feit, dat planten of lage voorwerpen die den aardbodem
bedekken, door vorst aangetast worden, ook al zijn de
nachten zeer zoel en al wijst de thermometer een warmte
graad ver boven het vriespunt aan, geenszins alleen staat.
In zeer drooge, warme luchtstreken, waar het 's nachts
nimmer vriest, bijv. in Bengalen, maakt men ijs door potten
met water in den grond te plaatsen en daaromheen een
klein dammetje op te werpen, ten einde het water te
beschutten tegen den invloed der warme winden. Bekend
is ook het feit, dat manschappen der Fransche expeditie
naar Constantine in 1836 aan bevroren voeten leden,
ofschoon de thermometer er nooit tot het vriespunt daalde.
Deze verschijnselen zijn te verklaren niet uit positieve koude
of het bijstroomen van koude lucht, maar negatief uit het
uitstralen van warmte, wat onder sommige omstandigheden
zoo hevig kan zijn, dat de voorwerpen alle kenteekenen
dragen van 't geen men noemt «bevroren zijn.»
Een der bewoners van de P. C. Hooftstraat, te Am
sterdam, waar dezer dagen zulk een hevige brand woedde,
deelt in het Hbl. eenige bijzonderheden mede omtrent het
verloop van dien brand; als van zuiver localen aard laten
wij die echter ter zijde, doch aan het slot van zijn mede-
deeling geeft hij een opmerking ten beste, welke, naar wij
meenen, ook in ruimer kring, dat is, buiten Amsterdam,
behartiging verdient. «Ik ben overtuigd,» zegt hij, «dat als
het koken van water, rooken enz. in perceelen, welke in
aanbouw zijn, streng werd verboden en deze politie-ver-
ordening flink gehandhaafd werd, men veel minder van
dergelijke ongelukken zou hooren.»
Men herinnert zich ongetwijfeld de historie van zekeren
Offerman, een Belg, die te 's Hage in een verdacht huis
's nachts werd gearresteerd, om aan de justitie in België
te worden uitgeleverd ter zake van een diefstal van
140,000 francs, die hij een dame, met wie hij zich te
Brussel in een estaminet bevond, en welke men haar ridicule
te bewaren had gegeven, had ontstolen.
Offerman zou hier te lande rustig hebben kunnen ver
toeven, wijl ons uitleveringstractaat met België eenvoudigen
diefstal, gelijk in casu, al was 't bedrag ook nog zoo belang
rijk, buitensluit. Maar toevallig had de schuldige ook een
valschheid begaan: nl. een valschen naam opgegeven aan
den koetsier, die hem bij zijn vlugt behulpzaam was. Des
wege uitgeleverd, stond hij jl. Zaturdag voor de correctionele
regtbank te Brussel teregt en is tot één jaar gevangenis
straf veroordeeld. Hij heeft dadelijk appél aangeteekend.
Jl. Zondag morgen heeft dr. Zaalberg, die over eenige
dagen naar Paramaribo vertrekt, voor een zeer groote
schare in de Groote Kerk te 's Hage zijn afscheidsrede
gehouden. Rondweg kwam hij er voor uit, dat die volle
kerk, waaraan hij in de laatste jaren niet gewend was,
hem minder welkom was. Veel liever zou hij zijn laatste
woord gerigt hebben tot de kleine schare, die hem trouw
bleef, dan tot de groote massa, die alleen kwam uit nieuws
gierigheid. Niet zonder bitterheid bragt de redenaar in
herinnering, wat hij in die gemeente had moeten lijden,
maar hoe ondanks dat alles zijn vertrouwen in God niet
was geschokt. In naauw verband met zijn verleden stonden
dan ook zijn tekstwoorden, door hem ontleend aan den brief
van Paulus aan de Romeinen, en wel vs. 3139 van het
8ste hoofdstuk. Hoofdthema van zijn afscheidswoord was
het bekende gezegde van Paulus: Zoo God voor ons is,
wie zal dan tegen ons zijn
Naar aanleiding van die woorden zette de redenaar nog
eens kortelijk uiteen, in welken geest hij steeds had ge
predikt en hoe hij zijne gemeente, bij alles wat haar door
de wereld werd aangedaan, steeds had opgewekt tot kin
derlijk vertrouwen in de voorzienigheid Gods. Eigen levens
ervaring had hem geleerd, dat geen kerkelijke magten,
geen laster, geene bespotting, geene vervolging, waarvan
hij zoo ruimschoots zijn deel had gehad, dat zijne positie
daar onhoudbaar was geworden, hem en zijne geloofs-
genooten zouden kunnen scheiden van de liefde Gods.
