Uit Breda meldt men, dd. 16 dezer: «Het berigt, voorkomende in de Tijd, als zou het der justitie nog al veel moeite kosten de bewijzen te leveren ▼oor de schuld van den gewezen stuurman S., en dat de heer de G. niet het minste bewijs heeft, dat hij de f 700 aan S. heeft geremitteerd, is onjuist. Er zijn wel degelijk bewijzen voorhanden; ook heeft de heer de G. geen f700 geremitteerd, maar de som voor het grootste gedeelte zelf aan S. ter hand gesteld en daarvan een bewijs van ontvangst op naam van den heer de Ridder. Men verwacht, dat S. eerstdaags alhier teregt zal staan.» De Haagsche gemeenteraad heeft eergisteren, na uit voerige discussie, met 20 tegen 16 stemmen tot behoud der kermis besloten. Men vermoedt, dat het een deserteur van het kolo niaal werfdepot was, die nabij Harderwijk onder den uit roep: Voila mon chapeau!» zijn hoed buiten den trein wierp en daarna er zelf uitsprong. Zijn mede—reizigers, die verbaasd opkeken, zagen den man op zijn rug op den weg liggen. Men heeft zijn spoor nog niet ontdekt. De regtbank te Deventer veroordeelde jl. Dingsdag twee gegoede landbouwers uit de gemeente Hellendoorn, die eenige plaggen ten nadeele van den Staat der Neder landen hadden gepleegd, ie.der tot 6 dagen celstraf. Te Steenwijk heeft een treurig voorval plaats gehad. De dochter van den heer P., 15 jaren oud, kwam van een avondbezoek thuis en had het ongeluk met haar regen mantel een petroleumlamp omver te werpen. Hare kleederen vatten vlam en zij verkreeg zooveel brandwonden, dat zij den volgenden morgen bezweek. Hare ziekelijke moeder, die te bed lag, wilde haar schielijk helpen, doch brak bij het uitstappen van het bed haar been. De vruchtbaarheid van de gewone veldmuis grenst bijna aan het ongeloofelijke. Er zijn natuurkundigen, die het aantal nakomelingen van één jaar schatten op 10,000, de Duitsche natuurkundige Leunis zelfs op 23,000. De «Rochester opmerker» schrijft over een voor treffelijk middel om eene vrouw, die te lang naar den zin van haar man uit logeeren gaat, spoedig terug te doen komen, het volgende: Een welbekend burger ergerde zich er onlangs over, dat zijn vrouw, die een bezoek bragt aan hare in 't verre Westen wonende familie, zoolang weg bleef. Hij liet daarom zijn woonplaats photographeeren, en plaatste zich daarbij met de vrouw van zijn buurman op de veranda, zoodat beiden mede gephotographeerd werden. Die photograpliie zond hij naar zijn vrouw en met een prachtig resultaat, want zij keerde met den eerstvolgenden trein naar huis terug. De Messager franco Américain bevat de volgende bijzonderheden omtrent een vreeselijken brand, die onlangs te Tokio (Japan) gewoed heeft. Bij dien brand, die acht uren duurde, zijn 5001) huizen verwoest. Het vernielde gedeelte der stad vormde 65 straten. Het hotel van den Oostenrijkschen gezant en dat van den gezant der Ver- eenigde Staten zijn geheel in de asch gelegd. De schade wordt op 10 millioen dollars geschat, doch men is reeds aan het werk om de vernielde wijken te herbouwen en tegelijk te verbeteren. Te Christiania is jl. Maandag de schouwburg met den inventaris grootendeels afgebrand. Garibaldi lijdt weder vreeselijk aan rheumatisme. Zijn toestand is niet zonder gevaar. De sultan van Zanzibar heeft aan den Koning der Belgen geschreven, dat hij, zooveel hij slechts kan, 's Konings plannen ter beschaving van Midden-Afrika onder steunen zal. „Wat kou het lieve kind het helpen, dat zij van hare geboorte af den Malocchio had? En wat kon het slachtoffer het helpen, dat het dit goede, ongelukkige kind ontmoet had? En niet altijd zijn hel