Uit Almelo schrijft men aan het U. D. dd. 17 dezer:
«Met den spoortrein van Salzbergen werd heden alhier
het berigt aangebragt, dat aldaar onder een troepje van
p. m. 80 grasmaaijers, welke met den trein naar Holland
wilden vertrekken, een hevig gevecht was ontstaan, waarbij
van de zeis gebruik werd gemaakt, met het gevolg, dat
eenigen zwaar gewond zijn en een paar gedood, waarvan
er een met de zeis bijna door midden was geslagen. Bij
het vertrek van den trein, waarmede men nu weigerde om
een van allen mede te nemen, was de politie bezig een
streng onderzoek in te stellen. Nadere berigten ontbreken.»
De laatstelijk ontvangen nummers der Surinaamsche
Courant behelzen o. a. het volgende:
«Betreffende de expeditie tot tracering van den weg
van de Boven-Suriname naar de Marowijne, kunnen wij
onzen lezers het navolgende mededeelen:
Op 25 Maart jl., des namiddags 1 uur, verliet de expe
ditie, bestaande uit 24 personen, waaronder de chef-luit.
S. de la Parra, in 2 visschersbooten de stad, en bereikte
in ruim 3 etmalen de vestingsplaats van den Afrikaan
John Ben, ongeveer 1 kilometer beneden de stroomsnelling
van Brokoponde. Op den 29sten heeft zij het terrein
verkend en de bagage bij genoemden John Ben geborgen.
Den 30sten werd begonnen met het traceren; r.adat zij op
p. m. 300 meters was gevorderd, stootte zij op heuvels
van p. m. 50 meters hoogte, en zoo vervolgens bij afwis
seling op heuvels en bergen, steeds gescheiden door kreken
en moerassen, totdat zij op 8 Mei daaraanvolgende den
afstand van 22,850 meters bereikte. Aanhoudende zware
regens waardoor bederf van levensmiddelen en ook een
ligte graad van dyssenterie noodzaakten de expeditie
terug te keeren; zij kwam alhier den 14 dezer aan. Slechts
6 dagen droogte had zij gedurende al dien tijd.
Vlak terrein werd bij uitzondering aangetroffen, slechts
een van p. m. 600 meters. Op de bergen vindt men
groote blokken ijzersteen en witte kwarts; deze door
gehouwen zijnde, droegen geene sporen van goud, zilver
of koper te bevatten, doch wel ijzer; de rijkdom aan
timmer- en meubelhout is verbazend; een omgevallen
boom had eene lengte van p. m. 50 meters en een omvang
van 4| a 5 meters. De basten der verschillende genees
kracht houdende houtsoorten hebben groote diensten bewe
zen tegen de buikziekte. Overal was dekmiddel voor
hutten aanwezig; wild en gevogelte in overvloed; ze waren
zelfs niet schuw; slangen zijn zeldzaam gezien en slechts
één tijger gedurende den togt. De kreken in de nabijheid
zijn over het algemeen doorwaadbaar, enkele uitgezonderd
zij bevatten groote vischsoortendaarin treft men meest
steenbrokken van meeidere of mindere grootte aan, veelal
van graniet of kwarts.
Op den togt heeft de expeditie aangetroffen 2 water
vallen, de eene ongeveer 66 en de andere ongeveer 30 M.
hoog; de val was niet regtstreeks, doch met een straal
van 1| tot 2 M.
Het onderzoek naar goud heeft nu en dan plaats gehad
en dat metaal wordt erkend in groote hoeveelheid aanwezig
te zijn, doch door de expeditie kan de gevonden hoeveelheid
niet met zekerheid worden opgegeven.
Aan de heeren M. J. Cohen en G. E. Weis werd op
hun verzoek door den gouverneur vergunning verleend tot
het onderzoeken naar het aanwezig zijn van goud en
andere metalen in het district Boven-Saramacca. Genoemde
heeren zijn in korten tijd, circa 7 weken, in hun onderzoek
aanvankelijk geslaagd en hebben eene hoeveelheid van
p. in. 60 grammen aan goud en stofgoud gevonden.
