ingezonden.
teuren, de commissarissen, den kassier, den boekhouder en
alle beambten onder de zwaarden der scherpregters. Sedert
die teregtstelling is er niets solieder dan een Chineesche
bankier.
De maori—Koning Taukiao, in Nieuw—Zeeland, heeft
volgens de Waikato-Times de volgende proclamatie uitge
vaardigd, gedagteekend Kikeerangi, 20 Dec. 1875:
•■Moeten ophouden te bestaan of te worden uitgeoefend:
1. de maori-priesters2. de maori-tapio; 3. de maori-
profeten4. de maori-gebeden5. de tooverij6. de dooden-
feesten; 7. de twisten om grondbezit; 8. de twisten om
vrouwen; 9. de verkoop van gronden; 10. het verhuren
van gronden; 11. de oppermagt der hoofden; 12. het
vloeken; 13. de diefstal; 14. de moord; 15. de werkstaking;
16. het bedrog; 17. de toorn; 18. de wraak; 19. de gulzig
heid; 20. de achterdocht; 21. de koppigheid; 22. de rege-
rings-subsidiën; 23. de gewoonte om rum te drinken;
24. de tweedragt. Taukiao.»
Die er binnentreedt late de hoop buiten.
Wij bevinden ons op een der hoogste vlakten van 't Ural-
gebergte. Aan den rand van een door geen oog gemeten
afgrond staat een verlaten kazerne, het eenige spoor op
tien mijlen in het rond, dat dit gebied ooit door menschen
is betreden.
Uit de vensters der kazerne zweeft ons oog over een
eindelooze woestenij. De sneeuw, die haar bedekt, glinstert
in alle kleuren van het prisma. Een lange, smalle, donkere
streep deelt de vlakte in twee helften en verdwijnt aan
den horizont. Een sneeuwmuur van een meter hoogte
begrenst de streep aan beide zijden en geeft hem het
aanzien van een eindeloozen hollen weg. Dat is de eenige
begaanbare weg in dit land; hij doorsnijdt het van de
eene zijde naar de andere. Links en regts strekt zich
een ledige, woeste vlakte uit.
Het door een onafzienbaar sneeuwveld weerkaatste zon
licht verblindt onze oogen. Een paar op zich zelf staande
dennen, welker stammen in de sneeuw zijn begraven, wier
donkergroene naalden met rijp zijn bedekt en wier takken
bij iederen windvlaag geheimzinnige figuren in de zachte
sneeuw teekenen, zijn de eenige voorwerpen, die de voor
de ontstoken oogen vermoeijende gelijkvormigheid weldadig
aandoen.
Hier en daar een schaar raven, die over de sneeuw
huppelen. Van tijd tot tijd spreidt er een de vleugels uit,
verheft zich onder een wanluidend gekras en vliegt weg,
niemand weet waarheen. Daarop wordt alles weder dood
stil. Slechts eenzaamheid, koude en sneeuw aan alle kanten.
Deze woestijn heeft even goed hare wonderen als de
Sahara. Gelijk de reiziger in het midden van die zandzee
eene phantastische stad ziet opdoemen, wier muren zich
in een helder meer afspiegelen, zoo gelooft ook de naar
Siberië verbannene op zijn troosteloozen togt gedurig
weder een toren aan den gezigteinder te zien verrijzen en
hoopt hij weder menschen te ontmoeten. En als hij verder
trekt, ziet hij hoe die toren zich slanker verheft, hij ziet den
koepel zich vergulden of hemelsblaauw of groen welven,
en toch er zijn geen torens in Siberië, wat de arme er
voor hield was niets dan een gevangenis.
Op een afstand van vijftig of honderd wersten (halve
kilometers) van elkander, treft men er eene soort stadjes
aan, waarin eenige honderden politieke of gemeene mis
dadigers leven. Zij worden bewaakt door een handvol
verbannen soldaten, onder bevel van een proletarier-otficier.
Dat zijn de zoogenaamde stations. Zij zijn met wallen,
grachten en palisaden omgeven. Geen mensch kan er
binnen komen zonder het wachtwoord te geven, evenmin
kan iemand er uitgaan zonder verlof van den kommandant.