kinderen, die dezen rampzaligen blik bezitten; vaak zijn het ook bekoorlijke, schoone, onschuldige meisjes; den blik hebben zij van haar geboorte af zij kunnen er niets aan doen. En wien zij dan als niet haar geheele hart aanzien, die kwijnt weg en sterft spoedig. Zij hebben immers de Malocchio? Zij zijn meestal de beste schepseltjes van de wereld zij weten doorgaans zelf niets van haren vloek; maar zij hebben den boozen blik en hij, dien zij aanzien, is voor zijn geheele leven ellendig. Het zijn goede meisjes, maar Satan heeft ze geteekend; wij noemen zulke schepselen rooskleurige duivels.... want zij hebben zulke goede harten, zij zijn zoo keurig gekleed, zij lachen zoo vroolijk, en toch maken zij iedereen ongelukkig, dien zij scherp aanzien. En daarom: de duivels zijn niet allen zwart! Voor zul ken heeft men alleen wat courage en philosophie noodig. Maar als u een rooskleurigen duivel tegenkomt.... Graaf Edmond hief zijn glas omhoog en stiet een schaterlach uit. „Ik heb het reeds gezegd: ik vrees geen duivel welke kleur hij ook moge dragen! En hoe rooskleuriger, des te liever is hij mij!" De glazen klonken. Men bleef nog wat pratenmen was nog moedwillig en nadenkend; daarna bespeurde men dat de avoud koud en donker begon te worden en er volgde een hartelijk en algemeen vaarwel. De oude gravin spoedde zich naar haar kamer, om zich daar aan den slaap te vergasten; Asta verklaarde dat zij plan had nog wat in den corridor heen en weer te wandelen, en graaf Edmond begaf zich dadelijk naar zijne vertrekken. Hij staarde nog een poos uit het geopende venster naar buiten, met de oude^vroolijkheid van zijn jeugd en zijn champagne in het hart. Doch hoe zonderling was de natuur daar buiten en haar spiegelbeeld in hem zeiven veranderd! De hemel was geheel zwart geworden en alle sterren waren ver dwenen. Een loeiende, razende storm gierde door de lucht. De boomen werden door den orkaan heen- en weer geschud, dat ook de beste bladeren bij zwermen tegelijk werden afgerukt en verre weg geblazen werden. Somber, koud en boosaardig was de gansche wereld geworden, die hem kort te voren nog zoo bekoorlijk scheen. Sedert de heidin hem had aangezien, was het zoo treurig, zoo eenzaam en troosteloos geworden om hem heen en in hem. Hij tuurde lang op de vliegende zwarte wolken, zij vormden allerlei' grillige figuren; hij luisterde langen tijd naar het bulderen van. den wind, die duizende wonderlijke sagen vertelde; doch van een duivel in rooskleur verhaalden wind noch wolken. Graaf Edmond bemerkte eindelijk alleen dat het gevoelig koud was; hij sloot het venster en sliep in. En hij glimlachte in zijn slaap. Wordt vervolgd.) Wij hebben onlangs met een enkel woord melding gemaakt van een nieuw dramatisch banketwerkje, waarop het publiek te Parijs stond vergast te wordenUn drame au fond de la mery en waarin den liefhebbers der echte kunst nog vrij wat meer te genieten werd gegeven, dan Dumas hun bood in zijn Musketiers des Konings. Wat toch wil een simpele moord onder water zeggen, bij een twee gevecht op den bodem der zee tusschen strijders in duikercostuum. In afwachting, dat dit uitheemsche product ook tot ons wordt overgebragt, willen wij onzen lezers den voorsmaak er van aanbieden, nu het werkelijk te Parijs voor het voetlicht gekomen is. Drie ingenieurs, Henri de Sartène, Franschman, James Norton, Amerikaan, en een individu Karl genaamd, wien niemand weet thuis te brengen, gaan aan boord van de Great Eastern om den eersten transatlantischen kabel te leggen. De twee eerstgenoemden zijn medeminnaars; beide dingen naar de hand van