HELDERSUHE EN NIEUWEDIEPER COURANT. 1876. N°. 109. 34 Jaargang. Zondag 10 September. Binnenland. „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal 1.30. t franco per post - 1.65. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Bureau: M O IfE N P 1 E I S S°. 163. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Eiken Donderdaf vertrekt de mail naar Oost-Indiê. Laatste ligting 's avonds 6 uur. HELDER en NIEUWEDIEP, 9 September. In de op gisteren gehouden vergadering van 't plaatselijk departement der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen werd door den afgevaardigde naar de algemeene vergade ring verslag uitgebragt. Ter tafel werd gebragt en goed gekeurd de rekening en verantwoording der Spaarbank. Naar aanleiding eener ingekomen missive van commissa rissen der Leesbibliotheek, werd besloten de toelage aan die inrigting uitsluitend voor het volgend saizoen tot het vorige bedrag te verleenen. De rekening en verantwoording van den penningmeester van 't departement, sluitende met een saldo van f 11.271, werd onderzocht en goedgekeurd. Een verzoek van den kerkeraad der Hervormde gemeente tot wijziging van de uren bestemd voor 't onderwijs aan de Industrieschool, in ?t belang der caiechisatiën, werd gesteld in handen van 't bestuur dier inrigting. Herkozen werden tot leden van 't bestuur de heeren P. Uurbanus en A. van Voorn veld, en tot president de heer G. E. Bron. Onze visschersvloot is sinds eenige dagen genoodzaakt in de haven te blijven wegens het aanhoudend stormweer. De weinige visch welke hier wordt aangebragt wordt tegen zeer hooge prijzen verkocht. Naar men ons mededeelt, is de luit. ter zee 2de kl. L. P. D. Op ten Noort benoemd tot onder-directeur van de Stoomvaartmaatschappij Nederland. Bij koninklijk besluit van den 3 Junijjl. zijn goedge keurd de statuten der Noordhollandsche Vereeniging tot afwering van epidemische ziekten en tot hulpbetoon tijdens epidemiën «het Witte Kruis,» opgerigt den 26 Nov. 1875 en gevestigd te Amsterdam. Aan het verslag van de commissie belast met het afnemen van examen aan gepatenteerde veeartsen ontleenen wij nog het volgende: Onder de 61 personen (van de 106), die niet toegelaten konden worden, waren er velen die de verklaring aflegden, dat hun niets bekend was van het bestaan van wetten tot regeling van het veeartsenijkundig staatstoezigt en de veeartsenij kundige politic en van de uitoefening der veeartsenij kunst, nocli van een programma voor het door hen af te leggen examen. Hun examen leverde daarvoor dan ook de meest overtuigende bewijzen. 3.) Een flesch in zee! Toch was die ontknooping kort ophanden. De Zeeleeuw naderde haar bestemming. Weldra zou men den loods aan boord nemen, om het schip in behouden haven te brengen. Half droomend over zijn vaderlandsche duinen, die hij welhaast weder zou terugzien, leunde een matroos slaperig over de verschansing. Eensklaps richtte hij het hoofd op en verhelderde zich zijn blik. Zijn geoefend oog had in zee een voorwerp ontdekt, dat in het spel der golven heen en weer werd geworpen, zonder te zinken. Aanstonds maakte hij zijn ontdekking bekend. De meeningen over den aard. van het drijvende voorwerp liepen zeer uiteen. Deze hield het voor een visch, een ander noemde het een stuk hout, totdat eindelijk het oordeel van den kapitein ingewonnen werd, die zijn kijker op het betwiste punt richtte. Hij bleef er geruimen tijd op staren. Ik geloof dat het evenmin een stuk hout als eeu visch is, sprak hij; ik houd het ding voor een flesch. En gij, Jonkers? De stuurman nam den kijker ter hand en stelde op zijne beurt een onderzoek in. Een flesch in zee! luidde zijn uitspraak. Mij dunkt, we moesten er maar spoedig op uitgaan. De kapitein deed dadelijk een boot in