Hoe verder de togt naar het binnenland gaat, des te
zeldzamer worden deze stations, en er bestaat geen andere
verbindingsweg tusschen deze dan de eindelooze treurige
streep, die de vlakte deelt. Daar buiten woont niemand
en slechts daar kan men levensmiddelen verkrijgen. De
hemel ligt graauw en zwaar als lood over het land en de
koude is zoo groot, dat de zon niet in staat is de sneeuw
te ontdooijen.
Niet ver van de eenzame kazerne bevindt zich de
kozakkenpost. Deze bewaakt de grenzen tusschen Azië en
Europa. Nog ééne schrede en men is in Siberië. Een
troep van ongeveer vierhonderd man nadert in de diepste
stilte dezen post. Zij zijn met de handen aan elkander
geketend. Een officier, onder wiens bevel zij schijnen te
staan, laat voor het wachthuis halt maken. Toen hij de
gevangenen tegenover het venster in rij en gelid had ge
plaatst, kwam de kommandant van de wacht uit het huis
en naderde de gevangenen.
«Ontdoe hen van hunne ketenen,» beval hij zijne ko
zakken. Zoo is het oude gebruik, men neemt hen de
ketenen eerst af als zij op de grenzen van Siberië zijn
aangekomen. En waarlijk, ketenen zijn daar onnoodig.
Maar konden zij onderweg niet in opstand komen? Geen
nood! zoo weinig gehoorzaam zij in Rusland waren, zoo
onderworpen zijn zij op Siberischen bodem. Wat zou hun
rebelleeren ook helpen?
Die in Siberië reizen wil, behoeft, behalve een pas,
ook nog een wachtwoord, dat hij niemand noemen mag.
In Siberië bestaat buiten de stations geene plaats waar
men voedsel kan bekomen of overnachten, en de stations
worden slechts geopend voor die het wachtwoord kent;
kwamen de gedeporteerden in opstand en vermoordden zij
hun geleider, dan bleef de poort van het station onver
biddelijk voor hen gesloten. De gedeporteerden hebben
wapens noch levensmiddelen of geld; een opstand zou dus
een zelfmoord zijn, onvermijdelijk zouden de ongelukkigen
van honger en koude moeten omkomen.
Een smid heeft het werk volbragt; de gevangenen zijn
van hunne boeijen bevrijd en staan weder in het gelid.
«Luister,» roept de kommandant, «gij staat op de grenzen
van Siberië; gemakkelijk komt men er binnen, maar het
daar buiten komen is moeijelijk. Eenmaal deze grens
overschreden, dan is de terugtogt afgesneden. Nemen wij
zelfs aan, dat er een onschuldige onder u is, dan zou ik
hem niet dan na verloop van drie maanden terug kunnen
zenden; vóór dien tijd zou ik het bevel daartoe niet van
den gouverneur van Tobolsk kunnen ontvangen.»
De gedeporteerden luisteren stil en treurig; de kom
mandant vervolgt: «InJ weinige minuten zult gij Siberië
binnentrekken daar bestaan geen door landlieden bewoonde
dorpen, geen vruchtbaar land, geen gastvrijheid, geen
reizigers. Het is het land van berouw, van klagte, van
boetegij hebt van de menschen niets te verwachten en
God zelf heeft zijne oogen van dit land afgewend.»
Een rilling loopt door de gelederen der gedeporteerden.
«De Keizer heeft u in de hand gegeven van hem, die
het escorte beveelt. Hij is uw eenige steun, uw eenige J
hoop. Hij bezit den talisman, die u de poorten der stations
opent. Gij weet, dat men in Siberië voedsel noch nacht
verblijf vindt buiten de stations; uw leven hangt van het
zijne af; zorg dus meer voor hem dan voor u zelf, want
wordt hij ziek of sterft hij, dan sterft gij met hem. Hebt
gij dat begrepen?»
«Ja, heer!» antwoorden de gedeporteerden als vernietigd.
De geleider verwijdert zich daarop met den komman
dant, ontvangt het wachtwoord en gaat voorwaarts met de
levend begravenen, en de kommandant gaat weder zijn
eenzaam wachthuis binnen.