miss Emily; de derde heeft eenvoudig plan om den kabel te doen breken, door internationalen naijver gedreven. Aanvankelijk gaat alles goed, de kabel wordt zonder hindernissen afgewikkeld; maar op vijftig graden breedte wordt eensklaps door de ingenieurs de breuk geconstateerd. Men bevindt zich op dat oogeublik juist ter plaatse, waar zes maanden geleden de stoomboot Washington verging tengevolge van een brand, die aan sir Reginald en zijne vrouw, den vader en de moeder van miss Emily, het leven kostte. Zoodra de breuk, door Karl veroorzaakt, bekend is, laat men de Great Eastern stoppen. Henri de Sartène beslist, dat men in helmduikertoestel op den bodem der zee moet afdalen, om het einde van den kabel te zoeken, en op nieuw met het andere einde te verbinden. Norton vergezelt Henri, en een bovenste beste Fransche matroos, Aristide Triquet, hem geheel toegewijd, gaat meê. Hier komen nu de mooije decoratiën te voorschijn; de oppervlakte der zee rijst van lieverlede tot aan de friezen en verdwijnt daarin, zoodat voor het oog der toeschouwers het optisch effect van nederdaling in den oceaan verkregen wordt. En nu komen allerlei visschen en zeegedrochten, door elkander krioelende, te voorschijn. Aanhoudend blijft het tooneel veranderen totdat men de gewassen op den bodem ziet, waarop, door rotsen omgeven, de romp van den Washington rust. Men ziet de verstijfde lijken der slagtoffers, en te midden daarvan een vreeselijke groep: sir Reginald, zijne vrouw in de armen geklemd houdende. Op haar schoot rust een kistje, dat beider fortuin, twee millioen aan diamanten, bevat. Nu dalen, tusschen al die schrikwekkende overblijfselen, de vier duikers, langs een touwladder, af, zonder andere verbinding met de buiten-, of liever: met de bovenwereld, dan de caoutchouc-buizen, waardoor de lucht in hunne helmen gevoerd en ververscht wordt. Terwijl de ingenieurs ijverig naar den kabel zoeken, krabbedieft de ellendige Karl het kistje met diamanten; maar Henri de Sartène betrapt hem op heeterdaad. Karl, voor geen klein geruchtje vervaard, laat zich alles behalve gemakkelijk snappen; met een bijlslag hakt hij de caout- chouc-buis, waaraan het leven van Sartène hangt, af, en de ongelukkige Henri wordt door den stroom weggevoerd. De matroos Aristide heeft alles gezien en doet zijn best om den dief en moordenaar, wiens gelaat echter onderden duikerhelm verborgen is, te bereiken. Op dat oogenblik valt de gordijn, en daarmede is het tooneel op den bodem der zee afgeloopen. Als men lijken, de romp van een schip, visschen en zeeplanten, helmduikers, een diefstal en een moord gezien heeft, wat zou men dan ook nog meer in billijkheid kunnen wenschen? De beide laatste bedrijven zijn aan het opsporen van den schuldige gewijd. De verpletterendste bewijzen stapelen zich op tegen James Norton. Immers, het is bekend dat Henri en hij dongen naar de hand van hetzelfde meisje. Meer dan eens heeft men hem de hevigste bedreigingen tegen zijn medeminnaar hooren uiten. Bovendien, hoe kan het ook zoo ongelukkig treffen, Norton is de zoon van den juwelier, die het vermogen van papa Reginald en echtgenoot in diamanten geconverteerd heeft, en hij wist dus van het kistje af. Nortons hals zit al bijna in den stropmaar een Fransch drama-schrijver weet raad, waar de schranderste advocaten met den mond vol tanden staan, en de menschelijke geregtigheid haast een leelijken blunder zou maken. Op het uiterste oogenblik, en als niemand meer een oortje geven zou voor het leven van Norton, komt Henri de Sartène weder op de proppen! Op het oogenblik dat hij gestikt