Buitenland. sommiteiten de Oostersche kwestie hoog en breed ter sprake kwam. De indruk, uit deze gesprekken te verkrijgen, was, dat, zoo Rusland er toe overging te velde te trekken, het Duitsche rijk zich voegen zou aan de zijde van Engeland en Oostenrijk tegen den Keizer, en, in dat geval was men overtuigd, dat Duitsche vanen met even goed succes en snelheid te St. Petersburg zich zouden vertoonen als voor zes jaren te Parijs. Juist die overweging is het, welke Ruslands opene, werkzame tusschenkomst onwaarschijnlijk maakt, en de vrees voor algemeenen oorlog doet wijken. De Keizer kent zijne krachten en weet dat zij zich ter zee niet met die van Engeland en te land niet met die van Duitschland kunnen meten.» Naar de Amst. Crt. verneemt zal van wege het gemeentebestuur te Amsterdam een gratificatie worden uit- Sereikt aan de onderofficieren en schutters voor hunne bij e jongste ongeregeldheden bewezen diensten. Voor iedere wacht zal aan een onderofficier f 1.70, aan een korporaal f 1.20 en aan de schutters, tamboers en hoornblazers f 1 worden uitbetaald. Zij, die bij het alarmslaan niet tegen woordig waren, of zich aan dronkenschap of ander plïgt- verzuim hebben schuldig gemaakt, zullen voor een schutters raad teregt staan. Jl. Zaturdag middag zijn te Amsterdam de eerste palen geslagen voor het Rijks Museum van schilderijen op het aangeplempte stuk grond tusschen de Wetering- barrière en de P. C. Hooftstraat. Dit gebouw, dat naar het plan van den heer Cuijpers zal worden vervaardigd, zal ruim een millioen guldens kosten, waartoe de gemeente f 100,000 bijdraagt met gratis afstand van het terrein. De afmetingen zijn 135 M. lengte en 85 M. diepte en het museum zal dus het grootste gebouw van Amsterdam worden. Twee overdekte binnen plaatsen ter plaatsing van fragmenten van vroegere merk waardige gebouwen en kunstvoorbrengselen, hetzij in natura of in afgietsel, zullen gelegenheid geven het gebouw niet uitsluitend voor schilderijen te bestemmen, maar in het algemeen voor alles, wat de vaderlandsche kust merk waardigs oplevert. Een bibliotheek, zalen voor het rijks penningkabinet, voor de prentenverzameling, voor studie, maken deel uit van het gebouw, dat over ongeveer vijf jaar zal gereed zijn en waarvan, naar men hoopt, de Koning in April a. s. den eersten steen zal leggen. In de maand September jl. zijn te Haarlem ter markt gebragt en verkocht: 3740 HL. aardappelen, 1210 HL. appelen, 853 HL. peren, 726 KG. boter en 293 stuks biggen. De prijzen warenvan aardappelen f 1.75 a f 5, van appelen f 1.50 a f 9, van peren f3 a f24 per HL.; boter f 1.50 a f 2 per KGr.biggen f 5.50 a f 38 per stuk. Uit Breda meldt men dd. 2 dezer: «De heer L., tengevolge van vergiftiging door het gebruik van champignons met zijne twee dochters over leden, is heden ter aarde besteld. De toestand van de gouvernante geeft eenige hoop op herstel, terwijl mevr. L. en haar zoon reeds hersteld zijn.» Een rijk alleenlevend landbouwer, te Oss woonachtig, werd jl. Maandag ochtend in eene weide te Lithoyen op heeterdaad betrapt, terwijl hij bezig was met het uitmelken van eens anders koeijen. Reeds jaren lang werd hij daarvan verdacht gehouden, tot hij nu eindelijk gesnapt werd. Er is proces-verbaal tegen hem opgemaakt. Gansche wagenvrachten met glas, schrijft de Arnh. <^rt., worden van Arnhem naar Doetinchem gevoerd, alwaar kistje, inhoudende één millioen francs, in tegenwoordigheid van alle gelegateerden geopend en ook daarin vond men van de eigene hand van den heer Dupont over deze som een gemaakte beschik king. Die