Benoemingen, enz.
Tot regter iu de arrondissements-regtbank te Leiden is benoemd
de heer mr. W. A. L. Domis, thans regter in de arrondissements-
regtbank te Alkmaar.
De luit. ter zee 1ste kl. J. P. Noorduijn, laatst belast geweest
met het bevel over de kanonneerboot No. 13, is met den 21 dezer
op non-activiteit gesteld.
Aan den luit. ter zee 1ste kl. B. D. Crommelin wordt, op zijn
verzoek, met ingang van 1 Mei a. s., een verlof verleend voor
den tijd van een jaar, onder stilstand van non-activiteits-tractement
en zonder opklimming in de ranglijst.
De kapt. G. A. W. C. baron van Hemert tot Dingshof, van het
7de reg. inf., is in zijn rang overgeplaatst bij het reg. gren. en jagers.
STATEN-GEiVERAAL.
Eerste Kamer.
Zitting van Woensdag 20 April. Met 19 tegen 14 stemmen
is aangenomen het wetsontwerp tot het. verleenen van tegemoet
koming aan den heer van Angelbeek. De beraadslagingen over
het hooger onderwijs zijn daarop aangevangen. De heeren van
Bhemen, Michiels en Dumbar verklaarden zich tegen de wet, voor
namelijk met het oog op de Amsterdamsche universiteit. De heer
Hein had vele bezwaren. De heeren Pické, Duymaer van Twist
en Buchner verdedigden liet ontwerp. Heden voortzetting.
B u ite n I a n d.
Engeland.
Jl. Vrijdag heeft er bij het boren van een tunnel in
Wales een verschrikkelijk ongeluk plaats gehad. Door eene
ontploffing van dynamiet, dat dienen moest om de rots te
doen springen, hebben 13 werklieden het leven verloren.
De correspondent van de Daily News meldt een nieuw
schandaal. De vroegere attorney-general Williams heeft
als getuige te Washington verklaard, dat hij op last van
president Grant meer dan 30,000 dollars uit den post van
geheime uitgaven heeft laten betalen aan Davenport, den
hoofdcontroleur der stembureaus te New-York. De betalingen,
die 4 jaren achtereen voorkwamen, geschiedden tegen den
tijd der verkiezingen. Verschillende bladen achten deze
getuigenis voldoende om te bewijzen, dat er bij de ver
kiezingen geknoeid is en zij beschuldigen den president in
hevige termen. Davenport verzekert echter, dat hij al de
gelden verantwoorden kan en dat zij besteed zijn om achter
bedrog, bij de verkiezingen gepleegd, te komen.
Aan akeligheden ontbreekt het hier te lande niet.
Boven alle spant de zoogenaamde Blackburn-moord de kroon.
Den 28 Maart jl. werd te Blackburn een zevenjarig
meisje, Emily Holland, vermist; men vond weldra haar
lijk broksgewijze terug, hier een arm, ginds een been;
alleen 't hoofd bleef zoek. Men had vermoeden tegen een
barbier, Fish; doch sterker sprak de schijn nog tegen een
ander persoon, Taylor, die dan ook gearresteerd werd en,
dank zij een zamenloop van omstandigheden, weinig minder
dan schuldig bevonden. Gelukkig kwam iemand op 't
denkbeeld om de woning van Fish te doen doorzoeken
door een bloedhond, met het gevolg, dat het hoofd van 't
kind bij Fish in een schoorsteen gevonden werd. Fish
beleed schuld; hij had 't meisje in zijn huis gelokt, ge
schonden, vermoord en in stukken gesneden. De stukken
had hij hier en daar in de stad getracht weg te stoppen;
en met 't scheermes, waar hij de kleine Emily meê doodde,
had hij dadelijk daarop weêr zijn klanten geschoren. De
landlooper Taylor moest vrijgelaten worden.
Fish heeft vrouw en kinderen. Hij plagt (zoo verhaalt
men) zijne ledige uren te slijten met 't doodmartelen van
katten en andere dieren. Hij is, om kort te gaan, een van
die duivelen in menschengedaante, voor wie men vergeefs
de vergoelijking van krankzinnigheid aanvoert. De groote
zondenbok, sterke drank, heeft 't bij hem niet gedaan,
want hij was onthouder. Onontwikkeld is hij óók niet en
gansch niet onkerksch. Hij is eenvoudig een moreel ge
drocht, zooals de geschiedenis er ons méér heeft doen kennen.
