HELDËRSCHE
E\ NIEUWEDIEPER COURANT.
1876. N". 130.
Zondag 29 October.
34 Jaargang.
Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
Binnenland.
„W ij h n 1 il i g e n
het goede."
Verschijnt Dingsdag, Donderdag i
Abinuemcntsprijs per kwartaal
i Zatnrdag namiddag,
franco per post
1.80.
- 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN N°. 163.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag vertrekt de mail naar
Oost-Indië. Laatste ligting 's avonds 6 uur.
IIELDEK en NIEUWEDIEP, 28 Ocluber.
Het eerste winter-concert van het Muziekkorps der Art.
Schutterij, dat wij in ons nomraer van Dingsdag jl. aan
kondigden en waarvan wij de gunstigste verwachting koes
terden, heeft Donderdag avond plaats gehad. Een welgevulde
zaal met toehoorders deed duidelijk zien dat de belang
stelling groot was.
Na eene flinke pas redoublé en met afwisseling van
andere fraaije nommers van het korps, traden dien avond
als solisten op de hecren E. (viool) J. en M. (zang).
Wij waren tot dusver nog niet in de gelegenheid met het
vioolspel var. den heer E. kennis te maken, doch wij ge
tuigen hier gaarne, dat wij ten hoogste voldaan zijn over
het nobele spel van onzen plaatselijken muziekonderwijzer.
Hij is een waar artist en is geheel en al meester van zijn
instrument. De technische bezwaren die in zijne soli voor
kwamen overwon bij zonder inspanning. Bij een flinke
streek paart hij dien melodicusen toon, die 't oor streelt en
waarvan men 't genieten niet moede wordt. Ook onze
zangers-dilettanten, de heeren J. en M., hebben ons dien
avond bij uitstek voldaan. De heldere en klankrijke stem
men waarover deze heeren beschikken, zijn benijdenswaardig.
Hunne voordragt getuigt van studie en is schoon, eenvoudig,
natuurlijk. Hunne voordragten werden uitstekend door den
heer E. begeleid, terwijl het accompagnement van de viool-
soli op meesterlijke wijze werd gedaan door den heer G.,
een piano-dilettant, die door zijn spel merkbare blijken gaf
op een zeer gevorderde hoogte in studie te zijn. Men houde
ons eene kleine aanmerking ten goede, 't Geldt namelijk
de min gunstige toestand waarin de piano zich bevindt.
Het instrument beeft blijkbaar zijn beste dagen gehad en
5) MOOI P LEUNT JF.
Een Noordhollandsolie DDorpeliistorie, door Jan van der Iïout.
IV. EBOER DAN DE DOOD.
Het is geheel donker geworden nu Kees Felders de Gouden Ploeg
verlaat. Overal duisternis; om hem heen en binnen in hem; ner-
gens licht, geen sier aau den hemel en geen enkele ster in het
donker van zijn gepijnigd hart.
Zwarte wolken drijven, door den wind voortgezwcept, langs het
uitspansel. Groote zwarte monsters, die elkander in dolle jacht
schijnen te willen verpletteren.
Soms schiet een bliksemstraal langs het zwerk en laat de rollende
donder zich in de verte hooren.
Meer en meer steekt de wind op; met somber geloei blaast hij
over de velden en jaagt hij het water iu de trekvaart omhoog, dat
het in schuimende vlokken ncêrsput.
Kees strompelt een eind weegs voort, schier zonder te weten waar
hij is of wat hij doet.
Een storm van allerlei verwilderde gedachten, heviger dan de storm
die met klimmende woede door de boomen op het dorpskerkhof
giert, vaart door zijn kloppend hoofd.
Zijn geloof aan Pleuutje's trouw wordt op een zware proef gesteld.
Soms gelooft hij alles wat Thijs hem in de Gouden Ploeg in
het oor heeft geblazen. Dan is het of hij door een onweerstaanbare
kracht naar den kant van den weg in het zwarte, stroomende
water wordt gedreven.
Het volgende oogenblik houdt hij alles voor ellendige verzinsels,
voor laaghartige lastering. Thijs heeft dat alles maar verzonnen
om hem op zijn hand te krijgen, om hem medeplichtig te maken
aan de voorgenomen brandstichting in de boerderij. Logens, allemaal
logens! Pleuntje geeft niets om dien neef van den dominé.
