HELDERSCHE
EN NIEUWEUIEPER COURANT.
1876. N°. 100.
34 Jaargang.
Zondag 20 Augustus.
Binnenland.
„W ij huldigen het goed e."
VerBohijnt Dingadtg, Donderdag en Zatnrdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1.30.
a franco per post - 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN M°. 163.
Prijs der A d ver tent iën: Van 11 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Elkrn Ronderdnc: vertrekt de mail naar
OoMt-Sndiö. Laatste liyting 's avonds 6 uur.
VERGADERING van den GEMEENTERAAD van
TEXEL, op DONDERDAG 24 AUGUSTUS a. s., des
morgens 10 ure.
Punten van behandeling:
Ingekomen stukken.
Vaststelling Gemeenterekening, dienst 1875.
Aanbieding rekening Armbestuur.
o Algemeen Weeshuis.
Missive Directeuren Stoombootreederij.
Ontslag Hoofdonderwijzer C. Klok.
Benoeming Zetters.
HELDER en NIEUWEDIEP, 19 Augustus.
In de vergadering van het Artillerie-Vrijkorps
jl. Donderdag avond gehouden, is besloten, dit jaar alhier
geen concours te doen plaats hebben, maar zulks uit te
stellen tot het a. s. voorjaar, als wanneer het lOjarig
bestaan der Vereeniging zal worden gevierd.
In de volgende week zullen in Tivoli alhier dc
vroeger reeds vermelde uitvoeringen van 't muziekkorps
van het 7de reg. infanterie plaats hebben, namelijk twee
matinée's en twee soirée's. Jaren achtereen heeft deze kapel,
bij gelegenheid van haar bezoek ter dezer plaatse, aan tal
van ingezetenen een zeer gewaardeerd muziekaal genot
bereid.
Met leedwezen verneemt men, dat te 's Hage uit
Plnladelphia berigt is ontvangen, dat de heer dr. Jonckbloet,
lid der Tweede Kamer en van de Nederl. hoofdcommissie
voor de tentoonstelling, vrij ernstig ziek is. (Vad.)
Blijkens het verslag aan den Koning van de bevin
dingen en handelingen van het veeartsenij kundig Staats-
toezigt in het jaar 1875, was het getal longziektegevallen
in het Rijk 2227, in 106 gemeenten. Er kwamen voor in
Noordbrabant 11, Zuidholland 926, Noordholland 26, Utrecht
74, Friesland 1189 gevallen en Limburg 1 geval. Op het
Ken kampioen voor de wetenschap.
Met. een eukel woord is reeds medegedeeld, dat de vermaarde
opspoorder van Livingstone, de Amerikaan Stanley, na geruimen
tijd wederom iets van zich heeft doen hooreu. Omtrent zijne mede-
deelingeu kan, uit een in de Haarl. Crt. opgenomen brief, van den
20 Julij 1875 gedagteekend en op het eiland Mahyiga, 3 mijlen
van het eiland Bambireh, in het Victoria-meer, geschreven, het
volgende worden medegedeeld. De Vagera-rivier met twee kano's
van Koning Mtesa tot geleide van onze eigene boot verlaten
hebbende, bleven we, zoo verhaalt de koene reiziger, den nacht op
een zandigen oever aan den voet van het Usongoro-plateau door
brengen. De inboorlingen waren vriendelijk en gastvrij, zoodat wij
van onze reis aan den oever van Usongora alles goeds verwachtten.
Den volgenden middag legerden wij ons bij Makongo en werden,
zoo het scheen, vriendschappelijk ontvangen door de bewoners, die,
toen wij aan wal stapten, als één man bezig waren, door middel
van lange stroohalmen eene soort van bier op te slurpen. Hun
hoofdman stond eenigszins onvast op zijne voeten toen hij voorkwam
om ons te begroeten, en zijne oogen hadden die zekere vage uit
drukking als aanschouwde hij twee mannen, ofschoon er slechts
één voor hem stond. Des avonds om tien uur werden wij door
een oorverdoovend, nu en dan van een schril gefluit vergezeld ge
trommel uit den slaap gewekt; hetgeen, zoo men mij verklaarde,
ter eere van den blanken vreemdeling geschiedde. Ik vertrouwde
zulks niet en beval mijnen mannen op hunne hoede te zijn, de
geweren te laden en onder hunne slaapmatten te leggen, tevens
mijne eigen zaken op eene ligt te bereiken en veilige plaats bergende.
