B u i te n I a n d. bonbons, toilet-artikelen, parfumeriën, photographiën, kleine kunstwerken, allerlei gereedschappen, en wat niet al meer I Het aardigste is de wijze, waarop de voorbijgangers worden toegesproken om toch bij de kraampjes stil te staan en te koopen. Hier hebt gij voor 30 centimes een toestelletje om kurken, die in een wijn— of likeurflesch gevallen zijn, naar boven te halen, zonder dat er een droppel wijn of likeur te loor gaat. Iets verder hoor ik zeggen: Zes maanden rust in huis, voor 50 centimes! Ik zie wat het is. 't Is een kleine hansworst, die door middel van een veer van zelf in de doos kruipt en, naar men wil, er al dan niet weer uitkruipt. Iets verder hoor ik roepen: De Oostersche kwestie, mijne heeren en dames, voor 35 cen times! 't Is alweer een hansworst, die tuimelt en, op zijne beenen teregt komende, stilstaat, alsof de werking van de mechaniek heeft opgehouden, doch die plotseling op nieuw begint te tuimelen; en zoo gaat het in 't oneindige voort. Elders koopt men voor een franc een werktuig, dat dienst kan doen èn als hamer, èn als tang, èn als zaag, èn als boor; kortom voor zooveel dingen, dat ik hoor vragen, of het niet voor alles, wat ook, geschikt is. Weer een eind verder biedt men u rottingen met een vuurslag te koop. De knop van den rotting wordt, zoodra gij wilt, een lan taarntje, dat u in staat stelt om in de open lucht, in wind en weer, een sigaar aan te steken en 's avonds met licht in uwe kamer te komen. En nu genoeg hiervan. Thans een woord over den Parijzenaar zelf. Geen wezen ter wereld, dat, zooals hij, zich vermaken kan met eene kleinigheid, en als hij zich vermaakt, is zijn hartergansch en al bij. Hij beziet alles, lacht over alles, verschaft zich kosteloos het genot eener wandeling van vier uren (want zoolang heeft men noodig voor den weg langs de Boulevards om van alles een kijkje te nemen). Wat mij aangaat, de Parijzenaar vermaakt mij vrij wat meer, dan al die min of meer bedriegelijke wonderen der industrie, welke zoozeer zijne aandacht trekken. En daarbij te denken, dat diezelfde menigte op sommige tijden zoo verschrikkelijk, zoo ontem baar, gloeijend van toorn kan zijn! Ik verzeker u intusschen, dat er onder de 300,000 personen, die in twee onafzienbare rijen zich langs de Boulevards bewogen, zeer weinigen waren, die aan de verwikkelingen dachten, welke Europa onder zoo groote spanning, op dit oogenblik bezig houden, of aan het conflict dat tusschen de beide Kamers is ontstaan en dat van hoogst bedenkelijke gevolgen kan zijn. Voor de arrondissements-regtbank te Breda is een niet alledaagsch proces aanhangig, en wel van onterfde bloedverwanten tegen een vreemden erfgenaam. De pastoor P. J. Werden, die op 19 April 11. te Breda overleed, heeft zijn geheele fortuin (3 ton) vermaakt aan mr. L. H. C. Ingenhousz, advocaat aldaar, met voorbijgang van zijn wettige erfgenamen. Deze beweren, dat dit testament niet den waren uitersten wil van den overledene bevat en dat mr. Ingenhousz in deze niet meer dan een tusschenpersoon is. Werkelijk erkent de heer I. het bestaan van instructiën van den overleden pastoor, doch hij verzekert, dat ze geen verpligting, slechts een verzoek behelzen. De erfgenamen eischen inzage van die instructiën, hetwelk echter geweigerd wordt. Op dit incident zal den J6 dezer door mr. H. Maarschalk, procureur mr. R. J. van Mierlo, voor den eischer, en door mr. H. A. van Mens, voor den gedaagde, gepleit worden. Blijkens kennisgeving van de commissie voor de in 1877 te Leeuwarden te houden historische tentoonstelling is voor het vereischte waarborgfonds