Merkwaardig is het, dat die heeren op hunnen togt,
toen zij genoodzaakt waren zich tegen den regen te bescher
men, toevallig hun toevlugt namen onder een grooten
boom. Uit tijdverdrijf begonnen zij stukken uit den bast
van dien boom te kappen, en verbaasd over den aroma-
tischen reuk en bijzonder bitteren smaak daarvan, ver
zamelden zij eene geringe hoeveelheid, die zij stadswaarts
hebben medegenomen. Naar de mededeeling van een der
onderzoekers, die ons de monsters van een en ander heeft
vertoond, zou deze bast door eenige deskundigen erkend
zijn geworden voor eene soort van de kina, welke in poeder
alhier in groote hoeveelheid wordt ingevoerd. Mogt bij
nader onderzoek blijken, dat de ontdekte soort de gebruikt
wordende kina in hoedanigheid evenaart, dan zou weder
eene der rijke bronnen van Suriname's bodem ontdekt zijn
geworden.»
Uit Soerabaija wordt dd. 25 April gemeld:
«Het Ned.-Indische zeilschip Johanna Elisabeth, kapt.
de Roever, met eene lading gouvernements-steenkolen, is
den 13 April op 't eiland Letti, beoosten Timor, gestrand.
Het schip lag voor drie ankers en is hiervan weggeslagen.
Het vaartuig met lading is totaal verloren, de beman
ning gered. De bevolking heeft alles, wat van hare gading
was, als: masten, tuigage, ijzerwerk, enz. geroofd.
De kapitein met 15 man bevinden zich nog te Letti en
hebben gelukkig eene maand vivres bij zich; de eerste
stuurman is met 14 man in een sloep naar Timor Dehli
vertrokken, kwam na 7 dagen reis aldaar aan en is met
zijne ondergeschikten door den stoomer Alexander, kapt.
Buijs, vandaar naar Soerabaija overgebragt en heden alhier
gearriveerd.»
Blijkens nadere berigten uit Zwitserland heeft de
overstrooming aldaar veel verwoesting aangerigt. De ijzeren
spoorwegbrug over de Murg bij Frauenfeld en daarnevens
de brug voor voetgangers en rijtuigen zijn weggeslagen.
Wegens het groot gevaar van verstopping, daardoor in de
nabijheid van Kürzdorf te weeg gebragt, heeft men kanonnen
laten aanrukken en de door den stroom opeengestapelde
ruïnes der bruggen weggeschoten. Ook op vele andere
plaatsen zijn bruggen en ook huizen vernield. Volgens
officiële berigten zijn in Zwitserland elf spoorwegen, waar
onder de Emmenthalbahn, de lijnen ZurichWinterthür,
Zurich Lucern, Sulgen—Frauenfeld, enz. zwaar beschadigd.
Te Bern hebben de bewoners der beide wijken aan de Aar
hunne huizen moeten verlaten.
Uit Straatsburg wordt medegedeeld, dat dijkbreuken
boven die stad in de Rijndorpen en verschillende voorsteden
van Straatsburg groote ellende veroorzaken. Het verkeer
met Ivehl is, behalve per spoorweg, geheel gestremd. De
Rijn valt intusschen langzaam.
In Oostenrijk is een mededinger van Boyton opgestaan.
Zekere kapitein Ahlström nl. heeft een zwemcostuum uit
gevonden, waarin hij den 24 mijlen langen afstand van
Weenen naar Pesth, in 39 uren al zwemmende heeft
afgelegd. Diezelfde kapitein heeft ook een kleeding uit
gedacht, waarin men zich te midden van de vlammen kan
bewegen.
Een der Oostenrijksche uitgevers adverteert voor 1877
een scheurkalender, die alles in de schaduw schijnt te
zullen stellen, wat we tot heden in dat genre hebben
gezien. Links op het blad, boven den datum, staat de naam
van den heilige aan wien de dag is toegewijd, aan de
regterzijde een «guldenspreuk.» Het onderste gedeelte van
het blaadje, door een dwarsstreep van de bovenste helft
afgescheiden, is loodregt verdeeld in twee kolommen. De
linker daarvan bevat een cursus van lessen in vreemde
talen, die met den laatsten Junij eindigt. Indien de eigenaar
van den almanak vlijtig is en juist op l Jan. begint, zal
hij aan het einde van een half jaar in zes talen hebben
leeren spreken. De regterkolom bevat van 1 Jan. tot
30 Junij Schiller"s complete gedichten. Van 1 Julij tot
31 Dec. bevat de linkerkolom den laatsten roman van
Jules Verne en de regter eene verklaring van de meeste
vreemde woorden, die in het Duitsch voorkomen en ver
volgens een leiddraad voor de algemeene geschiedenis, van
Karei den Groote tot het einde van 1876. De achterzijde
der blaadjes bevat onderrigt in de mythologie en de aard
rijkskunde, een beknopt wetboek voor iedereen, gemakkelijke
tabellen bij becijferingen en nuttige recepten voor de
keuken en de huishouding. Doch dat is nog niet alles.