Het rumoer hield aan, doch verder viel er gedurende den nacht
niets voor. Bij het aanbreken van den dag echter vonden wij
ons door een vijf honderdtal met bogen, schilden en speren gewapende
krijgslieden omsingeld, die in alle stilte op onze legerplaats waren
toegekropen, onverhoeds oprezen en allen uitweg, tenzij te water,
afsneden. Ik was zoozeer verrast, dat het mij moeijelijk viel te
gelooven, dat we ons nog op Mtesa's grondgebied bevonden. Ook
was de houding der gewapenden zeer ongewoon, daar geen gejuich
of geschreeuw noch de woeste gebaren op te merken waren, als wij
meermalen bij een aanval van wilden hadden waargenomen. Deze
stonden daar, kalm, maar somber en vastberaden. Het was een
schrikkelijk oogenblik. Allen zwegen hardnekkig en alleen het
bosch van lansen scheen aan te duiden, dat de digte drom kwaad
in den zin had. Wij vreesden ons te verroeren, ten einde niet
eene uitbarsting te verhaasteu en zoo bleven beide partijen eenige
minuten achtereen elkander aanstaren. Spoedig echter verscheen
de aanvoerder, die ons den vorigen dag in zijnen roes verwelkomd
had, een langen stok zwaaijende en zijne manschappen aldus eenige
schreden doende terug deinzen. Vervolgens zich omkeerende gaf
hij een slag op de boot en gelastte ons te vertrekken, zelf helpende
om het kleine vaartuig van wal te schuiven. Op dit oogenblik
daagde een tweede hoofdman op en vroeg, wat wij bedoeld hadden
met onze boot zoover op het land te trekken. Wij antwoordden,
einde des jaars was het. getal verdachte beslagen 80 (48 in
Zuidholland, 8 in Utrecht en 24 in Friesland), tegen 121
bij het begin des jaars. In 1874 waren in 8 provinciën
2414 gevallen waargenomen. Het getal gevallen van kwaden
droes en huidworm was 120, waarvan 33 bij paarden van
het leger. Het getal geëxamineerde veeartsen was 140,
dat der empiristen, toegelaten krachtens art. 15 der wet, 275.
Het getal vacante predikantsplaatsen in de Ned. Herv.
kerk blijft in de jongste 2 jaren nagenoeg op dezelfde
hoogte en bedraagt thans 190. De lijst der candidaten
tot de heilige dienst telt slechts 18 namen; 9 dezer heeren
zijn reeds in 1871 en vó<5r dien tijd tot de evangeliebediening
toegelaten, doch schijnen niet naar eene gemeente begeerig
te zijn, zoodat er eigenlijk thans slechts 10 van de 190
vacatures kunnen vervuld worden.
Tot leerares in de Engelsche taal- en letterkunde
aan de school van middelbaar onderwijs voor meisjes te
Leeuwarden is benoemd mej. M. II. Viervant, te Hoorn.
In een der ruime lokalen van het gebouw der zee
vaartkundige school te Terschelling, daartoe door de
commissie van toezigt welwillend beschikbaar gesteld, is
jl. Zondag de expositie geopend van de voorwerpen van
kunst en smaak, uit alle deelen des lands bijeengebragt
voor eeue verloting ten behoeve van de op West-Ter
schelling op te rigten bewaar- en handwerksschool. Onge
veer 500 voorwerpen waren met smaak gerangschikt. Bij die,
welke vanwege ons geëerbiedigd Vorstenhuis waren inge
zonden, bleven de talrijke bezoekers met een gevoel van
waardeering lang stilstaan. Het geheel maakte door zijne
verscheidenheid een aangenamen indruk, en zoowel de
kinder-garderobe als de handwerken en de étagère bevatten
vele kostbare voorwerpen. De verloting is op 19 Sept. a. s.
vastgesteld. Moge het dames-comité, zoo onvermoeid voor
de stichting der handwerksschool werkzaam, nog verschil
lende loten, die a 50 cents verkrijgbaar zijn, kunnen
plaatsen en hare veelomvattende taak met een gunstigen
uitslag bekroond zien.
Men meldt uit Nieuwe-Niedorp, dd. 17 dezer:
«Dezer dagen heeft de gemeenteraad alhier de begrooting
der inkomsten en uitgaven dezer gemeente voor de dienst
van 1877 opgemaakt en ter goedkeuring aan de Gedep.