zee aflaten met eeu paar roeiers, die tien minuten later het pas ontdekte voorwerp aan boord brachten. Het was een zware, verzegelde en luchtdicht gesloten flesch, waarin zich blijkbaar papieren bevonden. Waarschijnlijk zal de eeu of andere schipbreukeling, meende de kapitein, op deze wijze zijn laatsten groet of zijn uitersten wil in zee geworpen hebben, voordat hij met zijn schip in de diepte wegzonk. De kapitein, omringd van al de passagiers, die op het gerucht van de geheimzinnige vangst spoedig naar boven waren gekomen, begaf zich midden op het dek en maakte aanstalten om de gevonden flesch te ontsluiten. Na een dikke laag lak verwijderd te hebben, waardoor de inhoud der flesch volkomen tegen water en lucht beveiligd was, haalde hij er een rol papieren uit. In welke taal is 't geschreven? vroeg een der passagiers. 't Is Hollandsch, antwoordde de kapitein. Wij kunnen het dus allen verstaan. Onmiddelijk begon hij met een heldere, duidelijke stem het volgende voor te lezen Zeer velen meenden te kunnen volstaan met de bewering dat zij van besmettelijke ziekten van het vee weinig of niets wisten, maar eigenlijk ook niets behoefden te weten, aan gezien zij bij het bestaan van zoodanige ziekten, den eige naren zouden aanraden voor zulke gevallen een gediplomeerd veearts te ontbieden. Op de vraag, hoe zij dan weten konden, dat een dier werkelijk of vermoedelijk aan eene besmettelijke ziekte leed, moesten zij het antwoord schuldig blijven. De commissie heeft zeer dikwijls verbaasd gestaan over de bewijzen van de meest grove en gevaarlijke onkunde, die door zoovelen geleverd werden. Dat men, bij voor beeld, dolheid bij den hond alleen, daaraan voor goed herkennen kan, dat het dier regtuit loopt met den staart tusschen de beenen en bang is voor water, of wel (volgens anderen) enkel daaraan, dat de tong geheel zwart is; dat men dolle honden zou afmaken, maar aan hondsdolheid lijdende runderen en paarden wel behandelen zou (door aderlatingen te doen, wonderzout in te geven, enz.) «en genezen ook;» dat bij de laatstgenoemde dieren de dolheid niet besmettelijk is; dat miltvuur voor den mensch volstrekt niet gevaar lijk is; dat men een aan kwaden droes lijdend paard, «als de eigenaar zulks verlangde,» (bijv. met Spaansch groen of iets dergelijks) wel behandelen zou, in de hoop van het althans in zooverre «oogenschijnlijk te herstellen, dat het gevoegelijk kon verkocht worden; dat de longziekte niet door besmetting ontstaat, maar alleen of (volgens anderen) althans hoofdzakelijk door nadeelige planten, door verkoudheid, enz.; dat men de veepest, als ze voorkwam, wel zou weten te behandelen en het onnoodig vond, dat aan deze ziekte lijdende runderen afgemaakt moesten wordendat (en dit gold voort durend van de meeste besmettelijke ziekten) er na den dood niets anders te vinden is, dan dat «het dier inwen dig geheel verbrand» of «wel geheel zwart» is; dat rattekruid voor den mensch «niets geen kwaad kan» dat eene koe eerst sterven zal van 70 tot 90 ons salpeter (en soortgelijke meer terwijl zeer vele anderen, uit vrees van te veel te zeggen, de te geven hoeveelheden van sommige geneesmiddelen, die bij paarden en runderen bij med. oneen toegediend worden, op eenige weinige greinen bepaalden)dat men bij het gebruik van vergiftige zelf standigheden den eigenaar «met opzet niets daarvan zou doen merken,» ten einde hem geen vrees voor zulke dingen aan te jagen; dat men «niet precies weet te zeggen, of't voeder door den slokdarm naar binnen gaat en het drinkwater door de luchtpijp of wel omgekeerddat men in het algemeen „In zee, aan boord van het fregat de Noordstar, den 14den April 1.799. „In den naam des Vaders, des Zoons, en des Heiligen Geestes, Amen „O mijn God, tot u richt ik