De blaadjes zijn zóó geprepareerd, dat die gedurende de
zomermaanden, in een schoteltje met water gelegd, als
vliegenpapier kunnen dienst doen, terwijl die van 1 üct.
tot 30 April kunnen worden gebruikt om cigaretten
te maken.
Volgens de Weekly Dispatch is de gemalin van Sultan
Murad V een Engelsche modiste, Tomkins geheeten, die
vroeger in het bekende modemagazijn van mad. Elise in
Regent-Street «eerste jufvrouw» was. Miss Tomkins ver
huisde naar Konstantinopel, waar zij een modewinkel begon,
dien zij echter spoedig weer opgaf, daar Murad-Effendi, de
tegenwoordige Padischa, haar tot zich nam.
De tunnel onder het Kanaal. De putboringen
bij Sangatte, nabij Calais, welke gedaan werden tot eene
diepte van 100 meter, ten einde de uitvoerbaarheid van
het bouwen van een tunnel onder het Kanaal tusschen
Engeland en Frankrijk te kunnen nagaan, hebben zeer
gunstige resultaten opgeleverd. De steensoort, welke men
te doorboren had, was over het algemeen zacht, en gemak
kelijk te behandelen, maar toch vast genoeg om doorbraken
er van als niet ligt mogelijk te beschouwen.
Anders luiden de inzigten over de doelmatigheid en ren
tabiliteit van deze onderneming. Spoedig zal, door den
bouw van nog volkomener schepen dan de Castalia, het
bekende tweelingschip, het schrikbeeld van de reizigers, de
zeeziekte, nagenoeg geheel verdwijnen. Reeds nu bieden
de groote schepen zooveel gemakken aan, dat men er even
rustig in vertoeft als in een Pulmans paleiswagen. Dan
is het de vraag of het voor gezonde lieden niet aange
namer is, een korte zeereis op een niet-schommelend schip
te maken, in de frissche lucht, dan in een met onzuivere
dampen gevulden tunnel, waar de longen vergiftigd worden.
Daarbij komt, dat het verschil in tijd van overtogt van
niet veel beteekenis zal zijn. Reeds thans doen de snelste
stoomschepen over de vaart tusschen Dover en Calais ter
naauwernood 1| uur, en veel sneller zal een trein, onder
omstandigheden als waaronder hij in den tunnel verkeert,
den afstand van 30 Engelsche mijlen niet afleggen, te meer
daar de tunnel over een vijfde van zijn lengte eene stijging
van 1 op 80 bezit.
Nog erger staat het met de vermoedelijke opbrengst.
Rekent men, dat jaarlijks 400,000 personen het Kanaal
oversteken, daar de helft van dat getal van den tunnel
gebruik maakt, en de passage-prijs op 10 S. gemiddeld
moet gesteld worden, zoo verkrijgt men voor het personen
verkeer een ontvangst van 100,000 p. st. Voor het goederen
verkeer zal men meer den zeeweg blijven verkiezen, tenzij
voor ligt aan bederf onderhevige en zeer kostbare waren.
Brengt men nu de kosten van exploitatie en onderhoud in
rekening en schat de kosten der onderneming op 8,000,000
p. st., zoo is het gemakkelijk na te gaan, dat er geen voor-
uitzigt bestaat, de 400,000 p. st., welke noodig zijn om de
rente van dit kapitaal te dekken, ooit uit de ontvangsten
zullen kunnen bestreden worden.
Daarmede wordt evenwel niet gezegd, dat de onderneming
niet tot stand zal komen. (Arnli. Crt.)
Kei» bezoek aan den Kraton van Atsjin.
Eene Nederlandsche dame heeft op reis naar Edi Sumatra's
noordoostkust van uit de reede van Atsjin met haren echtgenoot
een uitstapje naar den Kraton (Kotta Radja) gemaakt en geeft
daarvan eene interessante beschrijving in een brief van den 25
April. Wij zijn in de gelegenheid gesteld, zegt de Gron. Crt.,
daaruit het volgende over te nemen
's Morgens van den 31 Maart kwamen wij op de reede van Groot-
Atsjin aan. Aan den wal wapperde overal de Hollandsche vlag en
ook de massa oorlogsschepen en andere stoomers hadden de vlag
in top. De reê leverde een prachtig gezigt op, vooral als men de
drukte aan het strand waarnam....