Staten der provincie Noordholland opgezonden. De inkomsten
dat dit geschied was om ons voor de branding van het meer te
beveiligen, en waren op het punt van nog meer redenen aan te
voeren, toen de eerste hoofdman ons in de rede viel en beval naar
het vier mijlen verder gelegen eiland Musira over te steken, waar
heen hij ons inet levensmiddelen volgen zou. Wij lieten ons dit
niet tweemaal zeggen en waren weldra door een afstand van 300
voet van onze bedenkelijke vrienden gescheiden. Musira werd in
welstand bereikt, en des namiddags kwam Mtesa's admiraal Magassa
met eene vloot van ruim dertig zeüscliuiten ons afhalen en voerde
ons naar het eiland Alice over, waar hij afscheid nam. Den volgenden
ochtend ondernamen we den togt naar Bambireh, 25 mijlen verder,
op welk eiland wij de zoo noodige mondbehoeften hoopten te
vinden. Niet zonder dien dag een geweldigen storm te hebben
doorgestaan, kregen we den dag daarna tegen drie ure Kajuri in het
gezigt, een dorp aan den zuidoostelijken uithoek van Bambireh.
Plet land had een voorkomen van ongemecne vruchtbaarheid en
wij hoopten veel van de gastvrijheid van een welvarenden stam.
Een oorverscheurend krijgsgeschreeuw was echter ons welkom,
hetgeen ons, door den honger aangeprikkeld, niet afschrikte. Het
geschreeuw nam toe en, van de hoogten afrennende, waarvan zij
ons hadden zien aankomen, ijlde dc gansche bevolking naar den
oever. Wij hadden midderlerwijl onze geweren nagezien en hielden
ons op alles voorbereid. Tot op 20 el afstand genaderd, zagen
wij teekeneri van vredelievende gezindheid maken en men liet ons
landen. Naauwelijks hadden wij echter voet aan wal gezet, of de
wilden maakten zich van onze boot meester en tilden haar met
al wat er in was omhoog. Ik had reeds tweemaal mijn revolver
opgeheven, maar mijne reisgezelleu hielden mij terug. Intusschen
stroomden steeds meer wilden van alle kanten aan, als gieren om
hunne prooi, en hun wanluidend gekrijsch werd al heftiger. Zij
waren gewapend en sommigen zagen ons met alles behalve vrien
delijke blikken aan. Ze knersten op de tanden, kakelden door
elkander, floten, schuimbekten, dansten, sloegen met huune speren
op den grond of deden die door de lucht gonzen, in één woord
wedijverden met een troep apen van de leelijkste en luidruchtigste
soort. Eindelijk vond het hoofd der bende, Shekka, goed, den
zijnen het zwijgen op te leggen en ook onze tolken hadden niet
stilgezetende wilden lieten zich tot onderhandelingen vinden en
de vrede werd gekocht voor vier stukken laken en tien halssnoeren.
De bedongen prijs was echter niet zoodra betaald, of de geslepen
Shekka deed de riemen der schuit wegnemen. Daar hij voorts
hiervan gebruik scheen te willen maken om ook de geweren te
bemagtigen, weigerden wij ons verder door zijne huichelachtige
vriendschap te laten vangen en honig met hem te eten. Tegen
drie ure in den ochtend verzamelden zich de inboorlingen onder
trommelslag op eene hoogte, ongeveer honderd meter van mijne
boot en Shekka, van vijfhonderd krijgers omringd, scheen er zijne
bevelen uit te deelen. Vijftig hunner stormden op onze legerplaats
los, roofden een trommel en ijlden daarmee naar hunnen aanvoerder
terug. Dit ziende, deed ik allen in de boot springen en inet een
forschen stoot van wal steken. Hierop begon het gevecht en onze
en uitgaven zijn geraamd ieder tot een bedrag van
f 14,347.57|. Voor onderhoud van wegen en paden is
uitgetrokken eene som van f 4000, voor straatverlichting
f 200, terwijl de post voor onderwijs, met inbegrip van
f 50 voor een te houden schoolfeest, op f 3795 is vast
gesteld. Deze laatste som is belangrijk hooger dan het
vorige jaar.»
Men schrijft uit Alkmaar, dd. 15 dezer:
«Nadatden voorafgaanden avond een bidstond gehouden was
voor het christelijk onderwijs, waar door den heer J. Nobels,
hoofdonderwijzer aan de christelijke normaalschool te Hemmen,
gesproken was, had heden de plegtige installatie plaats
van den van Kerkwijk naar hier gekomen hoofd
onderwijzer, den heer J. C. Hormei. Door ds. Rijnders,
president van de commissie van bestuur over de christelijke
school, werd eene indrukwekkende toespraak gehouden,
waarop de nieuwe onderwijzer zijne betrekking aanvaardde,
een programma gaf van wat hij achtte zijn werk te zijn
en zich in de liefde en toegenegenheid aanbeval van de
commissie, de ouders en mede-onderwijzers. Door de
kinderen werden opzettelijk daartoe vervaardigde feest
liederen gezongen; vele ouders en belangstellenden woonden
deze plegtigheid bij. Des namiddags werd de schooljeugd
goed onthaald, en toen zij zich nog eenigen tijd vermaakt
had, gingen allen in aangename stemming huiswaarts.»
