HELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
1876. N°. 129.
Vrijdag 27 October.
34 Jaargang.
Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
Binnenland.
„W ij huldigen
het goed e."
Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1.80.
w 00 franco per post - 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN N°. 163.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag; vertrekt de mail
Oost-Indië. Laatste ligting 's avonds 6 uur.
HELDER en NIEUWEDIEP, 26 October.
Jl. Dingsdag gaf de Rederijkerskamer Olympia haar
eerste buitengewone vergadering in dit saizoen. Het pro
gramma bestond uit de Kennemer-legende: De profecy der
starren, van W. J. Hofdijk en de karakterschetsDen
uurtje in de directiekamer, naar liet Hoogduitsch door W. C.
Rooijaards. In het eerste vervulden twee leden, die zich
weinig meer laten hooren, een gastrol. Hunne medewerking
droeg veel bij tot een flinke, opvoering. Het nastukje werd
vlug afgespeeld en gaf blijken, dat Olympia nog altijd leden
heeft die in het komische uitnemend zijn. Met een dansje
eindigde ook deze aangename avond.
Met goed gevolg hebben te Haarlem examen in de
nuttige handwerken afgelegd de dames B. P. J. Hoogenkamp
en C. M. W. Waleson, van hier.
Zr. Ms. schroefstoomschip «Valk» wordt in gereed
heid gebragt, om des noodig, terstond disponibel te zijn.
Het krijgt eene hoeveelheid steenkolen aan boord, vol
doende voor een reis naar een der Engelsche havens.
Het voornemen bestaat om de thans in omloop zijnde
muntbilletten van f 10 in te trekken en te vervangen door
nieuwe met een behagelijker uiterlijk. De muntbilletten
van f 50 zullen waarschijnlijk ingetrokken worden. Een en
ander staat in verband met de tot stand koming van de
nieuwe muntwet, die de regering reeds tegen 1 Jan. wenscht
in te voeren.
Daar de stempel niet. vroeger gereed kan zijn, zal er
geen bronzen munt in circulatie komen vóór 1 Jnlij 1877.
4) MOOI PLEUNTJF.
Een 2SToovclhollaiiclsclie 3Dorpsliistorie, cloor Ja
van der Hout.
III. DONKEUE WOLKEN.
Wie bekend is met de wijze waarop in Noord-Holland ten platte
lande een vrijage toegaat, zal wel begrijpen, dat tengevolge van het
strenge verbod van boer Staphorst, Kees en Pleuntje elkaar niet
dikwijls ontmoetten. Het vrijen onder de boeren in Noord-Holland
bestaat niet in scntimenteele wandelingetjes langs stille grachten in
den manenschijn, of in bet wisselen van liefdes-betuigingen op bals
en concerten. Niets van dat alles. De Noord-Hollandsche boeren
jongen vrijt zijn meisje bij haar ouders in huis. Tegen den donker
stapt hij met de pijp in den mond de woning van zijn geliefde
binnen, wisselt met luiar en haar vader en moeder een korte groet,
precies zooals ieder ander dat doen zou, en zet zich bij den haard
of aan de tafel. Bijzonder spraakzaam is hij niet en aan niets
kunt ge bespeuren dat hij zich met eenig bijzonder oogmerk hier
heen begeven heeft. Slechts slaat hij van tijd tot tijd een langen,
droomerigen blik op het meisje, en dat is vaak het eenige teeken
dat hij hare tegenwoordigheid opmerkt.
Maar toch hebben zij samen één doel. Beiden wachten. Met
onverstoorbaar geduld verbeiden zij het klokje van tienen, dat vader
en moeder ter ruste gaan. Als onze boerenzoon vóór dien tijd ook
maar met zijn meisje een handdruk wisselde, zou hij zich niet
gedragen naar de gebruiken van die streek, dat staat niet. Maar
zoodra de klok tien slaat, rijzen beiden, de jongman en zijn liefste,
stilzwijgend op, verlaten het vertrek en begeven zich naar den
koegang, om daar ongestoord alleen te zijn, een heelen tijd lang,
vaak tot aan den dageraad toe.
Zoo vrijt de Noord-Hollandsche boer zijn aanstaande vrouw.
Hony soit qui mal y pense!
In trouwe, hoe ongeloofelij k het klinken moge, de onzedelijkheid
is er niet grooter om. 's Lands wijs, 's lands eer....
Boer Staphorst handhaafde zijn verbod omtrent de jonge Feldcrs
ten strengste; het was hem verboden, zich op de boerderij te laten
zien. Pleuntje droeg haar leed in stilte. Zij klaagde zelden iemand
haar verdriet, maar was veel meer in zichzelf teruggetrokken
dan vroeger.
