HELDERSCHE
EN NIEUWED1EPER COURANT.
1876. N°. 57.
Vrijdag 12 Mei.
34 Jaargang.
bekendmakingT
bekendmaking.
Binnenland.
«Wij huldigen het goede."
Verichijut Dingsdig, Donderdag en Zaturdag namiddag.
Abonnementaprij» per kwartaal1.80.
franco per poet - 1.85.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN N°. 163.
Prijs der Advertentiën: Van 1i regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag vertrekt de mail naar
Oost-Indië. Laatste ligting 's avonds 6 uur.
De sluiting der mail naar Padang en Batavia, te ver
zenden per mailboot KONING DER NEDLRLANDEN,
geschiedt voor drukwerken den 12 Mei e. k., na aankomst
van trein III (Noordholt. Spoorweg), ten 10.58 des avonds;
voor brieven den 13 Mei, na aankomst van trein I, ten
9.47 des morgens.
Burgemeester en Wethouders der gemeente Helder herinneren bij
deze. dat VORDERINGEN TEN LASTE DER GEMEENTE over
het jaar 1875, vóór den 1 Julij 1876 moeten zijn ingediend, bij
gebreke waarvan zoodanige vorderingen, volgens de wet, worden
gehouden voor veijaard en vernietigd.
Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
8 Mei 1876. L. VERHEY, Secretaris.
Burgemeester en Wethouders der gemeente Helder brengen ter
kennis, dat, indien buitengewone omstandigheden zulks niet ver
hinderen, de KERMIS of JAARMARKT in deze gemeente dit
jaar aanvangt op Mnandag den 3 Julij aanstaande.
De aanwijzing der plaatsen voor tenten van groote afmetingen
geschiedt op den 22 Junij a. s., des namiddags ten 3 ure.
De loting voor carousels heeft plaats op den 26 Junij a. s.,
des namiddags ten 3 ure, en die voor kramen, enz. op den 1 Julij a. s.,
des namiddags ten 2 ure.
Ieder, die een plaats verlangt, moet zich in persoon of bij
gemagtigde op den hiervoor bepaalden tijd vervoegen aan het
politie-bureuu No. 2, Molenplein.
Het marklgeld moet vóór het opslaan der tenten en kramen
worden betaald.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Helder. STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
den 9 Mei 1876. L. VERHEY, Secretaris.
HELDER en NIEUWEDIEP, 11 Mei.
Jl. Dingsdag avond werd in Tivoli eene vergadering
gehouden van de Heldersehe afdeeling der Vereeniging
«Volksonderwijs,» onder de leiding van haren voorzitter,
TROUWE LIEFDE.
Hen Joodsch verhaal. (Slot.)
Ik was sedert een jaar getrouwd en uw goede vader zou mij
gaarne vergund hebben iets voor tante te doen. Als hij afwezig
was, wat dikwijls weken achtereen gebeurde, bezocht ik tante nog
wel eens, die door inwendige smart verteerd werd, ofschoon er
nooit één enkele klacht over hare lippen kwam. Slechts ter sluiks
waagde ik het, de kleine hoeveelheden koffie eu thee, die ik mee-
bragt, in de keuken aan de dochters te geven. Ook merkte ik op,
dat de dochters de warme kleêren der moeder droegen, terwijl
deze in een dun katoenen kleedje liep. Van haar man vertelde
zij altijd, dat hij voor zaken van huis was. Zij geloofde dat
bepaald; maar dat ,/van huis zijn" had een bijzondere beteekenis
en men praatte er in de gemeente over, dat hij met geld in zijn
zak en met een gouden horloge-ketting met signet terugkwam. Gij
weet, mijn kind, dat toen ter tijd ieder Duitsch staatje nog zijne
eigene tolgrenzen had en dat men voor de koopwaren, die vooral
van Hamburg in groote hoeveelheden naar ons land werden ver
zonden, hooge invoerrechten moest betalen. Daardoor waren er
vele plaatsen, waarheen de smokkelaars des nachts hunne waren
brachten, om ze daar in ondernardsche magazijnen te verbergen en
vervolgens langs allerlei sluipwegen naar de stad te brengen. Dag
en nacht trokken de tolbeambten rond om zoo mogelijk deze spelonken
te ontdekken en de goederen in beslag te nemen, nog te meer
omdat de dieven daar altijd hunne gestoleu waar van de hand
konden doen; de straffen voor deze smokkelaars en heelers werden
voortdurend verscherpt en genade was er voor hen niet te krijgen.