Zijn geloof aan God, den Vader, en aan de onsterfelijkheid
zou nimmer aan 't wankelen worden gebragt. Zelfs meende
hij digter bij God te staan dan de orthodoxen, die God
zoeken in de schriften en den Heiligen Geest achter een
kleed. Maar, hoe afkeerig ook van orthodoxie, toch ge
voelde hij zich daartoe nog meer aangetrokken dan tot de
uiterst modernen, die niet meer gelooven aan een levenden
God. Sprekende over den strijd, dien hij had moeten
strijden, vergeleek hij zich nu eens bij een dier, dat steeds
door zweepslagen werd opgejaagd, dan weder bij een
schaap, dat ter slagtbank werd geleid, maar, schoon tot
het uiterste gepijnigd, niet kon sterven. Toch wilde hij
niet heengaan met wrok in het hart. «Wat gij tegen mij
gezondigd hebt,» zoo sprak hij, «worde u door God ver
geven. Vaartwel, vaart allen even wel
De laatste afscheidswoorden maakten blijkbaar op velen
grooten indruk. Menigeen zong den scheidenden leeraar
met betraande oogen de laatste woorden van den 121sten
Psalm toe.
Bij het uitgaan der kerk werd dr. Zaalberg, die ook
reeds op den preekstoel enkele souvenirs had ontvangen,
door eene groote menigte opgewacht. Het gedrang was
zoo groot, dat de leeraar niet dan met veel moeite zijn
rijtuig kon bereiken. (Het Vaderland.)
Aan een particulieren brief uit Port-Saïd ontleent
het D. v. Zh. het berigt, dat op het stoomschip Madura,
kapitein Berkelbach van den Sprenkel, op de reis van het
Nieuwediep naar Batavia, in de Middellandsche Zee brand
is ontstaan, die zoo hevig werd, dat zeven sloepen met de
noodige proviand werden gereed gemaakt voor de passagiers.
Het kolenmagazijn geleek een vuurzee, ijzeren platen van
drie centimeters dikte waren gloeijend. Ten 5 ure 's morgens
achtte men den toestand reddeloos. Het scheepsvolk en het
detachement militairen waren ijverig bezig de brandende
steenkolen over boord te werpen, gelijk reeds geschied was
met de petroleum en andere brandbare stoffen.
Door de bedaardheid, koelbloedigheid en uitstekende zorg
van den scheepsgezaghebber is het gevaar echter geweken
en zijn vele menschenlevens* behouden. De passagiers zijn
vervuld van dankbaarheid jegens kapitein Berkelbach van
den Sprenkel en deden daarvan op verschillende wijze
blijken, 't Is te hopen dat ook de regering die loffelijke
daad door een vereerende onderscheiding zal weten te
waardeeren.
De onderwerpen, op de 30ste algemeene vergadering
der Hollandsche Maatschappij van Landbouw op Maandag
den 18 Sept. e. k., ten 12 ure, in het verkooplokaal te
Rotterdam te houden, zijn gedrukt aan de leden rondgedeeld.
Men vindt daaronder verschillende belangrijke voorstellen
der afdeelingen. Assendelft stelt voor, dat van wege de
Maatschappij een bekwaam persoon belast worde met in
Amerika en in Engeland de inrigting en de uitkomsten van
verschillende kaasfabrieken te onderzoeken, die later bij de
oprigting van eene kaasfabriek hier te lande als raadgever
kan optreden. Haarlem doet het voorstel om, bij wijze van
proef in 1877, de tentoonstelling te houden in de eerste
helft van Julij, even als zulks in het buitenland geschiedt,
en deze tentoonstelling alleen te doen bestaan uit paarden,
vee, werktuigen en pluimgedierte. De afdeeling Sloten
stelt voor in eene sectie-vergadering de wenschelijkheid te
bespreken, om de afdeelingen aan te moedigen tot het doen
geven van landbouw-onderwijs en de middelen daartoe te
beramen. De afdeeling Waddinxveen, Zevenhuizen en
omstreken geeft der vergadering in overweging te besluiten,
dat door het hoofdbestuur der Maatschappij krachtig worde
voorgesteld en aangedrongen op wijziging van de artikelen
der wet op het veeartsenijkundig Staatstoezigt, in dien zin
dat opheffing worde verkregen van het verbod van weiden
van vee naast besmet verklaarde stukken.