mijne laatste bede. Erbarm u over mijn kind, als het nog in leven is! Schenk mij, Heere, de noodzakelijke kracht en helderheid van geest om de taak te ver vullen die ik op mij genomen heb, om de geschiedenis van mijne gevangenschap aan boord van dit schip te boek te stellen! Moge dit geschrift, aan de golven toevertrouwd, niet voor altijd verloren gaan, en blijve de misdaad, in afwachting Uwer Hemelsche gerech tigheid, ook hier op aarde niet ongestraft! „In den naam des Vaders, des Zoons, en des Heiligen Geestes, dat zij zoo „Op Zaturdag 21 September 1794 vertrok van Brouwershaven het Hollandsche fregatschip de Noordstar, met bestemming naar Oost-Indië. Behalve de equipage, bestaande uit den kapitein en twaalf man, waren er op de Noordstar vier passagierstwee Zwitsers wier namen mij onbekend gebleven zijn, mijn arme vader Willem Balthazer van Stralen, en ik, zijne dochter Antonia Willeraiua. „Mijn vader, wiens familieleden sedert lange jaren te Rotterdam gevestigd zijn, was toen acht en veertig jaar oud en ik achttien, Mijne moeder was tien jaren geleden gestorven. „Ik was het eenige kind van mijn vader, en het was zijn vurige begeerte dat ik nog eens zeer, zeer rijk mocht worden, zoodat hij een gewillig oor leende aan de verhalen van reizigers, die allen onze Indische koloniën als het schoonste gedeelte der wereld j afschilderden en eenparig betuigden dat men er in den handel i op de gemakkelijkste wijze veel geld kon verdienen. Hij vatte 1 naar aanleiding daarvan het voornemen op, zijn geboorteland te verlaten en zich op Java te vestigen. De treurige toestand van ons land, overvallen door Pruisen en Franschen, deed hem heen- 1 stappen over de enkele bezwaren die er wellicht nog tegen zulk een lange reis bij hem bestonden. Hij verkocht het weinige dat I hij bezat en scheepte zich met mij in op dezen bodem, waar ik getuige zou moeten zijn van zooveel gruwelen." Welk eene reeks van afschuwelijke onthullingen zal ons hier i te beurt vallensprak de kapitein, een oogenblik afbrekend. Men kan zien dat bij het schrijven van deze laatste regels de hand der ongelukkige vrouw gebeefd moet hebben, want de letters zijn nauwelijks leesbaar op het papier gebracht. De passagiers verkeerden in angstige spanning. De kapitein zette de lezing voort: i „Gedurende de eerste acht dagen zetten wij onze reis voort, 1 zonder dat er iets merkwaardigs plaats had. Het fregat bleek een zich de allervreemdste en meest onbegrijpelijke voorstel lingen maakte, bijv. van bloedsomloop, van ademhaling, van bet grove zamenstel van een rundermaag, van spijs- verteering, waarbij overtuigend bleek, dat men van een en ander niet het flaauwste begrip bad; deze weinige aanhalingen uit de meer dan vele soortgelijke zaken, die de commissie dagelijks te hooren kreeg, zullen zeker vol doende zijn ten bewijze, dat tot nu toe door menig per soon, die enkel met een patent van veearts gewapend is, de bezitting van den veehouder en de gezondheid van den mensch roekeloos op het spel worden gezet. Doorliet prov. bestuur vanNoordhollandisjl. Donderdag aanbesteed: bet doen van stroo- en helmbeplantingen in de Rijksduinen onder Petten en Schoorl, behoorende tot de zeewerken in Noordholland. Daarvoor was de minste inschrijver de heer P. den Hartog, te Petten, voor f4835; begrooting f 5000. Niettegenstaande de harde regens, was er jl. Woensdag, in het park aan den Burg op Texel, op de tentoonstelling van de Maatschappij van Landbouw veel en puik vee aangebragt. 