Op zekeren dag het was in de week vóór de groote feest
dagen ontving men op eens bericht, dat er op de grenzen een
smokkelkantoor was ontdekt en dat de voornaamste smokkelaars
geboeid binnengebracht zouden worden. Ik hoorde dit tamelijk
onverschillig vertellen, en daar een huisvrouw niet veel tijd heeft
om te kijken naar wat er op straat gebeurt, zoo zou me waar
schijnlijk de geheele zaak ontgaan zijn, als ik zelf toevallig de
glazen niet had schoongemaakt. Toen zag ik, dat de gevangenen
naar de gevangenis gebracht werden op een wagen, die aan beide
kanten door soldaten omringd was. Het geschreeuw van het
gemeen en het gejoel der straatjongens, die uit alle macht „Joden,
Joden!" riepen, deed mij het hoofd uit het raam steken, om wat
nauwkeuriger te zien. Had ik mij niet aan het kozijn vastgehouden,
dan zou ik van schrik ineengezakt zijn, want op de voorste bank
van den wagen zat «hij," de ongelukkige man van mijne arme
tante Guttraud, met de handen kruiselings op den rug gebonden.
Wat zal ik er van zeggen, kind? De schrik had bijna mijne
voeten veriarad. Er was in de stad een geweld en een geschreeuw,
veel erger dan bij een braDd. Yan uit -hunne deuren en vensters
scholden de buren op hem en op de Joden, zoodat ik dadelijk de
gordijnen liet zakken.
Uw vader kwam doodsbleek van het kantoor. De geheele ge
meente werd door den slag getroffen, want als bij ons één enkele
Jood iets misdaan had, moesten allen het ontgelden. Ik dacht
niet aan de gemeente, toen uw vader mij vertelde, dat de onge
lukkige sedert langen tijd de aanvoerder eener bende smokkelaars
den heer Joh. Dyserinck. Door 't afdeelings-bestuur werd
een concept-huishoudelijk reglement ter tafel gebragt,
waarvan de behandeling evenwel werd uitgesteld tot na de
algeineene vergadering, die den 20 Mei e. k. te Utrecht
zal gehouden worden. Op voorstel van een der leden
sprak echter de vergadering bij meerderheid van stemmen
als haar gevoelen uit, dat de afdeelingen gehouden zijn
al die werkzaamheden op zich te nemen, welke bij het algemeen
reglement aan haar worden opgedragen.
Tot afgevaardigden naar de bovenbedoelde algemeene
vergadering worden benoemd de heeren Alting von Geusau,
Vrendenberg en Dyserinck en tot hunne plaatsvervangers
de heeren Berk, Hissink en Kindermann.
Vervolgens komt in behandeling de beschrijvingsbrief
voor de algemeene vergadering. Uit de discussiën over de
verschillende punten van behandeling stippen wij het vol
gende aan. Algemeen toonde men onverdeelde ingenomen
heid met het hoofdbeginsel der wet op het lager onderwijs
van 1857 betreffende de neutraliteit op godsdienstig gebied.
Algemeen waardeerde men de pogingen om het onvoldoende
dier wet weg te nemen ter zake van de opleiding en
bezoldiging der onderwijzers, de verhouding van 't aantal
onderwijzers tot het aantal leerlingen, in 't algemeen van
alles wat strekken kan om het onderwijs meer nog dan
tot heden toe aan zijn doel te doen beantwoorden.
Algemeen ook is de wensch, dat de gedrukte stukken,
van deze vereeniging uitgaande, komen in handen van
alle leden, opdat ze gelezen worden en de beginselen, door
haar verkondigd, bekend worden bij allen en in ruimen
kring zullen bijdragen tot bevordering van 't doel waar
naar «Volksonderwijs» streeft.
Het voorstel der afdeeling Gouda, dat de algemeene
vergadering al hax*en invloed aanwende om eene wettelijke
regeling van het voorbei'eidend lager onderwijs te verkrij
gen, wordt algemeen toegejuicht, gelijk mede dat van
Heeren veen, tot het doen van stappen bij de regei*ing,
opdat zij den veldarbeid van kinderen bepaald verbiede.
Het voorstel van de afdeeling Krommenie, luidende:
«De algemeene vergadering magtige het hoofdbestuur, met
allen ernst bij de hooge regering aan te dringen op de
geweest was. „Arme tante Guttraud," was alles wat ik kon
„Ga naar haar toe." zeide uw vader in zijne goedheid.
Ik gingik geloof dat het de eerste maal was, dat ik bloots
hoofds over straat liep. Onder weg wilde ik bedenken, wat ik
zou zeggen om haar te troosten, maar ik wist niets anders als
„Arme tante Guttraud!"
Toen ik boven kwam vond ik de meisjes in een bange en wilde
vertwijfeling; hunne bittere woorden en vloeken ergerden mij.