Het hoofdbestuur heeft ook eenige voorstellen ingediend
1. vraagt het een crediet van f 500 tot ondersteuning van
alle nuttige uitvindingen, nieuwe werktuigen en alle zaken,
die zullen bewezen worden voor den land- en tuinbouw
van practisch nut te zijn; 2. draagt het eene subsidie van
f 300 voor, ten behoeve van de Internationale tuinbouw
tentoonstelling te Amsterdam3. wensclit het te doen be
sluiten tot eene inzending op de in 1878 te houden wereld
tentoonstelling te Parijs. Onder dankbetuiging berigt het
hoofdbestuur, dat de gemeente Rotterdam f 1000 heeft
beschikbaar gesteld voor de landbouw-tentoonstelling.
In Noordbrabant is men zeer verlegen met de Belgische
centen. Bij advertentie in de Prov. en 's B. Crt. wordt
voor f 20,000 van dat artikel te koop aangeboden.
Met het oog op de onaangename dingen, die mr. O.
B. in zijne brochure aan de Nederl. Dagbladpers zegt, wijst
de Midd. Crt. er op, dat het schelden en schimpen op de
«couranten» modo is in Nederland. Zij gelooft dat de «pers»
daar wel tegen kan. De dagbladschrijvers deelen nu het
lot van de Fransche geneeskundigen onder Molière, de
Engelsche advocaten en pleitbezorgers onder Dickens, de
Nederlandsche onderwijzers een halve eeuw geleden, over
wie het destijds gebruikelijk was niet anders te spreken
dan met de bijvoeging «schoolvossen,» «kinderkoningen»
en andere, thans verouderde scheldnamen. Eigenlijk is er
geen stand in de maatschappij, die op zijne beurt niet aan
de pijlen van het sarcasme blootstaat, en het zijn bij voor
keur de magtigen van het oogenblik die op deze wijze aan
gevallen worden. In al dat geweldige schudden aan den
boom der journalistiek ligt de onwillige erkentenis, dat
deze zijn wortelen diep in den bodem van ons staatkundig
en maatschappelijk leven geslagen heeft en aan dien bodem
eene levenskracht ontleent, welke door geen boosaardige
afkeuring van miskende of andere geniën uit te roeijen
is. Dat is een vingerwijzing voor mr. O. B. en allen, die,
vaak zonder ooit een oog te slaan in buitenlandsche bladen,
ach en wee roepen over de Nederl. pers. Zij bestaat slechts
bij de gratie van 't publiek. Verander dat en de pers zal
veranderen. Biedt het betere waar en het zal van de ver
oordeelde couranten-polemiek afzien. Tot die betere waar
rekent de Midd. Crt. echter niet brochures als die van
mr. O. B., waarin door de couranten afgezaagde onder
werpen behandeld worden en niets gezegd wordt, wat door
sommige organen niet reeds herhaaldelijk is gezegd.
Een zeer zonderling geval doet zich te Vlissingen
voor. In den laatsten tijd is door de politie aldaar, bij
eenige winkeliers en anderen, een groote hoeveelheid ge
stolen zwarte zijde en fluweel in beslag genomen. Alhoewel
nu de daders achter slot zijn en hun misdaad reeds beleden
hebben, doet zich het niet alledaagsch verschijnsel voor,
dat in weerwil van de grootste moeite geen eigenaar
of reclamant van die goederen te vinden is, zoodat de
justitie de dieven heeft en de gestolen voorwerpen en zelfs
de bekentenis van diefstal, maar niettemin mist een der
eerste elementen tot het constateeren van het misdrijf.
