Te Hoorn: 179 paarden, 14 veulens, 46 koeijen, 9595
schapen, 83 kalveren, 538 varkens, 29 zeugen, 2220 biggen,
2950 kippen, 140 eenden, 62,500 kipeijeren, 4342 KG. boter,
198,325 KG. kaas, 37,300 manden peren en 27,000 manden
appelen.
Uit Beverwijk wordt gemeld, dd. 9 dezer:
«26 visscherscliuiten, meestal of alle van Urk, zijn gis
teren, wegens het noodweêr, de Noordzeehaven binnen-
geloopen. De kanaalwerken schijnen niets van den storm
te hebben geleden."
Men meldt uit Velzen, dd. 9 dezer:
«Heden middag had in den havenmond buiten de Noordzee
sluizen een treurig ongeluk plaats. Door den sterken wind,
die in den loop van den middag in een storm was over
gegaan, werden twee zandpompschuiten tegen het strand
geworpen, waardoor de bemanning in groot gevaar verkeerde.
Eene reddingsboot, die, met 12 man aan boord, dadelijk
ter hulp uitging, werd door den storm onder de pomp van
eene der schuiten geworpen, waardoor de boot nagenoeg
verbrijzeld werd en de bemanning in zee werd geworpen.
Yan de 12 opvarenden verdronken er drie, terwijl de
anderen met touwen tegen de hoofden werden opgesleept.
De bemanning van de zandpompen is, op één na, die nog
vermist wordt, gelukkig gered.»
Het hof te Amsterdam heeft den persoon, die onlangs
getracht heeft in het Japansch Museum van Artis te stelen,
veroordeeld tot 9 maanden celstraf.
De opperman, die op denzelfden dag voor de arrond.—
regtbank heeft teregtgestaan wegens onwilligen manslag op
een zijner kameraden, door het uit onvoorzigtigheid laten
vallen van een stuk hout uit eene bovenverdieping in de
Daniël Stalperstraat, is door dat regtscollege te dier zake
veroordeeld tot eene cellulaire gevangenisstraf van 3 maanden
en betaling eener geldboete van f 25.
Het Hbl. deelt in eene correspondentie uit de Kaap
stad van den 9 Sept. jl. weder zeer bevredigende berigten
uit de Transvaal-republiek mede.
Wel verre van verslagen te zijn door de Kaffers, heeft
president Burgers na den mislukten aanval op de sterkte
van Secocoeni voet bij stuk gehoudenhij heeft den vijand
door een stelsel van in allerijl in het gebergte aangelegde
forten in zijne sterkte opgesloten en verder alle maat
regelen genomen, die tot geruststelling en tot beveiliging
van bedreigde punten konden strekken.
De forten, door den president aangelegd, zijn door militaire
deskundigen voor onneembaar verklaard, althans zouden
daartoe geheel andere hulpmiddelen worden vereischt dan
waarover de inlanders beschikken kunnen.
De vrees voor invallen der Kaffers in de kolonie was
dan ook volgens de laatste berigten zeer verflaauwd, zoo
niet geheel weggenomen; de geheele Transvaal was rustig.
Te Pretoria was eene politieke bijeenkomst gehouden,
ten doel hebbende om het gedrag van den president af te
keuren, maar het liep tot groote teleurstelling der aan-
leggers af, die het ten slotte oneens werden. De president
hield moedig het hoofd op, en ofschoon het hem zeker aan
geene bezwaren ontbreken zal in de verdere regeling van
zaken en om aau de partij van de goudvelden het hoofd
te bieden, die op Britsche tusschenkomst blijft aandringen,
ofschoon geen vijand in de nabijheid is, zoo steunt men op
de geestkracht en bekwaamheid van den president, die van
de groote meerderheid der zijnen veel vertrouwen geniet.
De president was, blijkens het Volksblad, frisch en
gezond te Pretoria aangekomen om de zitting van den
volksraad, tegen den 4 Sept. belegd, bij te wonen, nadat
hij behoorlijk op alles te velde orde had gesteld en bij
zijne achtergelaten magt een corps vrijwilligers te Lijdenburg
had doen oprigten.
Dezer dagen hebben wij uit het Hbld. overgenomen
het voor landbouwers en tuinlieden belangrijk berigt, dat
het poten van kool planten in de nabijheid van salade, de
kool voor rupsen beveiligt. Een berigtgever schrijft, dat
volgens zijne ervaring salade geen voorbehoedmiddel is
tegen rupsen in kool. In zijn tuin werden roode- en savoye-
kool geplant langs salade-bedden. Deze kool is evenzeer als
de elders geplante door rupsen vernield.