van f 10,000 reeds meer dan tot dat bedrag ingeschreven. Dezer dagen werd te Drouenerveen op den weg ge vonden in geheel bewusteloozen toestand eene vrouw van pl. m. 96 jaren, in den wandel genoemd «oude Maike,» die, vóór zij onder dak gebragt werd, tengevolge der koude, overleed. Een arbeider te Groningen bleef op Nieuwjaarsdag onder het eten in een stukje vleesch steken, tengevolge waarvan hij onmiddellijk een lijk was. Uit Appingadam meldt men dd. 2 dezer: «Als een bewijs dat dezen winter even als vorige jaren het vee in deze environs voor hooge prijzen wordt ver kocht, diene het volgende: Door de vleeschhouwers gebrs. van der Klei alhier werden dezer dagen aangekocht van den heer R. Elema, landbouwer te Zandsterbuitendijks, om in Decembermaand 11. te leveren, 6 ossen voor de enorme som van f 1950, alsmede 2 schapen voor den hoogen prijs van f 117,50.» Berigten uit Batavia, dd. 2 Dcc., luiden o. a.: «Het gewigtigste nieuws is de onderwerping van den radja van Simpang Olim, een naam, dien ieder, die de Atsjinesche zaken gevolgd heeft, zich herinneren zal als dien van een der rijkste en magtigste vorsten in het zuiden van het Rijk van Groot-Atsjin. Reeds sedert maanden had zekere Toengkoe Angkassa bij onzen opperbevelhebber te Atsjin aangedrongen, dat wij hem zouden helpen om zijn vroeger gebied op den radja van Simpang Olim, die het veroverd had, weder te bemeesteren. Toengkoe Angkassa, onze bondgenoot, schijnt een energiek man, vol vuur en volharding; ofschoon zijn volk reeds na een eerste échec door een paniek overvallen werd, heeft hij hen weder ten strijde gebragt en, terwijl onze schepen en mariniers andere bentings namen, de -groote benting Lessong zelf bemeesterd waarna in snelle volgorde verscheidene verdere vijandelijke versterkingen genomen werden en eindelijk de vorst zich overgaf.» Uit Hannover meldt men o. a. aan de Arnh. Crt: «De wintervruchten staan hier over het algemeen zeer goed, beter dan in het vorige jaar om dezen tijd. Men legt zich hier thans veel toe op de verbetering der boter- bereiding, maar op eene wijze, dat dit loffelijk doel moeije- lijk met eene gunstige uitkomst kan bekroond worden. Men tracht namelijk niet alleen de geheele zuivelwinning door eene betere voeding der dieren en door grootere zindelijkheid te verbeteren, maar hoofdzakelijk om de be reiding der boter naar Deensche of Zweedsche manier overal in te voeren. Men bouwt dus zonder fondament. Omtrent deze Deensche of Zweedsche methode, of het laten uitroomen der melk bij eene warmte van slechts weinige graden, moet nog opgemerkt worden, dat daardoor noch meer noch betere boter verkregen wordt dan door de oude methode, waarbij de room zich bij een warmtegraad van 12 graden R. afscheidt.» Zonderlinge uitvindingen. Zeer belangwekkend kan een kijkje zijn in een rijksbureau van patenten. Dat te Washington is vol van de zonderlingste zaken, denk beelden, zoo curieus als men ze slechts kan verzinnen, hebben daar bescherming bij de wet gezocht. Een zonder linge Amerikaan bijv. heeft een «lintwormval» uitgevonden en tegen betaling van zooveel er een patent voor genomen. De slimmert vormde zijn «val» uit twee helften van een hollen kogel, door een veer verbonden, zoodat ze snel kunnen digtslaan. Als nu de patiënt een paar dagen gevast heeft, vult men de halve kogels met lekkernijen, en de uitgehongerde lintworm wordt onfeilbaar gevangen Haast onontbeerlijk voor een boer uit the far West is de «kanonploeg.» Door de ijzeren ploegschaar is een gat geboord, waardoor ze als vuurwapen kan dienst doen. Mogt de boer door wilden bedreigd