't Muziekgezelschap «Sempre Crescendo» gaf des avonds een uitvoering in 't lokaal de Zwaan. Regt genoeglijk was men daar tot in den vroegen morgen bijeen. Jammer echter, dat 't landelijk feest ook zijn schaduwzij bad. De landbouwer T. K. ontving toch een slag van een paard tegen 't hoofd, waardoor bij belangrijke verwondingen bekwam en veel bloed verloor. Hij verkeert echter buiten gevaar. Minder gelukkig liep 't met een boerenknecht af, die een slag van een paard tegen de borst kreeg, met 't noo dlottig gevolg, dat hij weldra bezweek. Men meldt ons uit Callantsoog, dd. 8 dezer «De drenkeling, alhier aangespoeld en waarvan melding gemaakt werd in uw blad van Zondag jl., is, na bekomen verlof der autoriteiten, opgegraven en door zijne twee zoons, met dit doel van Egmond naar hier gekomen, berkend als bunnen vader.» Men schrijft ons uit Hoorn, dd. 8 dezer: «Gisteren en beden had alhier eene afdeelings-tentoon- stelling plaats van land- en tuinbouw, welke werd opge luisterd door volksspelen en eene barddraverij. De prijs van f 150, werd behaald door de bruine merrie «Hermina» van den heer H. van Haaren van Amsterdam en de premie van f 50, werd behaald door den bruinen ruin «de Deugd» van den beer J. Ursem, van Obdam.» Men meldt uit Winkel, dd. 7 dezer: «De begrooting dezer gemeente voor 1877 is vastgesteld, deugdelijk, snelzeilend schip te zijn, we hadden gunstigen wind en alles voorspelde een aangename overtocht. Doch op den negenden dag, Zondagavond 30 September, terwijl ik juist mijne hut was binnengetreden, hoorde ik kreten van pijn en woede op het dek, waar ik een oogenblik geleden mijn vader had achtergelaten. „De tweede stuurman, zekere Michiel Duiners, had een komplot gesmeed met een paar matrozen van de equipage om "den kapitein, hun makkers en de passagiers te vermoorden, ten einde zich zoo doende van schip en lading meester te maken. De afgrijselijke samenzwering was gelukt, en ook mijn vader, die zijn leven zoo duur mogelijk had trachten te verkoopen, was in het heetst van den strijd bezweken. „Ik alleen ontsnapte aan de vreeselijke slachtinguithoofde van den gevloekten hartstocht, dien ik helaasbij den hoofdman dezer bandieten had opgewekt. Mijne bekoorlijkheden waren het gedeelte dat de ellendige schurk bij bet verdeden van den buit voor zich zei ven had afgezonderd. „Ik dreigde van woede en razernij te sterven, toen ik die walge lijke mededeeling uit den mond van den laaghartige zelf vernemen moest. „Ik bleef meer dan een maand lang half waanzinnig, zonder eeuig bewustzijn te hebben van de ontzettende gebeurtenissen die aan boord waren voorgevallen. „Langzamerhand echter kreeg ik mijn verstand terug, en met het verstand ook het geheugen. Toen besloot ik, met geweld een einde te maken aan mijn ondragelijk bestaan. Zoodra er zich eene gunstige gelegenheid voordeed, sloop ik op het dek en wierp mij in zee. Maar snel als de bliksem sprong Duiners mij na over boord om mij te redden, en bet noodlot was wreedaardig genoeg om zijne poging te doen gelukken. „Van dien dag af werd ik geen oogenblik zonder de nauw- lettendste bewaking gelaten. „Niet alleen mocht ik nooit meer zonder geleide op het dek komen, maar men hield alles buiten mijn bereik, waarmede ik de hand aan mij zei ven had kunnen slaan. „Bovendien, als het dezen zeeschuimer gelukte een schip te ontmoeten, aan te vallen eu te bemachtigen, dan werd ik zoolang in mijn liut opgesloten. Welke vurige gebeden zond ik dan ten Hemel, dat deze booswichten eindelijk overwonnen en gestraft mochten worden, of dat het fregat mocht zinken of genomen worden Helaas, mijne smcekbedeu werden niet verhoord. Als het aan gevallen schip hardnekkig tegenstand bleef bieden, sloeg het fregat, dat als eeu vogel over het water gleed, haastig op de vlucht, met alle zeilen bijgezet, en altijd geraakte het ten laatste bij het invallen der duisternis geheel buiten vervolging." Hier hield de kapitein eensklaps stil.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1876 | | pagina 1