De heer P. K. Bakker Korff, laatstelijk chef der
ateliers van de Holl. Spoorwegmaatschappij te Haarlem,
is in Duitschland aan een snel toegenomen ziekte der long
overleden.
Tot gemeente-architect te Middelburg, is benoemd
de heer J. H. Will, te Vlissingen.
Te Eibergen werd in de afgeloopen week uit den
stal van een landbouwer een koe gestolen. De dader of
daders, tot heden onbekend, hebben het dier naar een
boschje onder Winterswijk vervoerd en het daar geslagt.
Toen zij het vleesch daarop vóór zonsopgang in laatst
genoemde plaats wilden binnensmokkelen, schijnen zij on
raad bespeurd te hebben en lieten hun buit achter.
De aardappelziekte rigt in den laatsten tijd in Friesland
groote verwoestingen aan.
De Colorado-kevers van den heer L. de Vries, te
Workum, zijn gebleken geen kevers te zijn, maar schild-
wantsen, of de in ons land in de moestuinen menigvuldig
voorkomende: cimex baccarum L.
In de Drentsche veenderijen heerscht thans een
bijzonder groote drukte door aflevering van turf. De fabrieks-
turf wordt geleverd voor f 32 f 40, de kleine (haardbrand)
voor f 20 f 28 per «vuur» (ongeveer 12000 stuks). Voor
de baggelaar wordt van f 15 af 25 per «stobbe» ontvangen.
Uit een uitvoerig rapport van den bevelhebber op
Atsjin, voorkomende in de Javasche Courant van den 1 Sept.,
betreffende den uitslag der verschillende togten door het
gebergte in de VI en IV Moekims en de zuivering van
dit terrein, schijnt nu werkelijk te blijken, dat de vijand
uit dit gebied verjaagd is, terwijl de overtuiging uitge
sproken wordt, dat het mogelijk zal zijn door aanhoudend
patrouilleeren hem het weder binnensluipen te verleeren.
Dit betreft de wester of zuid-westerlinieaan de zuid-ooster
linie was men nog zoover niet. Doch het plan van den
opperbevelhebber schijnt te zijn om daar hetzelfde werkte
beginnen.
Uit de in de laatste weken ontvangen telegrammen weet
men, dat aan dit plan reeds uitvoering is gegeven en dat
aanvankelijk ook in die streken niet volkomen succes door
onze troepen wordt geageerd.
Mogt generaal Wiggers er in slagen om het thans bezette
terrein werkelijk op den duur, zonder voortdurende afmat
tende groote troepenbewegingen van onze zijde, vrij te houden
van het binnensluipen van vijandelijke benden, zoo zal
inderdaad zeer veel gewonnen zijn. Men moge meenen iets
afdoends te zeggen met het ook onlangs weder eens ver
nomen woord, dat wij in plaats van belegeraars op Atsjin
belegerden zijn. Daar is geen kwaad bij. Mits wij op
het terrein, waar rondom de Atsjinesche benden komen
heen en weer trekken en schieten, maar ruimte en rust
hebben. De sluiting der havens op de kust van Pedir,
waarlangs de rijst naar den vijand in de XXII Moekims
gewoonlijk werd vervoerd, schijnt een voor ons gunstigen
invloed op den voorraad van leeftogt bij den vijand te
hebben.
De lust tot reizen en avonturen, waaraan wij de
kennis van vreemde landen danken, heeft enkele menschen
bijzonder bevangen. Zoo meldt ons het tijdsch rift van
dr. Petermann een gevaarvollen togt van den Duitscher
Haggenmacher, door het Somali-land ten zuiden van de
golf van Aden, in liet jaar 1873. Hij zegt zelf: Ofschoon
mij de gevaren van zulk oen onderneming duidelijk waren,
voerde ik mijn plan toch uit, in de hoop kennis te maken
met een land, waar men tot nu toe niets van wist. Dit
is hem dan ook gelukt, ofschoon hij meermalen aan moord
en roof blootstond. Hij heeft de wetenschap met de kennis
van dat land verrijkt. De bewoners kenmerken zich door
ruwheid en roofzucht. Bijna iedere Somali heeft eenige
lidteekenen in het gezigt van verwondingen, door hem op
strooptogten bekomen. De onreinheid gaat alle begrip te
boven. Mannen en vrouwen wrijven zich in met schapenvet,
en wassclicn zich zelden. De mannen zijn luije dagdieven:
hun eenige bezigheid is twistzoeken en wapenhandel. De
vrouwen verrigten den arbeid, zij hebben in familie-zaken
geene stem, en er worden haar hoegenaamd geene regten
toegekend.