worden, dan spant hij zijn paarden voor 't oogenblik uit en maakt zich tot den strijd gereed. Een inconveniënt, aan dit vernuftig wapen verbonden, is, dat de terugstoot bij het afvuren hem ligtelijk verrassen kan; ook is het niet onmogelijk dat de machine reeds onder het ploegen begint te werken en man en paarden voor goed voor alle aanvallen van wilden kan bevrijden. Als 't op eenvoudigheid aankomt, verdient de Amerikaan een prijs, die op het denkbeeld kwam aan den staart eener koe een zwaren steen te binden, opdat ze bij het melken niet met dien staart zou slaan. Men moet maar op de gedachte komen! Het langgezochte voorbehoedmiddel tegen aardbevingen is door een ander ingenieus man gevonden. Hij geeft in overweging de huizen op wieltjes te plaatsen, waardoor de schok tot nul gebragt wordt. Aan bezoekers van de tentoonstelling te Parijs wordt zeer aanbevolen de «patent-huiskoffer,» zijnde een koffer met driedubbele wanden. De reiziger, die bij geval nergens een onderkomen kan vinden, legt even zijn goed uit den koffer, stelt de wanden op en vormt daarmede een aller aardigste, hoewel uit den aard der zaak niet te ruime, woning. Men leest in de Eemsbode het volgende artikel over het breken der golven door olie: Dat de zee, wanneer zij onstuimig is, door het daarin storten van olie weder effen wordt, is eene bepaalde waar heid. Den 12den November 1856 had inzender dezes het ongeluk op Terschelling met zijn schip te stranden. Op strand komende, kregen wij vele stortzeeën over, waardoor ik, als bij toeval, mijn toevlugt. nam tot olie, ten einde het overkomen van het water tegen te gaan. Juist, toen wij een bus met pl.m. 40 liter op het dek hadden, kwam er nogmaals een stortzee over, die de bus met de olie stuk en over boord sloeg, waarna het water zoo effen werd, alsof het in den zomer was. Vervolgens namen wij een tweede bus en goten, als de zee weder begon te werken, ongeveer een liter over boord tot zoolang het schip goed en wel op het strand vastzat. In een kort tijdsverloop van twee uur hadden wij pl.m. 100 liter olie tot dat doel aangewend en ik kan bij dezen volmondig verklaren, dat, toen wij op het strand zaten, .wij geen water meer over bet schip kregen en dat zelfs eene plek van pl.m. 1 voet in 't vierkant op het achterdek opdroogde. Door deze mijne ondervinding ben ik er altijd op voorbereid veel olie aan boord te hebben, ten einde er bij een dergelijk onheil weder gebruik van te maken. Door mij wordt het middel, hoe nietig ook en door eenigen als een fabelachtig iets beschouwd, zeer doeltreffend geacht. Het is een dwaling, dat het den adel in de middel eeuwen verboden is geweest bedrijven uit te oefenen. Dit gebruik won eerst veld sedert de laatste helft der 19de eeuw, toen het verderfelijk voorbeeld van het Fransche hof onder Lodewijk XIV den adel vernederde tot trawanten van de Vorsten. In vroegeren tijd golden daarentegen sommige takken van bedrijf als zoo eervol, dat zij die zulk een beroep uitoefenden, regt hadden op het voeren van den adellijken titel ook zonder wapenbrief. Daartoe behoorden o. a. de groothandel, de bergbouw, het zout- zieden, de lakenfabrikage, in Frankrijk het glasblazen en in Portugal het zeepzieden. Vrij algemeen weet men, dat het woord draaiorgel in het Fransch Orgue de Barbarie beteekent. Minder bekend is het echter, dat dit woord een verbastering is van den naam des uitvinders, zekere Barberi, instrumentmaker te Modena, die in 1628 de eerste draagbare orgels met pijpen in de wereld bragt. Deze orgels zijn dikwijls verwenscht, maar hebben toch ook hun tijdperk van glorie gehad. De