Dit nu is al erg genoeg. Maar erger nog is 't, dat
de gruweldaad van dezen barbier weêr ruim voedsel biedt
aan den dorst van den grooten hoop naar al wat vreeselijk,
wat stuitend luidt of zich laat aanzien. De dagbladen,
door onderlingen naijver gedreven, zijn niet karig met
afgrijselijke en overbodige bijzonderheden. Blaadjes als de
Police News, die van vuil bestaan, gaan natuurlijk nog
verder, en verkwikken de gretige oogen van Jan Rap met
afbeeldingen. Zóó mogen nu negen tienden van Engeland's
bevolking volop te gast gaan aan de «horreurs,» die deze
barbier hun bereidde.
En men durft ophalen van hetgeen onze eeuw doet tot
veredeling van den volkssmaak, tot verzachting der zeden!
Oostenrijk.
Baron Ertel, luitenant bij het Oostenrijksche leger, die
aan de Russische ambassade in Oostenrijks hoofdstad
gewigtige bescheiden verkocht, behoorende tot het depar
tement van oorlog te Weenen, is tot tien jaren dwangarbeid
veroordeeld. Hij werd tevens vervallen verklaard van
zijn adellijken titel. De Russische gezant, de heer Novikoff,
die zijn post neerlegde na de ontdekking, is verpligt
geworden te Weenen te blijven.
Italië.
Toen na den slag bij San Ferrao in 1859 Garibaldi
zijn feestelijken intogt te Como deed, kwam hem een schoone
vrouw, de gravin Raimondi, te paard te gemoet rijden, die
hem op smachtenden toon toeriep: «Garibaldi, wilt gij mij
huwen? Ik ben bereid uwe vrouw te worden.» De held
was het spoedig met de schoone en verlokkende sirene
eens en daar het burgerlijk huwelijk destijds in Italië nog
niet ingevoerd was, werd het paar door een priester in den
echt verbonden en op de villa Raimondi aan het meer van
Como, een luisterrijke brailoft gevierd. Weldra bemerkte
de generaal echter dat hij bedrogen was en zijne gade
vroeger het liefje van een jong officier uit Brescia was
geweest. Garibaldi verliet haar onmiddellijk en zag haar
tot nu toe niet weder. Intusschen is hij feitelijk gehuwd
en de vrouw, waarmede de generaal nu leeft en die ver
scheidene kinderen bij hem heeft, eischt, dat het huwelijk
met gravin Raimondi ontbonden zal worden en hare kinde
ren door een huwelijk met Garibaldi gewettigd zullen worden.
Amerika.
Op den 4 Julij, den lOOsten gedenkdag van de onaf-
hankelijkheids-verklariug der Vereenigde Staten van Noord-
Amerika, zal men, in het belang der scheepvaart, in de
nabijheid van New-York eene reeks van rotsen, oostelijk
van de havenmonding, in de lucht doen springen eene
onderneming, die in grootschheid haar weerga niet gevonden
heeft. Reeds sedert tien jaren is men begonnen, die rotsen
welker toppen boven het water uitsteken en wier bases
met elkander in verbinding staan onder het water te
doorboren en de gemaakte openingen met ontplofbare stoffen
te vullen.
De kosten der tot dusver gedane boringen bedragen thans
circa 3 millioen dollars. De groote openingen zijn 28 in
getal de grootste is 200 voet en van daar uit loopen
naar alle rigtingen 30,000 kleinere openingen, die eene
gezamenlijke lengte hebben van bijna een halve Duitsche
mijl. De voorzigtigheid, waarmede die somtijds meer dan
30 voet diep bewerkstelligde boringen zijn geleid, kan niet
beter gekarakteriseerd worden dan door de omstandigheid,
dat er geen enkel ongeluk van eenige beteekenis bij is
voorgekomen.