Hun godsdienst is de Mohamedaansche; Moskeeën hebben
zij echter niet. Iedere plaats achten zij goed tot aanbidding.
Afwijkende van andere volken is zeker de gewoonte,
dat de meisjes zich een bruidegom kiezen; door derden,
of door teekenen geven zij den man harer keuze haar ver
langen te kennen. Stemt de begeerde met de wenschen
van het meisje in, zoo zoekt hij den vader op, om met
hem de bruids- en bruiloftsgift vast te stellen. De bruidsgift
bestaat voor het minst uit een kleed, een stuk katoen van
4 el breed en 8 el lang, dat men zich op onderscheiden
wijzen om het lijf slaat, en uit een paard, beiden voor
den vader. Zoodra de gelukkige vrijer zijne bruidsgift aan
zijn aanstaanden schoonvader heeft overgegeven, brengt
men de bruid, mooi opgetooid, en glimmende van alle
mogelijke oliëu naar hem toe. De bruidegom mag haar
echter slechts zien en spreken, maar niet aanraken. Het
mooije bruidje zoekt op allerlei wijze hem te behagen; zij
werpt hem verliefde blikken toe, en geeft hem dikwijls
zeer zinrijke antwoorden. Dit alles is overlegd spel, want
naauwelijks is de bekoorlijke gestalte verdwenen, of de
vader verschijnt met nieuwsgierig vragenden blik, en ge
bruikt den gunstigen indruk, dien zijne dochter maakte,
om zijne eischen voor de bruiloftsgift hoog te stellen. Zijn
die zoo, dat zij het vermogen van den bruidegom over
schrijden, dan gaat deze zoo lang op roof uit, tot hij het
noodige bijeen heeft. De bruiloftsgift hangt van den stand
der bruidegoms af. Een arm man betaalt 10 tot 20 geiten,
terwijl de rijken dikwerf 150 kameelen, 10 paarden, en
100 tot 300 schapen offeren. Voor het geval, dat de
bruidegom het bepaalde niet betalen kan, vindt men het
gansch niet vreemd, dat hij het meisje schaakt.
Een oud gebruik geeft aan de Prinsessen in Turkije
het regt om zelve hare echtgenooten te kiezen. Wanneer
zij een jongen man hebben gevonden, die haar bevalt, geven
zij berigt aan de sultane-validé, die dadelijk een boodschap
zendt naar de moeder van den uitverkorene om haar te
melden, welk eene eer haren zoon is wedervaren. De jonk
man heeft niet altijd redenen tot tevredenheid. Ik ken er
een, die volstrekt niet op zijn gemak was, toen hij vernam,
dat hij was gekozen door eene leelijke, dertigjarige Prinses
van een waarlijk duivelachtig karakter. Maar men schikt
zich. De jonge man ontving nu weldra een graad, maar
hij moet zeer voorzigtig zijn, want bij de minste verden
king valt hij in ongenade.
Zeker jonkman, 17 jaar oud, ontving tegelijkertijd het
berigt, dat eene Prinses hem had gekozen en den rang van
divisie-generaal. Maar drie dagen later werd hij reeds
weer gedegradeerd, alleen, omdat hij op eene wandeling
met zijne beminde een ander jong meisje had aangekeken.
Hij verliet het land en ging eerst naar Parijs, later naar
Egypte.
Het Lager Onderwijs ten platten lande.
Ingezonden
(Slot.)
In sommige gemeenten heeft de onderwijzer een zeker aandeel
in de schoolgelden, die geheven worden; 20 of 25 of meer per
centen. Dit acht schrijver hoogst nadeelig, ofschoon het misschien
een aansporing voor den onderwijzer zijn kan, om veel kindereu
naar school te lokken. Want, levende onder zulke omstandigheden,
wat geschiedt dan? Omdat alle kinderen niet betalen kunnen,
moet er een classificatie worden gemaakt, wie wel en wie niet
behoeven te betalen. En nu komen particuliere consideratiën,
sympathiën en antipathiën in het spel. Al wil men nog zoo
rechtvaardig zijn, toch geeft een classificatie zoo licht aanleiding
tot onrechtvaardige handelingen. De onderwijzer, zoo zijn advies
wordt ingewonen, kan niet volkomen onpartijdig wezen, want hij
wordt rechter in zijn eigen zaak. Immers hcc meer kinderen
schoolgeld betalen, des te meer stijgt zijn inkomenen getuigt de
ervaring niet, dat ouders met vier hulpbehoevende kinderen, maar
wier moeder uit werken en bakeren gaat om daardoor het huiselijk
inkomen eenigszins te vermeerderen, schoolgeld moeten betalen, terwijl
ouders met twee hulpbehoevende kinderen bezwaard, van de betaling
werden vrijgesteld? Dat ziet, dat hoort, dat ervaart men. Wat
zegt nu de onontwikkelde menigte? Zij veroordeelt nu niet het
Plaatselijk Bestuur, dat den ouderwijzer verplicht van die menschen
schoolgeld te eischen, maar zij veroordeelt den onderwijzer.