Den volgenden morgen om half zeven waren we reisvaardig. De
kapt. liet ons met zijne boot naar den wal roeijen. Hier stond
weldra de tandoe (draagkoets) voor mij en de paarden voor de
heeren gereed. Wij gingen even buiten Olélé, waar vrij wat be
drijvigheid hcerschte en de Atsjinezen mij vreemd aankeken, maar
nu begon het speetakel. Verbeeld u mij in een draagkoets op de
schouders van 4 koelies. Ik kreeg het bijna op de zenuwen van
lagchen. 't Was goed dat de ruiters naast mij waren. Wij gingen
een mooijen weg langs, aan weerszijden prachtige boschjes en liooge
boomen. 'k Had nog wel een weinig angst voor de kerels, die ons
tegenkwamen, met huu platte neuzen en sterken ligchaamsbouw, ze
weken ook geen haar breed en keken met hun zwarte oogen ons
schuius aan, zoodat ik soms rilde.
Gelukkig ging dat alles goed, tot wij aan Kotta Radja aankwamen
en K. en vrouw (die 14 dagen te voren denzelfden intogt hadden
gemaakt), ons al in de verte toelachten en wij zeer gul werden ont
vangen. Een uur later maakten wij onze opwachting bij den gene
raal Wiggers van Kerehcm, die ons zeer vriendelijk welkom heette.
Daar zagen we ook kolonel R., die met ons logeerde in het huis,
dat f 150,000 gekost heeft, veel besproken is en niet eens door
generaal Pel is bewoond geweest. Wij zaten daar midden in den
Kraton, op dezelfde plaats waar de Sultan van Groot-Atsjin zijn
verblijf heeft gehad.
Wij gingen den Kraton binnen door een poort, die in zeer breede
muren gehecht was, en waar naast bovenop een zeer dikke boom
stond, waaronder de schildwachten hunne huisjes hadden, omringd
van kanonnen. Er was reeds een breede weg gemaakt, links de
kali en regts alles militaire huizen of liever gezegd loodsen van
bamboes, voorbij een antiek kruidhuis en muren, die dan regt uit
dan dwars eene groote wanorde vertoonen; ze waren gedeeltelijk
afgeschoten en afgebroken en deden nu veel dienst voor den aanleg
van wegen enz.
't Is mij niet mogelijk eene volledige beschrijving van den Kraton
te geven; 't heeft op dit oogenblik meer van een klein dorp dan
van iets zooals wij ons dat vroeger voorstelden. Het is zeer vuil;
de overblijfsels van de gevlugten zijn van weinig beteekenis, alleen
een houten raadhuis is blijven staan. De Hill is eene hoogte, waar
zeer interessante graven ziju met bronzen beelden en oude grafsteenen
van vroegere Sullans. Een boom is er kolossaal, de takken zoo
dik als bij ons de eikenboomen. Tegenwoordig zijn er de huizen
van enkele doctoren en officieren, die daar zeer frisch en luchtig
wonen. De versche lucht in den Kraton liet anders veel te wen-
schen over, vooral toen wij er 2 dagen hadden met 95 graden
Fahrenheit, en dan te weten dat er daar naast u een veld is, waar
om de 2000 lijken ziju begraven en dan die hospitalen en die
massa raenschen, die er wonen! Gelukkig was de cholera bijna
geweken toen wij aankwamen en gewent uien spoedig aan het
onvermijdelijke, maar het maakte toch op ons een onbeschrijfelijken
indruk. De meeste menschen worden er ook ziek, meest koorts....
