlanden waren tot nog toe voor alle reizigers gesloten;
al wat men beproefde om zich toegang te verschaffen, stuitte af
op den haat der inboorlingen tegen alles wat geen aanhanger van
den Islam is. Vooral de Sinnoeïden zijn fanatieke Christenhaters
en hunne zendelingen spoorden de inboorlingen aan tot het ver
moorden der vreemdelingen, door hun als belooning het paradijs
te beloven. Ook tegen dr. Nachtigal waren de inwoners op deze
wijze aangehitst.
Toen dr. N. het land betrad, was juist de oorlog geëindigd, dien
de Koning van Baghirmi tegen den Koning Ali van Wadai had
gevoerd. Ali was overwinnaar gebleven. Dr. N. was van liet goed
aardig karakter van Ali onderrigt en, daar hij ook een brief van
aanbeveling van Koning Oman van Bornoe aan Ali bezat, besloot
hij hei land Wadai te bezoeken. Het kwam er echter voornamelijk
op aan, zoo mogelijk onbemerkt, tot het hof van Ali door te
dringen. Dit plan echter was door den tegenzin, dien zijne eigene
reisgenooten en dienaren in de onderneming hadden, zoodat zij
niets onbeproefd lieten, haar onmogelijk te maken, weldra verijdeld.
Daar kwamen echter kooplieden uit Wadai naar Koeka, de hoofdstad
van Bornoe, om inkoopen voor Koning Ali te doen. Omar noo-
digde hen uit, op hun terugreis dr. N. mede te nemen. Den 1
Maart 1873 brak hij vau Koeka op. Het land, dat oostwaarts van
het meer Tsad ligt, is door talrijke wateren doorsuedeu. Het reizen
is er niet al te moeyelijk, wanneer de reiziger geen bagage heeft,
maar in 't tegenovergestelde geval lastig en tijdroovend, daar er
dagelijks strooraende wateren moesten worden overgetrokken. Het
overzetten geschiedde met eigenaardige toestellengroote uitgeholde
pompoenen werden aan dwarslatten bevestigd en vormden een
vaartuig; verviervoudigt men het aantal pompoenen en verbindt
men ze met vier latten ook daar, waar zij boven water uitsteken,
dan verkrijgt men grootere transportmiddelen. De bagage der
reizigers wordt geopend, om ze in waterkruiken te bergen. Wat
daarvan niet gestolen wordt, bederft door bet water, en zoo loopt
de reiziger gevaar, aan de overzijde van den vloed, weinig van
zijn goed terug te bekomen.
Toen dr. N. in Abeschr. de hoofdstad van Wadai, was aange
komen, wcuschte hij natuurlijk eene audiëntie bij den Koning te
bekomen. De gids echter, die zich naar Koning Ali had begeven,
om 's Konings vergiffenis te bewerken, dat hij een vreemdeling
d. bij bet 2de regiment Vesting-artillerie de milicien-verlof
gangers der ligting van 1874 van 1 Julij tot 9 Augustus;
e. bij het 3de regiment Vesting-artillerie de milicien-verlof
gangers der ligting van 1874 van 6 September tot 14 Ootober
bij het korps Pontonniers de milicien-verlofgangers der ligting
vau 1873 van 17 Julij tot 25 Augustus;
g. bij de regimenten Veld-artillerie en het regiment. Rijdende
artillerie de milicien-verlofgangers der ligting van 1873 van
21 Julij tot 29 Augustus;
h. bij het bataillon Mineurs en Sappeurs de milicien-verlof
gangers der ligting van 1874 van 3 Augustus tot 11 September;
2°. Voor bel bijwonen van troepen-vereenigingen en het deel
nemen aan oefeningen op groote schaal
i. bij het 1ste en 8ste regiment Infanterie de milicien-verlof
gangers der ligtingen van 1873 en 1874 van 31 Julij tot 29 Augustus
k. bij de coinpagniëu Hospitaal-soldaten de milicien-verlofgangers
der ligting van 1873 mede van 31 Julij tot 29 Augustus; zullende
zij bij den staf der compagniën, waartoe zij behooren, moeten opkomen
l. bij de Vesting-artillerie, van de ligting van IS73, de milicien
verlofgangers van de 2de compagnie van het 3de regiment van
17 Julij tot 15 Augustus, die van de 3de compagnie van dat
regiment en van de 3de, 4de, 5de en 13de compagnie van hel
1ste regiment van 31 Julij tot 29 Augustus; dievau de 8ste com
pagnie van het 3de regiment van 14 Augustus tot 12 September;
die van de 11de compagnie van het 1ste regiment. -- van 28
Augustus tot 26 September; die van de hiervoren niet genoemde
compagniën van het 1ste regiment met. uitzondering van de
Torpedo-compagnie van 22 Julij tot 19 Augustus; die van de
hiervoren niet genoemde compagniën van het 5de regiment van
5 Augustus tot 2 September, en die van de hiervoren niet genoemde
compagniën van het 2de regiment van 19 Augustus tot 16 Sept.