zou zijn, is hij door visschers opgehaald. Hij is zoo verheugd over zijne redding, dat hij zijn medeminnaar, om het onschuldig doorgestane leed te vergoeden, de hand van miss Emily aanbiedt, alsof het een snuifje of een sigaar ware. En terwijl tusschen hen een aandoenlijke combat de générosité gestreden wordt, gaat de politie op den zoek naar Karl, den waren dief en moordenaar. Opdat het Drama op den bodem van den oceaan niet al te droog zou afloopen, hoewel het nu weêr boven water speelt, onttrekt Karl zich aan den wrekenden arm der geregtigheid, door van een rots in zee te springen. Alsdatnugeenmooistukis, watdan?! (Amst.Crt.) STATEN-GENERAAL. Eerste Kamer. Zittiog van Woensdag 17 Januarij. Met 22 tegen 1 stem is aangenomen de begrooting der Staatsspoorwegen, na eene discussie, waarbij verschillende punten werden besproken. De minister ver klaarde, dat naasting van den Grand-Central niet dan in overleg met België kan geschieden, dat ecu dubbel spoor op de Zeeuwscke lijn eerst kan gelegd worden als het verkeer dit wettigt; dat de exploitatie ZaandamAmsterdam, nu reeds in te voeren, zoo goed als onmogelijk is, en dat, indien de concessie BotterdamMunster niet wordt uitgevoerd, het gestorte waarborg-kapitaal ter beschikking van den Staat blijft. Nadere bijzonderheden omtrent de expeditie tegen het Rijk van Simpang-Oliiu. P articuliere Corr e sponde ntie. (Slot.) De 13 Nov. was bepaald voor de bestorming van Semantoh door de troepen; terwijl de flotille tegelijkertijd een schijnaanval zoude doen tegen de naastbijgelegen rivier- benting Semattan Raya, om de krachten van den vijand te verdeelen. Alleen de laatste aanval geschiedde, daar de hooge waterstand in een kreek, die doorgetrokken moest worden, de troepen belette te ageren. De flotille bekwam slechts een gewonde, daar men zich, wijl het slechts een schijnaanval was, zooveel mogelijk buiten de vuurlijn des vijands hield. Den volgenden dag zoodra het Beaumontvuur zich in de rigting van Semantoh liet hooren, werd de aanval herhaald, gesteund door het vuur van de Boni, die van uit de valreep herhaaldelijk met de mortier granaten in de benting wierp. Deze was veel sterker bezet dan den vorigen dag, terwijl de vijand, den schijnaanval van gisteren als een terugtogt beschouwende, een geducht en goedgerigt kanon— en donderbusvuur opende. Toen na een gevecht van drie uren het vuren in de rigting van Semantoh ophield, trok ook de flotille zich terug; men telde toen 4 gewonden, doch terugroeijende trof een der laatste kogels den korporaal der mariniers Weggeman, van de Amboina, doodelijk. Spoedig daarop kwam de tijding, dat de troepen Semantoh genomen hadden met verlies van 2 dooden en 7 gekwetsten, terwijl de vijand 15 dooden achterliet en 23 zwaargewonden bekwam. 4 zesponders, 5 lilla's en 50 geweren benevens een geheel kruidtnagazijn, waarin zeer goed gemaakte kar tetsen en 1000 picols peper werden buitgemaakt. Dit laatste benevens een aantal praauwen en ook de geheele plaats werden aan Tongkoe Moeda Angkassa overgegeven, die de sterkte met zijne volgelingen bezette. De schrik daardoor in Simpang-Olim, nog slechts door de Simpang-Olim-rivier van de gevreesde «compagnie» gescheiden, was zoo groot, dat reeds den 15den zich twee gezanten aanmeldden aan boord van de gouvernements- stoomer Siak, die in de Simpang-Olim-rivier lag. Zij bragten een brief mede van Radja Nja Malim, waarin deze zijne onderwerping aanbood en om de vlag verzocht. Het antwoord was, dat men een mondeling onderhoud met hem wilde hebben aan boord van bovengenoemd stoomschip, waaraan de