Men schrijft ons van Alkmaar, dd. 17 Aug.
«In de Raadsvergadering van heden is tot stads-genees-
heer in de wijken O, D en F. alhier benoemd de heer
dr. J. C. M. Simon Thomas.»
Op de jl. Woensdag te Hoorn gehouden jaarlijksche
paardenmarkt waren aangevoerd 160 stuks, meestal werk
paarden; de prijzen hiervan waren f 60 a 250. Enkele
koopen zijn gesloten tot f 600 a 700. De handel was stug.
Bij een schaap van D. Brinkman, te Wervershoofis
een geval van hondsdolheid voorgekomen. Dientengevolge
is door den burgemeester dier gemeente het bevel uit
gevaardigd, dat de honden gedurende vier maanden, te
rekenen van heden, gemuilkorfd moeten zijn.
Uit Amsterdam wordt gemeld, dat de feesten van
de Zangvereeniging Amstels Mannenkoor veertien dagen
zijn uitgesteld, omdat zij anders zouden plaats hebben op
den tijd der afgeschafte kermis. De gemeenteraad heeft
uitmuntende wapenen deden wonderen; toch bereikten we met een
verruimd hart het eiland Myromeh.
Het overige van dc reis werd, voor zoover thans bekend is,
kalmer afgelegd.
Is iiet scheren van paarden en rundéren nuttig? In
een der vergaderingen van de maatschappij van nijverheid in het
Westerkwartier (Groningen) is deze zaak ter sprake gebragt. Zooals bij
meest alle zaken, zoo ging het ook hier: sommigen waren vóór, anderen
tegen het scheren van paarden en runderen. Uit het oogpunt der
zindelijkheid beschouwd, kon men niet ontkennen, dat het eene
gevvenschte zaak was, maar daartegenover vreesde men, dat gescho
ren paarden en runderen gemakkelijker koude zouden vatten, 'twelk
hoogst nadeelige gevolgen kan hebben. De ondervinding had aan
een paar landbouwers, die veel werk van de veeteelt maken, geleerd,
dat geschoren runderen op den stal niet zoo spoedig vet werden
en dus minder groeiden, dan ongeschoren runderen.
In Engeland heeft men reeds vele jaren van dit scheren gebruik
gemaakt, en zoo men de mededeelingen in de tijdschriften gelooven
mag, is men daar van meening, dat het den groei en vooral den
vetgroei bevordert. Men bragt het voorbeeld der Engelsche varkens
bij, die bijna kaal zijn en sommigen waren het gevoelen toegedaan,
dat de eetlust er door bevorderd wordt. Anderen meendeu, dat
de Engelsche varkens in dezen niet als voorbeeld gesteld konden
worden, daar deze dieren uit hunnen aard kaal waren. Enkele
sprekers zouden de bewerking niet durven toepassen op werk
paarden, die in de open lucht werkeu, wel bij mestvee, indien
men zorgde voor een goede plaatsing van het vee, dat het geen
togt kon vatten.
De schering zou moeten geschieden in het najaar, als de winter-
baren er zijn. Volgens een Duitsch tijdschrift zou men er rheu-
matische ziekten bij paarden en runderen mede kunnen genezen,
ofschoon dit door velen sterk betwijfeld werd. Zeker is het, dat
een paard met dik winterbaar bedekt en dat door zwaar werken
sterk bezweet is geraakt, kort daarna niet zeer vlug is, en dat de
natte haren niet gemakkelijk droog gewreven kunnen worden, mede
veroorzaakt door de zoutdeelen, die iu het zweet aanwezig zijn.
Handelt men nu, zooals in Erankrijk veelal geschiedt, door zulke
dieren onder den buik kaal te schereu, dan kan het zweet beter
wegloopen.
De opmerking, dat de menschen in vele opzigten de natuur
wijzigen of te hulp komen, is zeker aan geen tegeuspraak onderhevig,
en dat lange haren moeijelijker droog worden dan korte, ligt
in den aard der zaak.
Tot een bepaald resultaat leidde de bespreking van het onderwerp
niet, maar men was toch van gevoelen, dat het zeer goed was,
zoo de aandacht op dit punt gevestigd bleef, terwijl men hoopte,
dat er meer proeven zouden worden genomen om, door de onder
vinding geleid, later met meer vrucht op dit punt terug te kunnen
komen.