„Meester" zoo zegt zij „zul ons van de betaling der school
gelden niet ontslaat), want hoe meer schoolgeld hij ontvangt, des
te grooter wordt zijn eigen inkomen." Schrijver weet wel, men
mag zich aan zulk praten en babbelen niet storen, maar als het
tot een goed einde gebracht kan worden, dan meent hij, moet het
geschieden en dit kan, door de opheffing der schoolgelden. Dit
praten en babbelen wordt nog versterkt, hetgeen schrijver tevens
een groot ongeluk voor het onderwijs en den ouderwijzer acht
als de onderwijzer wekelijks het schoolgeld van de schoolgaande
kinderen moet innen. Dit acht hij een ongeluk voor het onderwijs,
want immers een gedeelte de hoegrootheid van het gedeelte
zal schrijver niet bepalen maar zeker een gedeelte van den
schooltijd gaat voor het onderwijs verloren door van de betalers
het schoolgeld te innen, daarvan aanteekening te doen en de niet-
betalers tot de betaling aau te sporen of hen uit de school te
zendenmaar ook voor den onderwijzer acht schrijver het een
onaangename zaak, want wat zegt de onkundige als zijn kind
uit dc school wordt gezonden, het schoolgeld niet voldoende?
O, meester zorgt zeer goed voor zich zelve; hoe meer wij betalen,
des te voordeeliger voor hem. Het prestige van onderwijs en
onderwijzer gaat dus geheel verloren.
Dat de onderwijzer het schoolgeld van de schoolgaande kinderen
ontvangt, komt naar schrijvers meening, zoo het Gemeente
bestuur van de schoolgaande kinderen schoolgeld eischt, volstrekt
niet te pas, en Schoolopziener en Gedeputeerde Staten behoorden
daartegen met kracht op le treden. Wij leven in een tijd
waarin de arbeid is verdeeld. Elk heeft zijn eigen arbeid en
in Staatsbetrekkingen treedt A. niet in den werkkring van B.
Schoolgelden, zoo het Plaatselijk Bestuur ze van de schoolgaau-
de kinderen afeischt, zijn inkomsten van de gemeente en elke
gemeente heeft een gemeente-ontvanger. Schrijver meent dat
onderwijzers geen gemeente-ontvangers wezen mogen, dat dit door
de wet wordt verboden, en als hij nu de schoolgelden voor de
gemeente ontvangt, dan zal het toch wel noodig zijn, dat hij voor
het ontvangene kwitantie afgeeft. Zulke kwitantiën, door den
gemeeute-ontvanger geteekend. dient hij ruim in voorraad te hebben,
want zijn handteekening zal wel niet dc minste kracht en beteekenis
hebben. Of wordt dat schoolgeld zoo maar in vertrouwen ont
vangen en door den onderwijzer aan den gemeente-ontvanger
overhandigd? Yan zulk handelen begrijpt schrijver niets. Ook
kan hij zich geen begrip vormen, hoe de onderwijzers, die in den
tegenwoordigen tijd nog al op hun point d'honneur staan, zich
voor zulke zaken door de Plaatselijke Besturen laten gebruiken.
Vroeger waren de schoolmeesters dienaars van de kerk, dat getij is
geheel verloopen, maar thans laten zij zich door de ambtenaren
van den Staat nog al gebruiken. Mag dat; of wordt het
door de Landswetten verboden? Is het laatste waar, dat men
dan toch eerbied voor de wet toone
Een derde zaak, die veranderd kan en behoort te worden, en
die volgens de wet van 1857 ook voor ongeoorloofd is verklaard,
is dezedat de onderwijzers ophouden zich op godsdienstig gebied
te bewegen. Of komen ze niet op dat gebied, wanneer ze, zoo
als schrijver eerst heeft gehoord, terwijl bij onderzoek hem latei-
gebleken is dat het gehoorde waarheid is, bij begrafenissen worden
uitgenoodigd om daar te komen lezen Als de onderwijzers van
die uitnoodiging gebruik maken, moeten ze dan niet dikwijls óf
de schooluren verkorten, of schooltijden uit de school blijven, om
werk te verrichten dat niet tot hun taak, maar tot die van
den predikant behoort? In Noord-Holland schijnt ten platten
lande het oude zuurdeeg, dat Kerk en Staat één zijn, nog niet
geheel uitgewerkt te hebben; die gist is aldaar nog niet dood
gerezen. Vreemd is het gedrag dan ook van sommige onderwijzers.