m. bij het bataillon Mineurs en Sappeurs de milicien-verlof
gangers der ligting van 1873 van 24 Junij tot 31 Julij;
3°. tot oefening in liet rijden met voertuigen
n. bij de Huzaren, van de ligting van 1873, de milicien-verlof
gangers van het 1ste en 2de regiment van 2 tot 21 October en
die van het 3de en 4de regiment vau 23 October tot 11 November.
Ingevolge de aanschrijving van het Departement van Oorlog van
van 7 Junij 1862 No. 56 B. (Ree. Mil. blz. 175) zullen u eerlang
nominatieve staten worden gezonden van de miliciens, tot het
gewest onder uw beheer behoorende, die zich onder de wapenen
moeten vervoegen.
Onder mededeeling van het vorenstaande heb ik de eer u te
verzoeken, van uwe zijde wel de noodige maatregelen te willen
nemen, dat de betrokken verlofgangers in tijds worden opgeroepen,
te dien effecte, dat zij, voorzien van al de voorwerpen van kleeding
en uitrusting, door hen bij hun vertrek met groot verlof mede
genomen, zich op den bepaalden dag bij hun korps tegenwoordig
bevinden, en dat zij, die in detachement vereenigd derwaarts moeten
worden geleid, hiertoe tijdig genoeg in de voor hunne aflevering
bestemde plaats opkomen.
UHEG. gelieve zich, nopens de uitvoering van voorschreven
maatregel, met de betrokken bevelhebber in de militaire afdeelingen
of wel met de betrokken provinciale adjudanten te verstaan.
Onder opmerking, dat te zijner tijd. naar de bedoeling van
art. 46 der Instructie bij bovengemelde aanschrijving gevoegd
geweest,, met opzigt tot het weder met verlof zenden van de
betrokken miliciens, overeenkomstig het bepaalde bij 3 dier
Instructie zal worden gehaudeld, heb ik wijders de eer u te doen
kennen, dat, zoowel in het algemeen belang vau 's Konings dienst
als om misbruik tegen te gaan, de miliciens, die wegens ziekte niet
op den bepaalden tijd onder de wapenen komen, te dezer zake niet
voor diligent zullen worden gehouden; maar dat zij, in den zin
der oproeping en naar het bepaalde bij art. 50 van gezegde
Instructie, verpligt zullen rijn zich na hun herstel bij hun corps
te vervoegen, ten einde gedurende zes weken in den wapenhandel
te worden geoefend.
Helder, De Burgemeester voornoemd,
den 11 April 1876. STAKMAN BOSSE.
Vergadering van den Raad der
gemeente TEXEL
op V R IJ DAG 81 APfitlt, in plaats van
Woensdag 19 April.
HELDER en NIEUWEDIEP, 18 April.
In het jaar 1875 werden alhier ter afslag aange-
boden: 37773 kabeljaauwen, 5576 lengen, 355 ijlbotten,
j 372 tarbotten, 355,065 schelvisschen, 28760 roggen, 39585
tongen, 186 wigtjes groote en 4494 idem kleine schol,
welke de som van f 203,145.25 opbragten. Buiten deze
opgaaf kan men nog circa f 15000 rekenen voor geep en
baring.