beschikking luidde aldus: „Wel tienmaal heb ik mijn testament veranderd en nooit heeft het mij volkomen bevredigd. Aan hem, wien een groot vermogen is toevertrouwd, zijn ook zedelijke verplichtingen van zwaarwicbtigen aard te vervullen opgelegd. Ik hield het voor mij eene dure ver plichting een aanzienlijk deel van mijn vermogen aan edele handen toe te vertrouwen en naar mijn vermogen daarvoor te zorgen, dat ook na mijn dood daarmede zegenrijk gehandeld worde, gelijk ik heb trachten te doen. Zoo menige vriendelijke mond heeft woorden van de innigste toegenegenheid tot mij gesproken en de mensch- lievendste gezindheden te kennen gegeven. God evenwel ziet op het hart, maar ik gevoelde mij door twijfel heen en weder geslin gerd. Ónder alle deugden komt mij de deugd der dankbaarheid voor een der reinste, maar tevens een der zeldzaamste te zijn. Daarom, dat men er over lache en er mede spotte, het deert mij niet, maar ik begeer aan een dankbaar hart dat deel van mijn vermogen na te laten, dat ik in eigen persoon door noeste vlijt en door Gods genade beschermd en gezegend, verworven heb. Allen, die met mij in betrekking stonden, heb ik vroolijk en blijde trachten te maken, daarom meen ik hoop te mogen koesteren, dat in diegenen, die dikwijls tot mij kwamen en steeds liefdevol door mij ontvangen en behandeld zijn geworden, ook eenmaal de wensch ontwaken zal het graf te bezoeken, dat het lijk van een trouwen vriend in zich besloten houdt. Daarom, overeenkomstig de door mij gemaakte beschikkingen, zal mijn graf onverzorgd moeten blijven liggen, en het zal deswege spoedig in een vervallen toestand verkeeren, als niemand uit eigen aandrift het zich aantrekt. Aan die vrienden nu, die toonen mijne nagedachtenis te eeren door hunne zorg aan die eenzame rustplaats, aan hen verlang ik een bijzonder bewijs van mijn vertrouwen en dankbaarheid te geven. Daarom begeer ik, dat, zoo verscheidenen onder hen zich hebben vereenigd, mijn graf onder hunne bescher ming te nemen, de nog voorhanden zijnde één millioen francs in gelijke deelen aan hen zal worden uitgedeeld, en zoo het wezen mocht, dat er slechts één eenige onder de gelegateerden wordt gevonden, die op deze wijze zich mijner heeft gedacht, deze alleen zal de geheele som ontvangen. Mocht het echter gebeuren, dat niemand onder de gelegateerden zich tot zulk een drang der liefde binnen den loop van een jaar na mijn dood heeft aangespoord gevoeld, dan zal den armen van Parijs, als mijne erven, ook dit millioen toegekend moeten worden." De arme Madeleine had tot hare groote verwondering het recht alleen, dat haar door niemand kon worden bestreden, op dat millioen francs verkregen. En zij toonde zich waardig, de erfgename van een zoo grootmoedig en nauwgezet man geworden te zijn. Het goud in hare hand bleef geen dood metaal, maar verspreidde zegen naar alle zijden. (Gartenlaube.) door de geweldige hagelbui van jl. Donderdag bijna alle kleine en groote ruiten op den wind zijn vernield. Yan de Hervormde kerk zijn niet minder dan 470 ruiten inge- hageld en grooter nog is de schade aan de Roomsche kerk, waar een aantal gekleurde glazen gebroken zijn, die uit België moeten aangevoerd worden. De kolossale hagelsteenen bleven nog lang in de straten liggen. Naar men zegt, is Adeline Patti gedurende de tentoon stelling van 1878 bij de groote opera te Parijs geëngageerd. Eenigen tijd geleden werd beweerd, dat de ex-Keizerin Eugenie eerst drie jaren na den dood haars vaders, don Joaquin de Montyo, geboren was. Men beschouwde dit gerucht aanvankelijk als