Het vlas heeft in Zeeuwsch-Vlaanderen een zeer uit
eenloopend gewas opgeleverd en is meest door Belgische
kooplieden opgekocht. Er zijn per gemet prijzen besteed
van 40 tot 650 francs.
Voor de Rijkslandbouwschool te Wageningen hebben
zich reeds 40 leerlingen aangemeld; 30 zijn er toegelaten.
In het begin dezer maand kocht een landbouwer op
de paardenmarkt te Deventer een paard voor f 60. Vrijdag
kwam hij met zijn paard in de stad; schertsend vroeg
hem een ander landbouwer, wat hij nu voor zijn paard
wilde terug hebben. De eigenaar antwoordde, insgelijks
schertsend: «dertien stuivers,» waarop de kooper hernam:
«dat is goed, dan zal ik het maar houden.» Hij gaf de
dertien stuivers en ging met het paard heen. Hij verkocht
het nu aan een ander voor f 20; deze zette het weder
van de hand voor f 25, zoodat het in het bezit geraakte
van een familielid van den eersten kooper, die het dezen
weder voor 5 vim haver, vertegenwoordigende eene waarde
van f 30, verkocht. De eerste eigenaar had intusschen de
politie van het gebeurde kennis gegeven, die zeide, dat zij
zich met de zaak niet kon inlaten!
In 1875 werd in Friesland t percent van den vee
stapel door de longziekte aangetast of als verdacht afge
maakt. In 1874 bedroeg dit percent.
Door Gedeputeerde Staten der provincie Groningen
is bepaald, dat het groot-scheepvaartkanaal van Groningen
naar Delfzijl den 18 Sept. a. s. voor het algemeen gebruik
zal worden geopend.
Berigten uit Batavia, dd. 12 Julij, luiden o. a.
«De Atsjinezen zijn tamelijk rustig, en hunne wraak
strekt zich niet verder uit dan tot aanvallen van kleine
vivres—transporten of van eene niet versterkte benting
la Lampaggar, hetwelk in den regel met het afmaken
van eenige manschap en het medenemen hunner wapenen
afloopt.»
«De spoorweg van Oleh-leh naar Kotta-Radja is ein
delijk zoover klaar, dat hij thans gedeeltelijk, en binnen
kort tot den kraton kan worden gebruikt. Het stormt en
regent hier tegenwoordig zeer erg, doch de gezondheids
toestand blijft desniettemin vrij gunstig.»
«Ingevolge gouvernements-besluit krijgt de manschap
op de posten tegenwoordig om den anderen dag een kwart
flesch rooden wijn, doch vroeger, d. i. van af 25 Dec. 1875
tot 30 Junij 1876, kregen zij die hoeveelheid eiken dag.
Met den 1 Julij is dat veranderd.»
Men berigt de aankomst van mejufvr. Merkus te
Galatz. Van haar oorlogzuchtige illusiën genezen, zal de
vermetele Hollandsche dame te Napels een villa gaan
betrekken.
De welverdiende roem van den olifant uit de reis om
de wereld staat op het punt om verduisterd te worden.
Immers de heeren Prot en Kistenmaker, die in den loop
der volgende maand de reis naar de maan met de noodige
pracht en praal zullen opvoeren, zijn er niet zonder belang
rijke geldelijke opoffering in geslaagd, zich de medewerking
te verzekeren van eendrommedaris! De viervoetige
kunstenaar heeft in den meest gewenschten toestand te
Marseille voet aan wal gezet en zich onmiddellijk naar
Amsterdam begeven. Het is te verwachten, dat het kunst
lievend publiek, dat de werkzaamheden van den olifant zoo
zeer op prijs heeft weten te stellen, het ook nu niet aan
blijken van waardeering van den drommedaris zal laten
ontbreken.