Hij loopt met vasten tred voort, haast lachende over zijn eigen
ounoozelheid. Maar een felle rukwind jaagt hem stof en zand in
de oogen en nieuwe twijfeling in 't hart.
Waarom komt hij er dan zoo dikwijls?.... Hij, die knappe jongen,
met zijn krullend haar en zijn glimmende laarzen? Kees rilt en
balt vau razende woede de vuisten, als. hij ook maar denkt aan een
vergelijking tusschen zichzelven en dien stadsjonker. Die zal mooie
woordjes en vleiende manieren genoeg hebben om zoo'n meisje van
stuur te maken!....
En hij, maar ecu boerenjongen, wat heeft hij? Niets dan zijn
liefde voor haar; dat is al wat hij zijn brave Pleuntje kan aan
bieden; zijn trouwe, innige liefde.
Toch nog altijd zijn brave Pleuntje!
Ilij is den weg langs de zijde der vaart blijven volgen; waarom
weet hij niet en hoe weet hij nog minder. Een licht iu de nabijheid
van den neg doet hem opzien; hij bemerkt dat hij ver van huis
is, want dat licht schijnt van.... de Staphorst.
Verrast blijft hij staan; hij kan zijn hart met luide slagen hooren
kloppen. Het gezicht van de hoeve jaagt hem vrees aan. Waar
achtig, het was zijn doel niet, daar op dat oogenblik te komen.
Hij zou er op hebben kunnen zweren.
Maar nu wordt het hem zonderling te moede.
heeft bepaald herstelling noodig. Overigens liep dit concert
best van stapel. De ensemble-stukken gaven blijken dat er
vooruitgang bij het jeugdige korps is en, al mogen alle
technische bezwaren nog niet overwonnen zijn, de kiem tot
een korps dat aan alle eischen voldoet is aanwezig, en wij
twijfelen geenszins of daarheen zal het korps eenmaal komen,
geruggesteund door het flinke bestuur, cïoor den ijverigen
kapelmeester en door den zedelijken en stoffelijken steun
van het bestuur en de ingezetenen dezer gemeente. Eendragt
en zamenwerlting vermogen veel.
Aan het departement van Marine werd jl. Donderdag
aanbesteed: de levering van wagenschot en ypenhout, ten
dienste der Marine alhier. De minste inschrijvers waren:
voor het wagenschot de heeren Eindhoven Zn., te Zwolle,
voor f 3392.50 en voor het vpenhout, de heeren L. Klein
Zn., te Rotterdam, voor f 1040.
Bij het te Haarlem gehouden examen voor hulponder
wijzeressen zijn o. a. toegelatende dames G. Berghuijs
en C. M. W. Walèson van hier; en K. P. Ossen van
Enkhuizen. Voor fraaije handwerken mej. B. P. J. Hoogen-
kanip van hier.
Zr. Ms. ramtorenschip Schorpioen is aangewezen om bij
de feestelijke opening van het Noordzeekanaal aldaar het
saluut van 101 schoten te geven.
Men schrijft ons van Texel, dd. 27 dezer:
«Eenige jagtliefhebbers van den vastenwal hebben een
inval op ons eiland gedaan en een kartetsvuur geopend op
ons wild; voornamelijk hazen en konijnen was hun doelwit.
Een groote slagting is door hen aangerigt; in twee dagen
tijd toch vielen ruim 90 vierpooters door hun lood, welke
zij grootendeels bij hun terugtogt medevoerdeu. Arme
hazen! arme konijnen! bij een herhaalden inval wacht
u eene totale uitroeijing van uw geslacht.»
Men schrijft ons van Burg op Texel:
«Naar wij vernemen vertrekt eerlang van hier, ten gevolge
zijn beroep naar Naarden, de wel eerw. heer 'ls. Bosch,
predikant bij de Christelijk Afgescheiden gemeente te
Als hij daar eens was?
Hij!
Zou Thijs?
Als hij er is.... dan.... heeft Thijs misschien.... gelijk, hè?....
Het is of een koor van duivelen die woorden om hem heen her
haalt. 't Is of de wind het hem toebrult. Moor, de kerkklok
slaat negen; die ook al: Als hij er is dan heeft
Thijs toch gelijk
Gaan zien?.... Hij durft niet, hij heeft haar zoo lief!
Maar toch....