beroemdste Fransche en Italiaansche opera's (van de Duitsche bijna alleen de Freischütz en de Martha, als men deze laatste tot de Duitsche school wil rekenen), zijn op de draaiorgels in de wereld bekend geworden. Rossini wist dan ook zeer goed wat hij aan de orgels te danken had. Een jongmensch sprak eens in zijn tegenwoordigheid op minachtenden toon over Auber, dien hij niet hooger achtte dan een leverancier van draaiorgeldeunen. Daar stoof Rossini driftig op. «Vriendje,» zeide hij, «gij moet wat meer eerbied hebben voor onze straatinstrumenten. Er bestaat geen werkelijke muzikale roem, zoolang onze draaiorgels er niet toe mede werken.» Wagner zou hier zeker anders over denken. De vraag is echter, of op dezen in dit opzigt niet de fabel toepas selijk zou zijn van den vos, die de druiven zuur noemde, omdat hij ze niet krijgen kon. Het geluk ligt in een klein boekje. Een heer, die toevallig getuige was van een afspraak tusschen antiqui teiten-kooplieden om, op een onlangs te Amsterdam ge houden veiling, een oud, verroest maar misschien kostbaar wapenschild te koopen, bood tegen de de firmanten op en.... had het genoegen, zijn aardigheid met f 300 te moeten betalen, daar hij aan het schild «bleef hangen.» De anti quaren lachten en boden den kooper later f 25de kooper was boos op zichzelven, maar weigerde toch de f 25 en bleef poetsen en schuren, waardoor prachtige arabesken te voorschijn kwamen. Toevallig zag toen een onzer historie schilders het schild en bemerkte dat 't zeer fraai was; er werd een marokijn foudraal voor gemaakt; het reisde met den schilder naar Parijs, enis nu verkocht aan baron Rothschild voor f 36,000. Benoemingen, enz. De luits. ter zee 2de kl. J. P. Lubbe Bakker, J. G. Snethlage en J. H. M. Jansen, de twee eerstgenoemden behoorende tot de rol van het wachtschip alhier en laatstgenoemde tot die van het wachtschip te Hellevoctsluis, worden met den 10 dezer op non-activiteit gesteld en met den llden vervangen door de luits. ter zee 2de kl. F. W. G. Ledeboer, W. H. Hofstede en J. Bollaan. De adelborst 1ste kl. J. M. Phaff, behoorende tot de rol van het wachtschip alhier, wordt overgeplaatst aan boord van het 8chroefstoomschip 1ste kl. Leeuwarden. Aan den ofF. van adm. 3de kl. bij de K. N. Marine J. Mets is verlof toegestaan voor den tijd van één jaar, onder stilstand van non-activiteits-tractement en zonder opklimming in de ranglijst, en hem voor denzelfden tijd de waarneming'opgedragen der betrek king van leerling-consul. Frankrijk. Billior zou dan toch eindelijk tot bekentenis zijn gekomen van zijn misdaad, het vermoorden en in stukken snijden van vrouw Lemanach, zijn ongelukkige maitres. De N. Fr. Presse ontvangt uit Parijs van goed inge lichte zijde het berigt, dat in Fransche regeringskringen de vraag, of het niet raadzaam zou zijn, met het oog op den hedendaagschen staatkundigen toestand, de in 1878 te houden wereld-tentoonstelling te verdagen, ernstig wordt overwogen. Het blad adviseert, dat het wenschelijk zou zijn, dat tot uitstel werd besloten. Zelfs zoo de crisis in het Oosten niet tot een oorlog mogt leiden, zijn de tegen woordige tijdsomstandigheden niet van dien aard, dat de lust om aan de tentoonstelling deel te nemen buitengewoon groot kan zijn. Amerika, dat eerst onlangs zijn expositie gesloten heeft, zal welligt weinig lust hebben om in 1878 weder deel te nemen. Duitschland heeft zijne deelneming geweigerd; Zwitserland en Zweden-Noorwegen eveneens. Dat Rusland evenmin als het Oosten met groote vreugde inzendingen zoude doen naar de tentoonstelling, behoeft wel geen nader betoog. Het