laster, doch het schijnt integendeel op onwederlegbare gronden te rusten. In de Gazette des Trubinaux van 28 Sept. 1831, komt een verhaal voor, waardoor de zaak zich het best laat verklaren. Don Joaquin de Montyo, kapt. in het provinciaal regement van Segovia, werd in den slag bij Ciudad Rodrigo, krijgsgevangen gemaakt en naar Frankrijk vervoerd. Weinige maanden te voren was hij gehuwd met donna Maria del Pilar, die hem naar Frankrijk volgde. Zij leefden hier echter zoo oneenig, dat er een scheiding van tafel en bed volgde. Intusschen kwamen zij weer bij elkaar, toen de man in Fransche dienst was overgegaan. Hunne verzoening was echter niet van langen duur, want in Nov. 1813 werd de echtscheiding uitgesproken. Donna del Pilar keerde toen met haar zoontje naar haar ouders terug. In 1820 verliet don Joaquin de Fransche dienst en begaf zich naar Spanje, waar hij zich weder met zijne vrouw verzoende en in de grootste eens gezindheid met haar leefde, tot hij den 30 Oct. 1823 plotseling overleed. Eugénic de Montyo werd, volgens haar geboorteacte, eersr den 5 Mei 1826 geboren. Van het oorlogstooneel komen berigten, even ver anderlijk, even onzeker, als van het diplomatiek terrein. Daar wordt overwonnen en geslagen met een zeldzame afwisseling. Ontzettend moeten, volgens een tijding uit Konstantinopel, de verliezen van Tschernajeff bij de Morawa geweest zijn; verschrikkelijk, schrijft men uit Belgrado, is de nederlaag der Turken bij de Morawa geweest. De Serviërs zullen weldra tot in hun laatste verschansingen zijn teruggedrongen, melden Turksche berigtende Turken zijn thans geheel omsingeld en zullen spoedig de keus hebben tusschen verdrinken in de rivier of de bommen der Serviërs, seint men uit Vorst Milan's residentie. En dat duurt op die wijze reeds weken, maanden zelfs. Dat er nog Turksche en Servische krijgers zijn, moet èn de Turksche èn de Servische telegrafisten verbazen. Zij hebben reeds honderdduizenden doodgeseind en de eene bloedige overwinning na de andere behaald. Belangrijk voor landbouwers f.n tuinlieden. Een liefhebber van tuinieren had reeds op verschillende wijze beproefd om zijne roode- en witte kolen schoon te houden van rupsen. Verleden jaar merkte hij op, dat de kolen, welke digt bij de slaplanten stonden, geheel onge schonden bleven, terwijl van de andere niets teregt kwam. Hij plantte dus dezen zomer tusschen de bedden met kolen, rijen slaplanten en de rups legde hare eijeren op de laatste, waar ze niet tot ontwikkeling konden komen, terwijl de kolen een heerlijk gewas opleveren. Ook een paar van die koolplanten, met petroleum en water besprenkeld, bleven van de rupsen verschoond, maar weldra bleek het, dat de stammen ingerot waren, want de kolen vielen, na flink gezet te zijn, af. Berigten uit Atsjin. Blijkens een bij het departement van Koloniën ontvangen telegram van den gouv.-generaal van N.-Indië, vau den 27 Sept. jl., heeft de generaal-majoor Wiggers van Kerchem het navolgende uit Atsjin berigt: Den 19den werd de versterking bij Passar-Koeroeng- Tjoet voltooid en bezet. Dien dag werd in twee kol onnes opgerukt naar Tjadé, dat zonder verlies genomen werd en alwaar de vijand 8 lila's achterliet. Een bataillon bleef aldaar tot het onderhouden van gemeenschap, het zuiveren van het terrein en het aanleggen van wegen. Den 20sten werd Silang genomen en bezet. De tegen stand was gering; 2 mindere militairen werden gewond. Aldaar wordt eene versterking gemaakt voor ééne compagnie. Van 21 tot 23 Sept. werd voortgegaan met het werken aan versterkingen en wegen. De vijand