Een paar dagen nadat wij haar op de plaats achter de boerderij
- hebben aangetroffen, was zij bij het vallen van den avond met haar
vader en moeder in de pronkkamer bij het vuur gezeten. Boer
Staphorst had dien dag uitmuntende zaken gedaan en verkeerde in
een zeldzaam goede luim; hij rookte met genot zijn Gouwenaar cn
staarde opgeruimd in het vuur. Buiten was het bar; het regende
aanhoudend en lievige windvlagen zweepten de dikke droppels tegen
de ruiten. Eensklaps hoorde men op het kiezelpad voor de boerderij
een vluggen voetstap; de klink van de binnendeur werd opgelicht
en er trad iemand door den koegang naar binnen. Een oogenblik
later stond hij in de geopende deur van de pronkkamer en viel
het schijnsel der vlammen van den haard op zijn welgevormde
gestalte en zijn vriendelijk gelaat.
Het was Maurits, gehuld in een regenjas, waar het water afdrup
pelde. Misschien alleen daarom, misschien om ten volle de ver
rassing van zijne onverwachte verschijning te genieten, bleef hij
een paar seconden met de deur in de hand staan, alvorens binnen
te treden, terwijl vrouw Staphorst haastig licht opstak.
Boer Staphorst was verrukt over het bezoek van dominé's neef,
die wind en weer getrotseerd had om een boodschap van den
dominé over te brengen, ofschoon deze eigenlijk wel tot morgen had
De heer Kuyper, lid van de Tweede Kamer, zal
dezen winter nog in het zuiden van Frankrijk doorbrengen.
Uit Terschelling meldt men, dd. 20 dezer:
«Tot groot nadeel van handel, visscherij en scheepvaart,
zit op nog geen 200 M. van den mond der haven, juist
in 't vaarwater, een wrak, dat de geregelde in- en uit-
strooming van 't water belet, waardoor de verzanding der
haven niet weinig wordt vermeerderd. Het wrak zit zoo
gevaarlijk, dat de zeelieden bij mist en donkere nachten,
uit vrees er voor, zich niet huiswaarts durven begeven;
de postschippers, die de geldswaarden van de kantoi'en
alhier Daar den vasten wal moeten overbrengen, zijn er nog
onlangs tegen aangevaren; het wrak zal dus noodwendig
verwijderd moeten worden. De kooper echter is een arm
man en kan het niet doenzonder tusschenkomst der
hooge regering zou het er nog lang kunnen liggen, en wie
weet welke rampen en kosten het nog zal veroorzaken. Wij
hopen dat de minister van Marine, aan wien wij onze tegen
woordige mooije vloot te danken hebben, ook wel een
middel zal weten, om aan dien onhoudbaren toestand van
onze Rijkshaven een einde te maken, ook zonder daartoe
door belanghebbenden aangezocht te zijn, en Terschelling
wel zal willen helpen.
De uitslag der herstemming voor een lid van den
gemeenteraad te Zljpe is als volgt: De heer A. Zijp Sr.
bekwam 156 en de heer St. de Wit 51 stemmen.
Tot hoofdingeland voor het Westfriesche-ambacht,
genaamd de Schager- en Niedorper-Koggen, is met alge-
meene stemmen gekozen de heer P. Timmerman.
Ter vervulling der vacature, die weldra bij de Herv.
gemeente te Alkmaar zal ontstaan door het vertrek van
ds. Rijnders naar Middelburg, is door het kiescollegie een
zestal opgemaakt, bestaande uit de heeren Barger, te Lnn-
kunnen wachten. Maar daar dacht niemand aan. Pleuntje ontving
nog eens op nieuw een groet, als een oude bekende, en M r rits vertelde
hoe hij de vorige week reeds op de Staphorst zijn dorst gelescht
had cn hoe hij Pleuntje veranderd vond en allerlei dingen meer.
Hij deed eigenlijk niets dan vertellen, en boer Staphorst had maar
werk ora te luisteren, zoodat zijn pijp wel driemaal uitging. Hoe
aardig wist die neef van den dominé te praten over alles wat hij
gehoord en gezien en gelezen had. Hcmelsche goedheid, wat maken
ze de menschen toch knap in die hooge scholenEn wat een
vroolijk leven hebben die studenten! Als Maurits daarvan begon,
zat de dikke boer op zijn matten stoel te schudden van het lachen,
dat hem de tranen over de wangen liepen.