's Nachts hoorde ik menigmaal de granaten knetteren, en ofschoon
het op dit oogenblik alleen te doen is om het veroverde terrein te
behouden, komen er toch op de grenzen telkens schermutselingen
voor, daar de Atsjinezen zeer kwaadaardig en wraakzuchtig zijn en
nooit te vertrouwen; zij kruipen als slangen eu hakken er maar op
los met hunne klewangs (lange breede scherpe messen) in iedere
hand één. Een keer was ik nog getuige van een ten oorlog trekkend
bataillon, het twaalfde, onder kommando van majoor Jeltes, met vaandel
en muziek, die het Wilhelmus speelde, terwijl het vaandel opge
heven werd. Den volgenden avond zag ik ze terugkeeren, natuurlijk
liep alles naar buiten om te vernemen hoe het gegaan was, vooral
de soldatenvrouwen, die als mieren toestroomden. Er was trouwens
niets gebeurd als een kampong in brand gestoken. Wat ze hier
echter hebben doorgestaan, kan men zich in Europa niet voorstellen
de geest- en wilskracht om het tegen de doodende elementen vol
te houden (vooral de cholera) en de ontberingen, die ze zich moeten
getroosten. Daarbij over dag groote hitte en des nachts kou. Zij
hebben ons bewondering en respect afgedwongen.
's Morgens was al het werkend personeel druk aan den arbeid
hier tuinen aanleggende, daar nieuwe hoofdofficiers-woningen
bouwende enz.
Na een hartelijk afscheid van den generaal en de Kratonbewoners
gingen we 's morgens om half acht naar K. om met hem de arte
sische putwerkers te zien werken en keerden toen weer naar Olélé
terug in onze draagkoets, evenals we gekomen waren, van waar we
weer naar de groote boot gebragt werden met een lief roeibootje,
en zoo arriveerden we met de Bromo in 2 dagen op de reede van Edi.
Benoemingen, enz.
Aan den heer G. E. Termaat is op zijn daartoe gedaan verzoek
eervol ontslag verleend als lid van de commissie van administratie
over de gevangenissen te Hoorn, en is benoemd tot lid van ge
noemde commissie van administratie de heer B. Hoogenboom,
ingenieur van den waterstaat te Hoorn.
De kapt.-luit. ter zee C. II. Bogaert, laatst behoord hebbende
tot het eskader in Oost-Indie en vandaar den 9 dezer teruggekomen,
is met dien datum op non-activiteit gesteld.
De adelborst 3de kl. bij het Kon. Instituut voor de Marine alhier
T. M. Tromp is op het daartoe gedaan verzoek, met den laatsten
Maart jl. eervol uit de zeedienst ontslagen.
Oost-Indië. Benoemd tot konstabel bij de marine-magazijnen
te Soerabaija C. J. Daane, thans met de waarnemiug dier betrek
king belast.
STATEi\-GEi\ERAAL.
Tweede Kamer.
Zitting van Maandag 19 Junij. In den aanvang der zitting,
ten half twee ure geopend, heeft de heer vau der Ileim, minister
van Financiën, de volgende mededeeling aan de Kamer gedaan:
„Mijnheer de voorzitter
Als tijdelijk voorzitter van den ministerraad heb ik de eer aan
de Kamer het volgende mede te deelen
Tengevolge, mijnheer de voorzitter, van het votum, jl. Vrijdag
uitgebragt, hebben de gezamenlijke ministers hun ontslag aan Z. M.
verzocht.
Het heeft den Koning behaagd de beslissing op dat verzoek te
verdagen tot na afdoening der loopende zaken in de beide Kamers.
De ministers zijn bereid tot die afdoeuing mede te werken."
Daarna heeft de heer Wintgens voorgesteld, om het ontwerp
omtrent de coöperatieve vereenigingen nu niet meer te behandelen.
Nadat de minister van Justitie de beslissing aan de Kamer had
overgelaten, is dit voorstel met 40 tegen 13 stemmen aangeuomen.
Insgelijks is besloten om de conclusie van het rapport over den
toestand der koopvaardijvloot nu te laten rusten. Dit werd door
den heer Tak voorgesteld, na deswege het gevoelen der regering
vernomen te hebben. Achtervolgens zijn de aan de orde zijnde
ontwerpen van geringen omvang aangenomen, o. a. dat tot onteigening
van de locale griffie der Tweede Kamer met 27 tegen 24 stemmen
wijders is het ontwerp tot wijziging der begrooting van Nederl.-
Indië (5 millioen uit de Indische baten voor onzen vestingbouw)
na discussie, op voorstel van den heer v. d. Putte, aangehouden
tot na het ontwerp over de aanvulling der middelen van 1876, dat
er naauw mede zamenhangt. Dingsdag middag ten 2 ure komt het
ontwerp tot nadere regeling der belasting op bieren en azijnen
aan de orde.