bestookte voortdurend het bivak. Dientenge volge sneuvelden 2 mindere militairen, terwijl men 6 ge wonden, waaronder 2 dwangarbeiders, telde. De post te Kotta-Pohama werd opgeheven. De gezondheidstoestand was goed; onder de militairen heerschte een uitmuntende geest en de weersgesteldheid was gunstig. Gezondheidstoestand in Atsjin. In het Vaderland geeft een officier van gezondheid bij het leger in Indië lucht aan de algemeene verontwaardiging, die bij de Indische geneeskundige dienst bestaat over de zending van den gepensioneerden generaal-majoor, dr. Archer, van het Britsch-Indische leger, die van de Ned. regering de opdragt heeft gekregen om de oorzaken op te sporen van den ongunstigen gezondheidstoestand van het Indische leger, vooral met betrekking tot den oorlog met Atsjin, en de middelen tot verbetering aan te wijzen. Men ziet in die zending van een vreemdeling een blaam, geworpen op onze Indische officieren van gezondheid, die volkomen berekend zijn om de gevraagde inlichtingen te geven, maar wier raadgevingen en waarschuwingen steeds in den wind geslagen zijn. Uit hetgeen reeds omtrent de zienswijze van den heer Archer bekend geworden is, blijkt trouwens, dat hij niets mededeelt, waarop niet reeds gedurende den geheelen oorlog door de geneeskundige dienst zelf is gewezen. De heer Archer toch is van oordeel, dat de ongunstige gezondheids toestand te Atsjin voor een groot deel is toe te schrijven aan het legeren van de meerderheid der troepenmagt in den kraton, waarvan de bodem vochtig, moerassig en geïn fecteerd is door lijken van menschen en vee. Hierop werd reeds in April 1874 den generaal van Swieten gewezen door den toenmaligen chef van de expeditionaire genees kundige dienst, majoor Hessig. Maar generaal van Swieten hechtte daaraan blijkbaar zoo weinig, dat hij bij zijn ver trek in zijn toespraak met gerustheid meende te kunnen verklaren: «Soldaten, ik laat u achter in een sterk en gezond verblijf.» Ook vond de heer Archer, dat de hospitalen te Atsjin, uit een hygiënisch oogpunt beschouwd, slecht gebouwd waren, zoowel de oude in den kraton, als de nieuwe, die daar buiten zijn opgerigt. De officieren van gezondheid te Atsjin waren steeds van hetzelfde oordeel en hebben er bovendien herhaaldelijk op gewezen, dat het hospitaal ge ïnfecteerd was (hetgeen trouwens duidelijk genoeg bleek uit het feit, dat de menschen voornamelijk in het hospitaal door cholera werden aangetast), dat derhalve het hospitaal zoo spoedig mogelijk afgebroken en een nieuw hospitaal op een andere plaats gebouwd moest worden. Eerst nadat het oude hospitaal 3 jaren in den kraton had gestaan, werd overgegaan tot het bouwen van nieuwe ziekenbarakken. De regering had zich dus de groote kosten van deze zending kunnen besparen door eenvoudig te luisteren naar de stem van de geneeskundige dienst, die zich reeds ge durende den geheelen oorlog te vergeefs doet hooren. Maar ook zal die openlijke minachting, welke door leger, bestuur en regering tegenover de geneeskundige dienst aan den dag gelegd wordt, een spoorslag te meer zijn voor de jonge officieren van dat korps om na het einde van hun 5jarigen diensttijd zich terug te trekken en zullen velen het niet met hun eergevoel kunnen overeenbrengen om langer in dat korps te dienen. In een later nommer van het Vaderland is generaal van Swieten tegen dat schrijven opgekomen. Sedert drie jaren, zegt hij, ben ik aan vele aanvallen blootgesteld geweest, maar, hoewel 't niet moeijelijk zou zijn geweest mijn tegenstanders te wederleggen, heb ik steeds gezwegen, omdat