Pleuntje was in het eerst bedremmeld. Zij vreesde dat Maurits
dadelijk het onderwerp zou aanroeren, dat hij met haar besproken
had. Mnar er werd zelfs van ter zijde niet op gezinspeeld. Niets
verstoorde de genoegelijke stemming en bij het scheiden moest
Maurits zijn woord geven dat hij spoedig eens weer zou komen.
Hij hield trouw zijn woord. Hij kwam zelfs heel dikwijls weder.
In een ommezien verkeerde hij met al de bewoners der hoeve op
den besten voet. Als hij 's middags het hek binnenkwam, zette
boer Staphorst alvast een stoel gereed, in verwachting van een
gezellig avondje. In Pleuntje begon de jongman meer en meer belang
te stellen, zoodat hij niet op zijn gemak was als haar plaats onbezet
bleef. Kwam ze niet spoedig terug, dan ging hij zien waar ze
was, om meteen eens rond te kijken. Hij werd huisgenoot op de
Staphorst
En de arme jongen, die dikwijls zoo gaarne slechts één oogen
blikje er zou vertoefd hebben, bleef er onverbiddelijk buiten gesloten.
Misschien is hij over deze dingen peinzende terwijl hij, op den bok
van een zwaren, hotsenden boerenwagen gezeten, langzaam over den
zandweg huiswaarts keert van de naburige markt. Maar Kees is
zoo zwartgallig niet om de zaken altijd van den donkeren kant te
bezien; hij troost er zich meê dat zijn Pleun en hij nog allebei
jong zijndat boer Staphorst mettertijd nog wel tot andere gedachten
zal komen. Trouwe liefde zoekt ge bij den boerenknaap niet te
vergeefs, maar dweepende hartstochtelijkheid is hem vreemd. Kees
raakt gelaten onder zijn lot; hij tikt zijn paarden eens ter loops
met de zweep aan, zet zijn pet en zijn zorgen voor een poos op
zij en brengt het zelfs tot het neuriën van een liedje:
,/Wij hooren bij mekander,
Ik neem geen ander"
luidt het refrein, dat hij met welgevallen laat hooren. Het lied past
uitmuntend bij zijn toestand. Maar juist toen hij den eersten regel
van een nieuw couplet heeft aangeheven, wordt hij gestoord.
Zoo vioolijk, Kees? klinkt het zijwaarts van den weg.
Ho! Goc morgen, Thijs. Hoe staat het leven?
De toon waarop Kees bescheid geeft, is vriendelijk cn goedig,
maar zijn gelaat betrok toch wat, toen hij de stern herkende. Thijs,
de lange knecht van boer Staphorst, is een dronkaard en een luie
arbeider, die altijd met iedereen overhoop ligt en voortdurend harde
woorden van zijn meester moet hooren. Het was diezelfde Thijs
geweest, die boer Staphorst getergd had met het verhaal van de
verhouding tusschen zijn dochter en den jongen van Feldersmaar
daar wist Kees niets van.
Hoe het leven staat? antwoordde Thijs met een wedervraag,
dat 's zoo misselijk als je 't maar hebben kan.
Wat is er dan?
Wat zou er wezen? bromde de ander. Alles en nog wat.
Maar ik zal ze daar ginds ook wel weten te vinden.
terenOosterzee, te HeinoKromsigt, te CortgeneRappard,
te Amstelveen; Valeton, te Bloemendaal, en Heinecken, te
i Renswoude.
I
De heer W. J. Hofdijk heeft zijn vijf-en-twintig-
i jarige dienst als leeraar in de Nederlandsche taal- en
j letterkunde aan het stedelijk gymnasium te Amsterdam gevierd,
i Naar aanleiding van de uitgeschreven aanbesteding
I tot 't afbreken van de schutting op 't Ruïnenplein te
1 Leiden indertijd daar geplaatst als veelbelovende voor-
bode van een nieuw academiegebouw schrijft dr. Jan
ten Brink een hartig woordje in 't Zondagsblad van 't N.
v. d. D. over den weinigen voortgang, die er in ons land
bestaat, waar het geldt een drietal hoog noodige openbare
gebouwen, te weten: een paleis van de Staten-Gëneraal,
een paleis voor het Rijks-museum te Amsterdam en een
paleis voor de Leidsche universiteit.»
«Langzaam gaat zeker,is een zeer bedachtzaam spreek
woord zegt hij. «Nederland bedenke evenwel, dat over
maat van bedachtzaamheid het best vertaald wordt door
lamlendigheid.»
Een gelukkig verschijnsel is echter tegen deze straf-
predicatie het inheijen van den eersten paal voor het Rijks
museum te Amsterdam.