Niet minder dan 40,000 pond nitroglycerine tot dusver
was de grootste hoeveelheid, welke men van die stof in
eens deed ontploffen, slechts p. m. 800 pond vormen
de hoofdlading; de ontploffing zal natuurlijk geschieden
langs electrischen weg.
Mijnheer de Eedacteur!
Mijn vriend Heliogabalus dringt er gedurig bij mij op aan om
onverwijld lid te worden van bet Anti Dienstvervangings-Bond,
eene in zijn oog heilzame, echt nationale vereeniging. Aanvankelijk
heb ik zijne aansporing onbeantwoord gelaten, doch om eindelijk
van dat .lastig aanzoek voor goed af te komen, heb ik, met opgaaf
van redenen, mijn weigerend antwoord volgenderwijze aan mijn
vriend toegezonden. Acht ge het daartoe niet ongeschikt, neem
het dan als ingezonden in de kolommen van uw veelgelezen blad op.
wGij wilt mij winnen voor 't Anti Dienstvervangings-Bond
doe daartoe vooreerst geen moeite meer. Uit overtuiging kan ik
aan 't streven dier vereeniging mijn sympathie niet schenken. Of,
beter gezegd: het middel om tot een beteren toestand te geraken,
wat onze levende strijdkrachten betreft, kan mijne goedkeuring in
geen geval wegdragen. Wat wil men? Generaal van Stirum en
allen, die met hem de bedoelde vereeniging uitmaken, willen
wettelijke bepalingen in 't leven roepen, die de zonen der meer-
gegoeden verpligten zelve hun dienst bij de nationale militie te
vervullen. Geschiedt dat, dan zullen er wel zoo vreeselijke klagten
opgaan over de kazernes, die „scholen van orde en tucht," dat
onverwijld de noodige maatregelen zullen verordend worden tot
afdoende verbetering. Zoo is 't immers, niet waar? Maar is dat
niet de paardeu achter den wagen spannen? Ik wil de zaak omge
keerd hebben en zou, als ik genoeg invloed had, zeggen: verbeter
eerst de kazernes, de behandeling, de kleeding, de voeding der
soldaten, en gij zult zien dat huisvaders geen bezwaar zullen
hebben tegen de vervulling der persooulijke dienst door hunne
zonen. Nu getroosten ze zich vaak belangrijke opofferingen om
hunne zonen te houden buiten de „oefenscholen van orde en tucht,"
want ze weten dat hunnen kinderen daar een behandeling wacht,
die in verschillende opzigten nog verre achterstaat bij die van
gevangenen. Deze toch zijn beter gehuisvest, hebben betere ligging
en betere voeding. Zie, dat moet veranderd worden. Ik wilde de
flink ingerigte gevangenissen tot kazernes ingerigt hebben en de
slecht gebouwde krotten, die men kazernes gelieft te noemen,
bestemmen tot opsluiting van boosdoeners. Geloof mij, vriend, als
de toestand onzer soldaten niet zoo bitter slecht was, dan zouden
de gegoede burgers zich niet zoo met hand en tand verzetten tegen
de afschaffing der plaatsvervanging. Van dien hoogst ongunstigen
toestand overtuigd, heeft dan ook de Tweede Kamer zich tot nog
toe verzet tegen de voorgestelde afschaffing, en ik vertrouw, dat
zij zich daartegen zal blijven verzetten. Moeten wij ons de dure
weelde van een goed georganiseerd leger getroosten, welnu men
verzorge de menschen goed, die zich voorbereiden voor de eervolle
taak om in nood het vaderland te verdedigen. En eerst dan als
men kan wijzen op eene goede huisvesting, goede voeding enz. van
den soldaat, dan schaffe men, in zooverre er dan nog van wordt
gebruik gemaakt, de plaatsvervanging af. Zoo noodig, kunt ge
mij dan als één guldens-lid inschrijven op de naamlijst van het
Anti Dienstvervangings-Bond, en wel met een sterretje, want ik
heb niet minder dan vier zoons."
Met dankzegging voor de mij toegestane ruimte ter plaatsing
van 't bovenstaande, ben ik met betuiging mijner hoogachting
Uw Dw. Dienaar,
B. C. 8r.