Uit bovenstaande cijfers blijkt, dat de handel in visch
bier zeer aanzienlijk is, en vergelijken wij deze opgave met
die van vorigejaren, de aanvoer weder belangrijk is toegenomen.
Ter gunste van den algemeenen dienstpligt, is door
het hoofdbestuur van den anti-dienstvervangingsbond dezer
dagen een adres aan den Koning ingediend, dat weldra
door een soortgelijk adres aan de Tweede Kamer zal
worden gevolgd. De afdeelingen van den bond zijn uit-
genoodigd, deze poging bij Z. M. en bij de volksvertegen-
woordiging door adressen van adhaesie te ondersteunen.
Door bet prov. kerkbestuur van Noordholland is, op
zijn daartoe gedaan verzoek, met ingang van 1 Mei e. k.,
eervol emeritaat verleend aan den beer B. R. Damsté,
predikant te Huisduinen.
had medegebragt, en tevens gastvrijheid voor dr. N. in le roepen,
liet op zich wachten. Het was een onaangename voormiddag,
merkte de reiziger aan, en toen des namiddags nog geen bode van
den Koning was aangekomen, steeg de bezorgdheid niet weinig.
Eindelijk tegen 2 ure verscheen er een bode, die dr. N. bij den
Koning ontbood, maar tevens Ali's bevel overbragt, dat dr. N. de
drie medegebragte paarden en zijne wapens moest uitleveren. Hier
aan kon onze reiziger echter niet gehoorzamen. Toen dr. N. zich
dan ook op weg begaf, dachten zijne bedienden, dat ze hem voor
't laatst hadden gezien, vooral toen zij hoorden, dat de Koning
volstrekt geene toebereidselen tot herberging en verpleging van
den reiziger had laten maken. Zwijgend geleidde hem een slaaf
naar Ali's woning en diende hem bij den Koning aan. Dc aan
wezigen weken schielijk ter zijde, niemand beantwoordde zijn groet,
allen vermeden zijne nabijheid. Weldra kwam de slaaf terug, ora
hem bij den Koning te brengen. Deze zat achter een gordijn in
een open ruimte op een stroomat, slechts met een wit hemd gekleed.
Dr. N. groette den Koning, hem een lang leven toewenscheud en
zich verontschuldigend, dat hij niet, volgens landsgebruik, op
handen en voeten was binnengekomen. Ali antwoordde daarop,
dat hem dit gebruik zelf zeer stuitend voorkwam, maar dat zijne
onderdanen er zeer aan hechtten; hij noodigde hem daarom vrien
delijk uit, digt bij hem plaats te nemen, verzekerde hem van zijne
koninklijke bescherming, vroeg hem naar zijne reiswederwaardïg-
heden, naar Turkije en andere Europcsche landen, en onderhield
zich zoodoende gedurende verscheidene uren met hem. Toen dr. N.
hem nu den aanbevelingsbrief van den Koning van Bornoe ter
hand wilde stellen, wees Koning Ali den brief met deze fiere
woorden af: „Die brief kan slecbts uw persoon betreffen en betee-
kent in elk geval, dat ik, ter wille van den Koning van Bornoe,
u zou moeten ontvangen. Weet ik zelf dan niet, hoe ik mijne
vrienden moet bejegenen Eu als ik u wilde dooden, gelooft gij
dan, dat ik mij daarvan door den Koning van Bornoe terug zou
laten houden?"
Dr. N. had voor den Koning twee, met goud ingelegde ruiter
pistolen en een verrekijker medegebragt.
De pistolen nam de Koning aan, den verrekijker gaf hij terug.