zwijgen het verstandigst is tegenover aanvallen van onbevoegden. Wanneer echter dezelfde onwaarheden telkens herhaald en niet tegengesproken worden, dan zouden zij ten slotte wel eens geloofd kunnen worden. Daarom wil hij nu eens voor altijd verklaren, dat wat de officier van gezondheid schreef, onwaarheid en onzin is. De goede dr. Hessig heeft zich noch in April 1874, noch vroeger tegen de bewoonbaarheid van Kotta Radja verklaard, om de eenvoudige reden dat er geen oorzaak voor bestond. Kotta Radja was geen ongezond verblijf, het was toen de geschiktste en gezondste bodem, die in den omtrek te vinden was. Van de aanwezige gebouwen is geen enkel gebleven en alles van den grond af op nieuw opgebouwd. Nimmer is er toen iets van de ongezondheid geblekenintegendeel stond Kotta Radja bij de expeditionaire magt bekend als een gezond verblijf, met frisschc atmosfeer en voortreffelijk drinkwater. Wat KottaRadja tegenwoordig is, wil de heer v.Swieten niet beoordeelen. Als echter het oordeel van dr. Archer gelijk luidend is aan dat van bovengenoemden briefschrijver, dan trekken zij voor het verledene een valsche conclusie uit het tegenwoordige en verwarren de oorzaken met de gevolgen. Wat overigens de zending van dr. Archer betreft, is de generaal ook van oordeel, dat die doctor aan onze officieren van gezondheid in Indië niets zal kunnen leeren. Als zijn medewerking door den minister van Koloniën gevraagd is, dan is dit een bewijs, dat het opperbestuur niets onbeproefd heeft willen laten om den treurigen staat der gezondheid te Atsjin te verbeteren. Maar dat het advies van dr. Archer daarvoor noodig was, ontkent de heer van Swieten. STATEN-GENERAAL. Tweede Kamer. De begrooting van uitgaven voor de voltooijing van het vesting stelsel, dienst 1877, is voorloopig beperkt tot de sommen, noodig voor de voortzettiug van aangevangen en tot betaling vau termijnen van aanbestede werken. Zij bedraagt in het geheel f 3,070,000. De uitgetrokken sommen strekken: a. In de Nieuwe Hollandsche Waterlinie, voor het voortzetten van het verbeteren der vesting Naarden, der forten bij ltijnauwen en Vechten, der stellingen van Honswijk en Everdingen, der werken bij Vuren en der inundatiemiddelen. Voorts tot voltooijing van de vestingen Muiden en Weesp en het fort op de Biltstraat. b. In de stelling van Helder, voor de voortzetting van het ver beteren van de Oostbatterij en vaD de forten Erfprins en Kijkduin. c. Tot voortzetting van den bouw van sperforten bij Zutphen en Zwolle. Frankrijk. Belangrijke proefnemingen worden tegenwoordig bij de centrale telegraaf-administratie te Parijs genomen met een werktuig van den heer Lenoir, dat in 1878 op de groote tentoonstelling zal te zien zijn en waarmede het schrift van den afzender eener depêche zelf wordt overgebragt, zoodat deze uit de verte zijn naam kan teekenen. Ook de inge wikkeldste teekeningen kunnen aldus worden overgeseind. Dergelijke proefnemingen zyn vdór eenige jaren reeds gedaan met een toestel van Coselli, die echter onbruikbaar bleek wegens de schadelijke zelfstandigheden, welke moesten gebezigd worden, en die trouwens zeer onvolkomen uit komsten leverde. Met den winter vangen te Parijs weder geregeld de lessen en de vergaderingen aan der JEcole frangaise de coiffure. Den 17 en 31 dezer maand zullen wedstrijden in het kappen worden gehouden, en in de eerste helft van Dec. een groot internationaal concours. Een groote gouden medaille wordt daarvoor uitgeloofd, door een eere-jury

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1876 | | pagina 2