zou dus raadzaam zijn, dat Frankrijk, zelfs wanneer de vrede behouden bleef, de wereld-tentoonstelling een paar jaren uitstelde. Engeland, In het daarvoor in gereedheid gebragte en met den meesten luister ingerigte «keizerlijke kamp» bij Delhi heeft op 1 Jan. de afkondiging van den titel«Keizerin van Indië» plaats gehad. Dat vele inlandsche Vorsten reeds ettelijke dagen te voren met groote staatsie in dat kamp waren aange komen, receptiën van den Onderkoning hadden bezocht en tegenbezoeken van hem ontvangen, heeft de telegraaf reeds vroeger gemeld. Zoo had hij ook het programma, dat bij de plegtigheid zou gevolgd worden, reeds medegedeeld. Daaraan heeft men zich getrouw gehouden. Tegenover den Onderkoning, gezeten onder een troonhemel van goud en roode zijde, zaten onder een troonhemel van blaauwe zijde en goud de inlandsche Vorsten, allen rijk met diamanten versierd. Vierduizend aanzienlijke genoodigden, zoo Europeanen als inlanders, waren tegenwoordig. Duizend olifanten, 15,000 Britsche soldaten en eene menigte ge- wapenden, behoorende tot het gevolg der inlandsche Vorsten, waren cirkelsgewijze om de genoodigden heengeschaard. Eene ontzaggelijke volksmenigte was tegenwoordig. De heraut, majoor Barnes, de grootste en zwaarste officier van het Britsch-Indische leger, wiens indrukwekkend voorkomen door zijn buitengewoon prachtig kostuum verhoogd werd, las daarop met zijne bijzonder krachtige stem de procla matie; de Indische minister van Binnenl. Zaken, de heer Thornton, las daarop eene vertaling van de proclamatie voor; de trompetten deden zich hooren; de kanonnen, die reeds weken daarvoor gereed hadden gestaan, deden hunne 101 salvo's, elk van 6 kanonnen, hooren; uit de lange rijen der infanterie knalde een «feudejoie,» dat uitstekend voldeed; de muziek speelde het volkslied, alle aanwezigen rezen op, en lord Lytton deed eenige schreden voorwaarts, om zijne lang verwachte redevoering te houden, die echter geen van de nog al revolutionaire en krasse maatregelen aankondigde, die door velen gevreesd werden. De eenige nieuwigheid, die er in gemeld werd, was eene nieuwe ridderorde, «de Orde van het Indische Rijk.» De inlanders in het algemeen toesprekende, erkende de Onderkoning, dat zij regt haddën op een ruim aandeel in het bestuur van het Rijk en hij raadde hun aan, het eenige stelsel van opvoeding te volgen, dat hunne zonen daarvoor geschikt maken kon. Eenige zinsneden werden door den Onder koning gewijd aan de mogelijkheid van een aanval van een buitenlandschen vijand; hij verklaarde, altijd volgens het telegram van Reuter, dat de Times mededeelt dat geen vijand het Britsch-Indische Rijk kon aanvallen, zonder geheel Groot-Britannië aan te tasten, en hij deed uitkomen, dat de getrouwheid van Engelands bondgenooten een waarborg was voor het terugdrijven en straffen van even- tuëele aanvallers. Ten slotte las de Onderkoning een telegram van Koningin Victoria voor. Ook te Calcutta, te Bombay en te Madras is de afkondiging van den keizerlijken titel met eene plegtigheid geschied. Te Delhi hebben deze week nog allerlei feestelijkheden plaats. De correspondent van de Daily News herinnert ons de reeds half voor de Oostersche kwestie vergeten debatten en artikelen van het verleden voorjaar door de opmerking, dat de indruk, dien de aanneming van den keizerlijken titel op de inlanders gemaakt heeft, eigenlijk volstrekt niet gunstig is, omdat zij dien maatregel hoofdzakelijk aan vrees voor Rusland toeschrijven. Te Londen werd jl. Dingsdag een moordenaar ge-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1877 | | pagina 2