De Spectator wijdt een plaat aan dit feit. De minister
van Marine wijst triumferend op de Koning der Neder
landen, die het Noordzeekanaal uitvaart, en de minister
van Binnenl. Zaken zit op een paal, die pas in den grond
geheid is en waarop men leest: «Museumpaal.» 't Onder
schrift luidt: Minister van Marine: «Mijn eerste is er uit;»
minister van Binnenl. Zaken: «En mijn eerste zit er in.»
Drie timmerlieden hebben dezer dagen in eene herberg
te Amsterdam met gemeen overleg een koperen gedenk
penning, eenige jaren geleden ter herinnering aan de krooning
Waar vroeg Kees, die zijn paarden wat langzamer liet
stappen. Waar heb je 't over?
Ik heb er genoeg van, sprak Thijs onverschillig. Denk je
dat ik mij lam zal werken oin dien dikken Bram Staphorst, die
bulkt van het geld, nog rijker te maken Dankje manIk geef er
den brui van.
En heb je nu geen werk? vroeg Kees.
Al acht dagen niet. Ze durven me niet le nemen, omdat zij
bang voor hem zijn. En hij vertelt aan iedereen die 't maar hooren
wil, dat ik een zuiper ben cn dat hij mij, vóór mijn tijd om was,
de deur heeft gewezen. Maar ik zal....
Thijs vulde met het ballen van beï zijn vuisten die dreigende
zinsnede aan. Hij zag er haveloos en verloopen uit en had blijk
baar reeds weder meer gedronken dan hem nut was.
Doe geen dwaasheid, Thijs, vermaande Kees.
Praat niet van dwaasheid, sprak de ander. Als ge zelf de
grootste dwaas niet waart dien ik op Gods aardbodem ken, zoudt
ge beter uit uw oogen kijken.
Wat bedoel je? vroeg Kees nieuwsgierig.
Kijk, wat een gezicht! Jachtte Thijs spottend. Zou je niet
zeggen dat hij den hemel voor een doedelzak aanziet? Pas op,
maat, daar gebeuren rare dingen op de Staphorst, zoo waar als ik
trek in een borrel heb.
Sla geen gekke praat uit, autwoordde Kees korzelig. Wat
bazel je van de Staphorst?
't Kan me niet schelen; 't gaat me niemendal aan, hernam
de ander op gemaakt onverschilligen toon. Maar als je wat verder
keek dan je neus lang is, zou je bemerkt hebben dat er kapers
op de kust zijn. Kapers, man, herhaalde hij nog eens met wel
gevallen, en zijn glimlach was houender dan ooit.
Maar nu rees Kees in zijn volle lengte op. In zijn rechterhand
hield hij dreigend de zweep omhoog, die in zulk een hand eeu
vreeselijk wapen kon worden. Hij beefde zichtbaar en zijn oog
glinsterde onheilspelleud.
Spreek op, ellendeling; wat meen je? beet hij den knecht
toe. Bedoel je haar? Zeg op wat je weet, of ik sla het bloed
uit je huid!
Maar de half beschonken® bleef kalm met de handen in de
zakken den verbolgen jongman aanzien.
Bah! mompelde hij, daar zou je zeker heel wat verder mede
komen! Maar ik wil je wel vertellen wat ik weet, in jou belang,
maar niet hier; we zijn hier te dicht bij honk. Kom van avond
om acht uur in de Gouden Ploeg, daar kan je me vinden.
Hij draaide zich een paar maal op zijn hielen om en liep
fluitend heen, Kees in de pijnlijkste onzekerheid achterlatende.
Kees had een hangen, een moeijelijkeu dag. Hij was het gedurig
met zich zei ven oneens of hij de inblazingen van Thijs niet als
verzinsels beschouwen en hem stillekens aau zijn lot overlaten zou.
Maar dan dreef de angst hem weder tot een tegenovergesteld
besluit.
Toen de klok acht sloeg, stond hij voor de Gouden Ploeg, de
herberg aan het einde van het dorp.
Hij was de eenige gast in de gelagkamer en toen hij een kruik
bier besteld had, zette hij zich kalm neder, in afwachting van de
dingen die komen zouden. Toen Thijs verscheen, was hij geheel
nuchter, maar hij bestelde dadelijk punch en dronk er bij herhaling
veel van. Een tijdlang zaten beiden zwijgend tegenover elkander
te rooken, als was dit het eenige doel van hun komst. Nieuwe
bezoekers daagden er niet op; het weder begon onstuimig te worden