Menigeen, die heden buiten zijn betrekking treedt, door bij een
begrafenis te lezen, teekent morgen een adres van adhaesie aan
het Voorstel Moens. Hoe menig onderwijzer is bang om in de
school een woord te spreken over den geschiedkundigen persoon:
Jezus vau Nazareth, of om het geschiedkundig feit van den Opstand
der Nederlanders tegen het bestuur van den Spaanschen koning
den kinderen eenigszins aan het verstand te brengen, vreezende om
aan andersdenkenden ergernis te zullen geven, maar verlaat de school
om het werk van voorlezer bij een begrafenis te vervullen. Wat
zouden de naastbe3taanden van een overledene wenschen bij de
begrafenis? Voorzeker een godsdienstig woord en als de onderwijzer
nu leest, dan zal hij ook wel het godsdienstig gebied betreden en
de naastbestaanden door zijn lezen tot godsdienst opwekken. Maar
behoort dat tot zijn werkkring, of tot dien van den predikant?
Kunnen de dominés niet lezen, of verkiezen zij het niet te doen?
Als dat het geval is, dan mogen de dominés wel lezen leeren,
of tot hun plicht gebracht worden. Of lezen de meesters zooveel
roerender en treffender, zoodat zij meer indruk verwekken?
Wel, dat de dominés zich dan toeleggen om het hart te treffen.
Hoe het zij, onderwijzers zitten aldaar volstrekt niet op hun plaats
deze behoort door de dominés te worden ingenomen en beide mag
men wel toeroepen: „Schoenmaker, houd je bij je leest!"
Schrijver is geen dominé, maar ware hij het, dan wist hij één
zaak met volkomen zekerheid, namelijk deze: dat, zoo de onder
wijzer bij een begrafenis verzocht werd om te lezen, en ook tot
hem een uitnoodiging kwam om aldaar te verschijnen, hij er niet zou
verschijnen; want hij zou zijne betrekking te lief hebben, hij
zcai misschien te trotsch zijn, om zijn werk te laten vervullen door
een onbevoegde; hij zou zich niet willen laten overheerschen
door iemand, die nooit voor het werk, dat hij verricht, is opgeleid.
Gesteld eens, de onderwijzer is orthodox en de predikant is
modern, of omgekeerd. De onderwijzer moet bij de begrafenis
in hel sterfhuis lezen en de dominé moet toeluisteren. De onder
wijzer doet dus naar zijn overtuiging een keuze van hetgeen hij
zal voorlezen. Hij leest uit het een of ander godsdienstig geschrift,
of hij leest een opstel, opzettelijk voor de gelegenheid vervaardigd,
voor. Is de onderwijzer orthodox, dan zal hij altijd zoo iets lezen,
dat met zijn richting overeenkomt, en de predikant, al strijdt,
hetgeen gelezen wordt, nog zoo tegen zijn richting, ■moet, omdat
spreken onwelvoegelijk zou zijn, stil toeluisteren. Wat nu de onder
wijzer door zijn lezen of toespraak tracht op te bouwen, is afbreken
van hetgeen de dominé, na jaren van studie als zijn richting heeft
aangenomen en gehandhaafdhij hoort zijn richting als godsdienst
en zedelijkheid ondermijnend voorstellen en dat alles moet hij maar
kalm en bedaard aanliooren, terwijl het werk, dat door hem vervuld
behoort te worden, niet alleen door een onbevoegde wordt uit
geoefend, maar door een persoon, die de wet, waaraan hij gehoor
zaamheid verschuldigd is, schendt. Schrijver weet zeker, ware hij
dominé, dat hij zich wel niet terstond tot den Minister van Binnen-
landsche Zaken, maar wel tot het Gedeputeerd Bestuur zou wenden
om te vragen, dat aan zulke schromelijke wetsovertredingen een
einde zou worden gemaakt, waardoor de dominés, het is zijn over
tuiging, tevens worden gekrenkt.
Maar wat mag de oorzaak wezen, dat een gebruik, door de
wet verboden, en dat in de andere Provinciën van ons Va
derland niet in zwang is of reeds in onbruik is geraakt, in
sommige streken van Noord-Holland nog bestendigd wordt?
Schrijver gelooft, dat er drie oorzaken voor zijn1°. Gewoonte.