Moeder was weg, zeiden zij; waarheen, dat wisten zij niet, zij
dachten naar de politie of naar de gevangenis of ergens anders
heen Zij hadden het reeds lang verwacht; van het misdadig ver
diende geld had hij echter nooit iets t'huis gebracht, hij had alles
voor zich zelf gehouden. Moeder was blind; zij kon geen slecht
woord over hem verdragen. Ze waren nu allen onteerd. Ze zouden
wel dadelijk in de Fulda willen springen.
Met moeite beteugelde ik hun waanzinnig geschreeuw, toen op
eens de deur openging en tante binnentrad.
Ik was verwonderd haar zoo ferm en bijna onveranderd te zien
haar gezicht alleen was nog bleeker geworden en om hare groote
bruine oogen waren blaauwe kringen zichtbaar, terwijl hare oog
leden zich voortdurend krampachtig bewogen. Ik wierp mij luid
schreiend om haren hals; de meisjes zwegen.
„Mijne goede Betty," zeide zij kalm, „het is een zware beproe
ving, maar wat God doet is welgedaan."
„Heeft God dat gedaan?" riep het oudste meisje met een kramp-
achtigen hnrtverscheurenden lach
Hnre moeder richite zich gebiedend op, zij wierp een trotschen
vernietigenden blik op hare dochter. „Veroordeelt gij hem," zeide
zij, „vóór onze vijanden hem veroordeelen. Is het uitgemaakt,
waarvan men hem beschuldigt? En heeft hij dat gedaan? En
als hij het gedaan heeft, voor wie heeft hij het dan gedaan? Om
ons betere dagen te bezorgen; omdat hij het niet langer kon aan
zien, dat uwe vingers zoo stuk genaaid waren heeft hij de zijnen
ik wil het woord niet uitspreken God vergeve het hem Maar
als de menschen geen medelijden met hem hebben, als zij hem, wat
God verhoede, veroordeelen en aan zijn lot overlaten, welnu dan
ben ik zijne vrouw, die hem voor altijd trouw heb gezworen. Ik
wil geen woord over hem hooren, of, zoo waar God leeft, ik laat
me bij liera iü de gevangenis opsluiten."
„Tante Guttraud," riep ik uit en wilde vol eerbied hare hand
kussen, die zij echter terugtrok.
„Waarover verwondert gij u," zeide zij, „zijn we dan heidenen
die hun eigen bloed verloochenen? Ik ben Goddank een Joodsche
vrouw en weet wat er geschreven staat. Zooals ik denk, denkt ieder,
die geen godslasteraar is. Red hem met behulp van uwen man,
Betty; die is bij den burgemeester gezien. Ik ben te vergeefs bij
onzen rabbi geweest, die zeide, dat hij er zich niet in durfde mengen.
Ook ben ik naar den cipier der gevangenis gegaan, dien men
voor den grootsten vijand der Joden houdt. Deze heeft mij toe
gestaan hem, zoolang hij gevangen zit, eten te brengen, zoodat hij
ten minste geen verboden spijzen zal behoeven te eten. En nu,
Betty, moet ik voortmaken, opdat hij zijn eten bijtijds krijgt."
Zoo sprekende ging zij de kamer uit. Zwijgend wees ik de
meisjes op de vrome martelares en toen ik heenging zag ik haar
oprigting van eeix rijkspensioenfonds voor de weduwen der
openbare onderwijzei's,» vond zoowel bestrijding als onder
steuning. De bestrijders wezen er met nadruk op, dat het
noodig, zeer noodig was, dat de regering in 't belang van
't oxxderwijs de jaarwedden der onderwijzei's zou opvoeren,
en wel zoo, dat die ambtenaren behoorlijk in staat zouden
zijn, om te zoi-gen, dat ingeval van overlijden hunne na
blijvende betrekkingen niet behoeven gebrek te lijden. Bij
al 'tgeen op 't oogenblik voor 't onderwijs zelve te doen
is, vond men de ondersteuning van dit voorstel op 't
oogenblik minder geraden.
Met een woord van dank voor de betoonde belangstel
ling der aanwezigen en met krachtigen aandrang om bij
voortduring deze nationale zaak te helpen voorstaan, sloot
de president deze belangi'ijke bijeenkomst.
Naar wij vernemen bestaat het plan om ook het stuk
weiland, gelegen naast het nu onlangs verkochte «Breewafer,»
en behoorende aan de diakonie der Hervormde gemeente
alhiex*, in een aantal kleine perceelen ter bebouwiug publiek
te vex-koopen. Het besluit, daartoe genomen, vereischt
echter nog de goedkeuring van kerkelijke collegiën.
Jl. Maandag middag liet zich aan eene woning aan de
Binnenhaven bet schrille geschreeuw van «moord» hooren.