Hij doet één, maar ook één stap voorwaarts in de richting van
het licht.... Neen, hij durft niet. Hij zal dadelijk weerom gaan,
naar huis, naar deu burgemeester, om Thijs aan te klagenhij wil
hiet twijfelen aan haar woord en haar beloften, neen, dat wil hij
niet. Alles Laster
Maar.... als hij er nu eens was?.... Dat licht daar?....
Hij kon niet anders dan voorwaarts gaan en gaan zien.
Maar eerst zijn kalmte herwonnen. Hij blijft een oogenblik en
wischt zich het kloppend voorhoofd af. Hij is nu zeker, dat hij
alleen maar wiLzien, of hij er niet is. Anders niets. Hij zal dus
maar even gaan
Het hek van de boerderij is nog niet gesloten; hoe behoedzaam
ook geopend, laten de roestige hengsels zich even hooren, maar de
wind dooft het geluid. Op de hoeve blijft alles stil. Zorgvuldig
stapt hij over het natte zand, dat zijne schreden onhoorbaar maakt.
Nog twee stappen en hij is voor het raam van de pronkkamer. De
ondergordijntjes zijn over de koperen roeden niet geheel aaneen-
geschoven. Onder aan het raam, als hij zich heel laag bukt, kan
hij besfc even in de kamer zien.
Zoo langzaam alsof men elke beweging van zijn lichaam een uur
ver had kunnen hooren, buigt hij het eene been na het andere,
zoodat hij geknield op den grond voor het raam ligt. Zich wringende
als een slang, brengt hij het hoofd op de plaats waar de kleine
gordijnen een opening laten; hij drukt het oog tegen de koude
glasruit. Hij ziet.
Een nevel!
Het glas is beslagen. Hij ziet niets dan een nevel, in het eerste
oogenblik
In het volgende oogenblik
Het kan niets anders geweest zijn dan het onbewust instinct
tot zelfbehoud, dat hem aandreef om zich met heb gelaat op deu
grond te werpen, de keel met beide handen te omklemmen, en
zoo den vreeselijken kreet te smoren, die hem als met reuzenkracht
uit de ziel werd geperst.
Hij had ze allen gezien. Haar het eerst, zijwaarts naar het raam
toegekeerd, het lichaam wut voorover gebogen, met den elleboog
op eene knie steunend en het hoofd in de hand geleund, onaf
gebroken, maar met een glimlach op de lippen, starende in het
licht van de lamp, die midden op de tafel stond, lieoht tegenover
haar hare moeder, met den grooten knijpbril op, bedrijvig den
naald door het linnen jagend. En daar naast, vlak voor het haard
vuur, de kloekgebouwde gestalte van Brain Staphorst, in zijn besten
rok en in zijn besten luim, luidruchtig sprekend met....
O, hoe verwenschte de arme jongen, daar buiten in den regen
Oosterend. Met leedwezen zien de leden zijner gemeente,
van wien hij bijna 13 jaar een trouwe herder was, hem
heengaan. Hij toch was als mensch geacht en bemind
in eigen gemeente en door andersdenkenden, en heeft zich
in die jaren steeds getoond een leeraar te zijn, wiens eenig
streven was, het waarachtig geluk zijner gemeente te
bevorderen, en wiens vertrek daarom door allen die hem
kennen zal worden betreurd, te meer daar zijne plaats,
naar wij vreezen, niet zoo spoedig zal worden vervuld.»
Het aardappelenrooijen in den Anna Paulowna-Polder
is thans bijna afgeloopen. Over het algemeen is er over
de opbrengst niet te klagen. In den Oostpolder viel deze
niet erg mede, maar in den Westpolder waren de aard
appelen puik en leverden ook veel op. De vele regens
na de langdurige droogte hebben zeer veel kwaad aan de
landerijen gedaan, zoodat bij vele boeren de oogst bijna
geheel verloren is. Niet minder nadeel hebben zij aan
het hoogewas van de tweede snede, dat nu zeer is tegen
gevallen.
Tot burgemeester van Broek op Langedyk is her
benoemd de heer J. van Bommel, secretaris dier gemeente.