Toen dr. N. daarop aanmerkte, dat het afwijzen vau een geschenk
in Europa eene beleedigiug was, antwoordde Ali hem: „Wij zijn
niet in uw land en het schijnt mij natuurlijker, dat ik mij hier
aan de gebruiken van mijn eigen land houde. Het geven van al
te kostbare geschenken beschouw ik als een toeleg, om cr nog
kostbaarder voor in de plaats te krijgen. Voor uw verrekijker kan
ik u geen tegengeschenk aanbieden, daarom geef ik dien terug."
Dr. N. verkreeg van nu af om de drie of vier dagen audiëntie bij
den KoniDg.
Wadai kwam eerst in het midden der 17de eeuw, onder heer
schappij van den Islam en wel onder Abd-el-Kherim, een afstam
meling der Abassiden. Deze dynastie heerscht nog en telde een
12tal vorsten, üe vader van den tegenwoordigen Koning, Mahomed
Scherif, heeft het in zijne 26jarige regering zoover gebragt, dat hij
zich wegens zijn wreedheid tegen -èn afkeer van al wat vreerad was
en tegen de beschaving van zijn land, in't algemeen gehaat maakte.
De moord van den Afrikaansclien reiziger dr. Vogl komt ook op
hem neder. De tegenwoordige Koning Mahomed Ali regeert sedert
1828. Dr. N. roemt hem als een uitstekend Vorst, die alles in 't
werk stelt, om de welvaart en kracht van 't land te bevorderen,
en zichzelven een eervollen naam te verzekeren. Ali is trotsch en
eerzuchtig, dapper en standvastig, maar ook eigenzinnig en onver
biddelijk streng. Teregtstellingen, afsnijden van ooren, neuzen,
handen en voeten, komen nog dikwerf voor. Maar zijn „kinderen"
maken het er ook naar. De Waïdïs zijn twistziek, brutaal, vol
strekt niet inschikkelijk en aan den drank verslaafd. Er gaat geen
week om, of verscheidene menschenlevens bezwijken als offers van
den drank. Toen dr. N. bij een dergelijk slagtoffer in zijn hoedanig
heid van arts geroepen werd, zeide de zieke tot zijn gezin: „Waarom
weent ge toch, ge moest tevreden zijn, dat ik den dood eens
bruidegoms sterf en niet veroordeeld ben om op een gewoon ziek
bed te bezwijken." Slechts op één punt betoonde Ali zich onopregt
tegen dr. N., namelijk, toen deze kort voor zijn vertrek den moord
van dr. Vogl ter sprake bragt en om diens achtergebleven papieren
verzocht.. Hij voegde er bij, dat Vogl's landgenooten wel wisten,
hoe en waar hij gestorven was, en er ook van onderrigt waren,
welk een uitstekend Vorst Ali was, en dat de vaste hoop bestond,
dat Ali dit regtmatig verzoek niet zou afslaan, vooral daar die
wandaad gebeurd was, toen hij nog jong was en ver van de hoofd
stad woonde. Over de gebeurtenis zelve was nu reeds gras ge
wassen, en bijoogmerken lagen ver. Aanvankelijk wilde Ali onbe
kendheid met alles huichelen, maar toen hij zag, dat dr. N. alles
naauwkeurig wist, dacht hij ernstig na en beloofde te zullen onder
zoeken en als er papieren gevonden werden, ze te zullen afgeven.
Toen dr. N. er later op terug kwam, zeide hij, dat er niets was
gevonden. Ali sprak toen onwaarheid, want in 't oosten is het
geen gebruik, iets wat geschreven is te vernietigen. Hij huichelde
dus uit schaamte over de laffe daad zijns vaders en wilde deze
treurige aangelegenheid voor goed aan de vergetelheid prijs geven.
Dr. N. behandelde verder in zijn voordragt het familieleven, de
staatsinrigting, justitie, administratie, het krijgvoeren, het hof enz.
's Konings opvolger is niet zijn eerste, maar zijn elfde zoon,
natuurlijk van eene Maba-vrouw. Deze erfenis is aan hooger,
lastiger en gestreuger voorwaarden onderworpen, terwijl hij o. a.
het genot van inlandsch bier zich moet ontèeggen, uit bijzondere