Twee regters voor één zetel. Het volgende,
echt-Amerikaansche geval heeft zich dezer dagen te York-
ville, voorstad van New—York, voorgedaan
«De heeren Mac Guire en John Stremmler maken
beiden aanspraak op de functiën van regter in het politie-
tribunaal aldaar. Beiden beweren en houden met gelijke
kracht staande, natuurlijk ieder voor zich, dat zij door
het vertrouwen hunner medeburgers tot die functiën ge
roepen zijn. Gelijk men namelijk weet, worden in Amerika
verschillende regters, o. a. de regters van politie, een
soort van regterlijke ambtenaren, voor welke alle personen
moeten verschijnen, die in den loop van den dag, om
welke reden ook, in hechtenis genomen zijn, niet door de
regering benoemd, maar door het volk bij meerderheid van
stemmen gekozen.
Wat er nu in dit geval aan de stemming moge gehaperd
hebben, zooveel is zeker, dat ieder der beide heeren reden
meende te hebben om het er voor te houden, dat hij de
wettelijke meerderheid van stemmen op zich vereenigd had.
Al dadelijk bij den aanvang van dit geschil, onderwierpen
belde concurreerende heeren hun respectieve aanspraken
aan het oordeel der bevoegde regtsmagt, en beiden ver
kregen een vonnis, dat beiden in het gelijk stelde en ter
gunste van beider aanspraken luidde. Het vrij natuurlijk
gevolg hiervan was, dat beiden, ieder met het voor hem
gunstig luidende vonnis gewapend, zich haastten om den
vacanten zetel te bezetten.
De eerstaangekomene was Stremmler. Toen Mac Guire
de geregtszaal binnentrad, vond hij zijn tegenstander reeds
goed en wel geïnstalleerd en gereed om regt te spreken,
op het oogenblik dat Mac Guire daar kwam om hetzelfde
te doen. Op diens vraag, wat zijn tegenwoordigheid op
dezen zetel te beduiden heeft, haalt Stremmler het vonnis
te voorschijn, dat hem tot regter verklaart, waarop Mac
Guire antwoordt door op zijn beurt het vonnis uit den
zak te halen, dat dezelfde verklaring te zijnen aanzien
behelst.
Stremmler scheen dien dag wat zwaarmoedig; althans
hij laat zich bewegen om den zetel te ontruimen, waarop
Mac Guire zich terstond installeert en op staanden voet
zijn functiën aanvangt met.... Stremmler te veroordeelen
tot vier dagen gevangenisstraf en een geldboete van
250 dollars. Naauw is dit vonnis gewezen, of een politie
dienaar treedt naar voren, vat Stremmler aan en brengt
hem achter slot, terwijl Mac Guire zeer deftig zijn regt-
spraak voortzet.
Vier dagen daarna keert Stremmler, ziedende van
wraakzucht, uit de gevangenis naar de geregtszaal terug,
neemt den zetel weder in, en, vast besloten ditmaal niet
weder de plaats te ruimen, wacht hij zijn concurrent af.
Naauwelijks is dan ook Mac Guire de geregtszaal binnen
getreden, of Stremmler veroordeelt hem tot precies dezelfde
straf, die hij van zijn tegenpartij te verduren heeft gehad.
En alweder treedt de politiedienaar, werktuigelijk gehoor
zamende aan de van den regtszetel komende uitspraken,
onverschillig wie er op dien zetel zit, naar voren, vat nu
Mac Guire aan en brengt dezen voor vier dagen achter
slot, terwijl nu Stremmler bedaard en plegtig de regtspraak
voortzet.
Hoelang die wedrennen naar den zetel en dit wederzij dsch
veroordeelen nog zal voortduren? Misschien totdat de
court of circuit, wier oordeel in deze zonderlinge zaak
thans is ingeroepen, tot een afdoende beslissing zal geko
men zijn.
Benoemingen, enz.
Door den minister van Financiën zijn o. a. benoemd tot land
meters derde klasse bij bet kadaster de heeren J. C. Thonus en
J. T. Ilosang te Hoorn.
Aan den luit. ter zee 2de kl. F. Böbtlingk, dienende op het
stoomschip Vice-Admiraal Koopman, is, als blijk van Zr. Ms. goed
keuring en tevredenheid wegens de hulp tot redding van drenkelingen,
verleend in de wateren van Atsjin, toegekend de zilveren medaille
alsmede een loffelijk getuigschrift, wegens zijne hulp op 23 Julij
1875 verleend.