Spoedig bleek bet, dat een meisje, eene wees, die bij hare
tante inwoonde, in een staat van opgewondenheid verkeerde,
die aan woede grensde; zij had in zenuwachtigen toestand
met een harer armen door een ruit geslagen, waardoor
die arm verschrikkelijk verwond werd, hetgeen eene ader
kwetsing en een belangrijk bloedverlies tengevolge had.
Gelukkig was onze geachte geneesheer Haremaker in de
nabijheid, die met behulp van anderen de wonden verbond.
Zoodra het meisje echter hare tante zag, ontstak zij op
nieuw in razernij, die niet bedaarde voor deze verwijderd
was. Zij is later per vigilante naar het gemeente-gastlxxiis
vervoerd.
Het schip Johannes, kapt. Visser, is bij het opslepen
in het Groot Noordhollandsch Kanaal in aanvaring geko
men met het schip Goede Verwachting, kapt. Dekker,
waardoor het laatste belangrijke avarij heeft bekomen aan
stengen, want en achterschip.
in de donkeren keuken de spijzen zoo zorgvuldig klaar maken,
alsof ze voor een ziek kind bestemd waren.
Mijne moeder hield een oogenblik op met haar verhaal; daarop
begon zij weer op de volgende wijze: „Ge moet niet gelooven,
mijn kind, dat het nu met haar lijden gedaan was, neen, het ver
schrikkelijkste moest nog volgen.
Het proces duurde weken lang; er was niets tegen de bewijzen
in te brengen. Er waren groote misdaden begaan, die door de
booze wereld nog vergroot werden voorgesteld, iets wat mijne arme
tante ook wel ter oore kwam. Het oefende echter niet den minsten
invloed uit op haar gedrag. Dag aan dag bracht zij het eten naar
zijne gevangenis en kreeg zelfs van den cipier verlof in bijzijn van
getuigen met hem te spreken. Zij sprak dan woorden van troost
en van goedheid tot hem en ze zou, dat geloof ik zeker, niet
anders gesproken hebben, als de getuigen niet tegenwoordig waren
geweest. Overigens verliet zij haar huis nooit, ontving geene
bezoeken en verkocht ook hare handwerken, die getuigen waren
van zoovele tranen, zelf niet meer. Slechts op Nieuwjaarsdag ging
zij als van ouds naar de Synagoge. De vrome, fraai gekleede
vrouwen, ontweken haar wel, maar zij bemerkte dat niet eens en
stond als altijd op hare- plaats zonder van haar gebedenboek op te
zien. Alleen bij het boetverhaal, bij de woorden: „gedenk dat wij
slechts stof zijn" sloeg zij hare oogen zoo vurig biddend ten hemel,
alsof zij Gods barmhartigheid voor alle stervelingen wilde inroepen.
Kort na het Loofhuttenfeest werd het vonnis uitgesproken. De
meesten kwamen er met een lichte straf af, omdat ze door anderen
meegesleept waren, de raddraaier echter werd tot 10 jaar dwang
arbeid veroordeeld en ik ril nog als ik er aan denk hij
moest drie uur lang openlijk aan de schandpaal tentoongesteld
worden. Als hij geen Jood geweest was, zoo zeide men over het
algemeen, dan zou die schandelijke straf, die sedert 10 jaar bij
ons niet was toegepast, niet over hem uitgesproken zijn.
Maar de regeering was toen zeer vroom, uit daukbaarheid voor
de verworven „Duitsche vrijheid" en zou gaarne den 18 October
niet alleen door vreugdevuren hebben willen vieren, maar ook
daardoor, dat ze alle Joden op den brandstapel bracht. Uw vader
ging naar burgemeester Schönburg, die een zeer vrijzinnig man
wasbij nam twee afgevaardigden met zich en smeekte den burge
meester, onze gemeente toch die schande niet aan te doen. Het
gemeen zou bij die gelegenheid best tot gewelddadigheden kunnen
overslaan en bijv. bij alle Joden de ruiten inwerpen. De burge
meester haalde de schouders op; hij wist te goed uit welken hoek
de wind waaide; er was niets tegen te doen, maar men zou zorgen
voor de veiligheid der (anderen.
Men bracht nu onder de Joden 100 thalér bijeen en gaf die
aan den kamerdienaar van den Keurvorst, die zeer veel invloed had,
opdat hij een goed woord zou doende honderd thaler behield hij,
maar ze bleven zonder uitwerking. Wat ik in dien verschrikkelijken
tijd geleden heb, kan ik u niet zeggen. Uren lang lag ik 's nachts
wakker op bed en slechts een blik op mijn man of op mijne
kinderen was in staat mij mijne rust weder te geven. Over tante
Guttraud verbaasde ik mij, wanneer ik haar ontmoette of naar de
casematten zag gaan. Zij was zoo rustig en gelaten alsof het
ongeluk dat haar getroffen had, een sterfgeval of iets dergelijks was,