omstreeks 60jarige grijsaard, vergezeld van zijnen zoon en eenige hoofden voldeed. Hij beloofde zelf naar Kotta Radja te gaan om den generaal zijn onder werping aan te bieden, de hoofdplaats of Kedei door onze troepen te laten bezetten en de versperring, die in de rivier gelegd was tegen de sloepen, op te ruimen. Een gedeelte der troepen van Semantoh, benevens een pas van Batavia aangekomen compagnie werden nu onmid dellijk door de sloepen en oorlogschepen naar de Simpang- Olim-rivier gebragt, waaraan de hoofdplaats ligt; ook ging een 5tal gewapende sloepen mede met den chef der flotille om behulpzaam te zijn bij het landen, terwijl de rest met de Boni op de Aracoendoer-rivier achterbleef. Na de kronkelende, naauwe Simpang-Olim-rivier een geruimen tijd te zijn opgevaren, kwam men aan een zwaar tegen granaatvuur geblindeerde en met 6ponders gewapende sterkte, Tepin Tjedeh genaamd, die door de Simpang- Olimmers slechts schoorvoetend ontruimd werd en aan de troepen overgegevende zich hier bevindende paalver- sperring in de rivier was slechts gedeeltelijk opgeruimd en de overgespannen ketting moest door de sloepen ver wijderd worden. Den volgenden morgen ging de rest der troepen hoogerop, men passeerde twee oorlogschoeners afgetuigd, doch met een op de aankomende flotille gerigte 6ponder op de bak, benevens een groote gekoperde oorlogspraauw en een tal van kleinere vaartuigen en debarkeerde bij de Kedei, alwaar de troepen zich dadelijk een versterkt kamp bouwden. De onderhandelingen met den Radja slaagden echter nog niet naar wensch; door een misverstand waren de hulptroepen Simpang-Olim reeds binnengetrokken, in strijd met hetgeen hem was beloofd en hoewel zij dadelijk werden terug gezonden, maakte dit op den van nature wantrouwenden en verraderlijken Atsjinees geen goeden indruk. De verdere medewerking der marine, nu de hoofdsterkte aan de rivieren in onze magt waren, was thans onnoodig, behalve voor transportdiensten en dientengevolge werd de flotille den 27 Nov. ontbonden, na een gezamenlijk verlies geleden te hebben van 2 dooden en 17 gekwetsten, dat voor eene magt van pl. m. 150 man vrij aanzienlijk is te noemen. Op nieuw bleek hier dat, wanneer de marine in haar element blijft, zij steeds haar goeden naam waardig is; zoowel kwam haar bedaardheid en kalmte in het vijandelijk vuur uit, als hare goede geest en opgeruimdheid bij het verrigten van de meest vermoeijende werkzaamheden, terwijl niet als het minste moet gerekend worden een ver blijf van een volle maand in de sloepen in den regentijd en op eene ongezonde rivier, alwaar duizenden muskieten de zoo nooaige rust veelal onmogelijk maakten Ziet hier een vrij naauwkeurig, schoon beknopt, verhaal van hetgeen er de vorige maand ter oostkust van Atsjin voorviel. Ik heb nog vergeten te vermelden, dat de off. van gez 2de kl. Haremaker, van Zr. Ms. stoomschip Amboina, aan de flotille was toegevoegd en zijn verblijf had aan boord van de Boni.» Benoemingen, enz. Benoemd tot notaris te Amsterdam de heer H. H. van Harpen Kuyper, thans notaris te Alkmaar. Met ingang van 1 Febr. a. s. bevorderd tot off. van adm. 3de kl. de scheepsklerk G. A. Zeegers. De luit. ter zee 2de kl. A. C. van der Sande Lacoste, dienende aan boord van het wachtschip te Amsterdam, wordt met den laatsten dezer op non-activiteit gesteld en met 1 Febr. vervangen door den luit. ter zee 2de kl. J. Wentholt. Aan de zeelieden J. J. Spits, S. K. Knop, E. de Beer, A. de Beer en G. O. Bakker is als blijk van Zr. Ms. goedkeuring en

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1877 | | pagina 2