Tot zetters voor 's Rijks directe belastingen te
Medemblik zijn benoemd de heeren H. J. Dunselman en
C. de Git.; te Enkhuizen de heeren G. R. Abbring en
F. K. Apken.
Men schrijft aan de Leidsclxe Crt.Het blijkt hoe
langer zoo meer dat, in vele streken, de door het veel
vuldige water verzadigde knol der late aardappelenniet
bestand is voor den wintervoorraad. Zeeland maakt hierop j
de uitzondering, van hoewel geen gave, dan toch nog cje
beste aardappelen te bezitten, tengevolge waarvaij dan opk
de handel zich bijna uitsluitend naar die provincierigt.
Elders ziju geheele akkers, met de steeds rottende vrucht
als verloren beschouwd, omgedolven. Het kan nie^ anders
of bij een zoo wisselvalligen oogst wordt het product hoog,
in prijs.
De regtbank te Amersfoort heeft jl. Woensdag deu
en deu wind, dat gevloekte oogenblik, dat hij daar voor het raam
van de Staphorst doorleefde.
Ja, hij heeft hem gezien. Daar zat hij, naast boer Staphorst,
slechts een enkele schrede van haar afdaar zat hij, met een gelaat
zoo vroolijk alsof hij ten volle zijn glorie genoot, en niets dan
spot had voor het arme menschenhart daar buiten, dat hij zoo
wreedaardig ten bloede toe gewond had.
Daar buiten lag hij roerloos op den grond. Hoe lang wist hij
zelf niet. Koude en smart deden hem eindelijk traag oprijzen en
om zich heen zien. Nog eens sloeg hij een blik op dat raam van
de kamer, waar een auder de plaats innam, die hem toekwam, zoo
waarachtig als er een God iu den hepiel is!
Maar hij was niet toornig meer, niet bitter gestemd; er kwam
geen zweem van machtelooze woede in zijn hart op. Maar wanhoop
doffe, bedwelmende, verpletterende wanhoop, maakte zich van hem
meester, verteerde hem schier en verdreef alles uit zijn ziel waj, hem
ooit had doen gelooveu aan recht, aan trouw, aan liefde, aan God,
aan zichzelf!....
Als wezenloos en met trage schreden, onverschillig voor alles, legt
hij den korten afstand tusschen het woonhuis en het hek der hoeve
af. Het is lang, heel lang geleden dat hij, ter sluiks in de schemering,
binnen dat hek was gelaten. En nu cr zoo uit!.... Hij vindt.het
toevallig, maar denkt er reeds niet meer aan. Altijd die wanhoop
en dat onbestemde, onbedwingbare verlaugen naar iets dal hem vau
ziju wanhoop ontslaan kan; naar iets dat erger is dan de dood,
dat hem aan zichzelf ontnemen kan, om al het gebeurde ongedaan
te maken.
Weer lokt hem daar ginds liet diepe water, dat hij kan hooren
stroomen en ruischen en dat hem van rust en vrede en vergetel
heid schijnt te. fluisterenmaar hij wil niet, hij kan nietvoor een
zelfmoord deinst hij terug, als voor elke andere misdaad. Anders....
er bekruipt hem een zonderling gevoel, nu hij juist op dit oogenblik
met de hand op het hecht van zijn bóeren-zakmes stoot.
Neen, dat niet! Groote God, dat niet; niet voor hem zelf en
ook voor niemand anders.... Iemand anders?.... Weer overweldigt
hem dat zonderlinge gevoel.... Neen! prevelt hij, in der eeuwig
heid niet!
Hij zal er maar meteen een eind aan maken, 't Mocht hem eens
weêr zoo soezig iu 't hoofd worden. Vooruit er maar mee, de vaart
iu, die zoo fluistert om hem zelf heel en al te hebben. Weg met
het vervloekte ding!
Zyn stevige hand, nu bevende door de ontroering, omvat reeds
het zware mes dat hij altijd in een lederen koker bij zich draagt....
Weg er ineê! Hij doet het om beiden: zij daar ginds.... en die
audere, die hem wacht.... zijn moeder.
Vooruit., de vaart in. Reeds heft hij deu arm op.
Maar een schelle flikkering vau licht weerhoudt hem.
Was het een straal van het weerlicht?
Neen, het kwam van ter zijde. Het licht schijnt hem vink in
't gelaat, zoodat hij zijwaarts moest gaan om niet gezien te worden.
Zijn rechterarm hangt onbewust neer; het mes in>de hand.
Het licht komt uit de geopende deur van de Staphorst. Kees
ziet het nu heel goed, zóó goed dat hij niet aan het mes denkt.