door den eigenaar voor eigen rekeninggeslagt (te Amsterdam). De overige 45 werden na onteigening afgemaakt. Wegens schadeloosstelling voor de onteigende zieke rnnderen is aan de veehouders betaald f 4092,50. Voorts werden in 1876 als verdacht van longziekte, op bevel van den minister van Binnenl. Zaken, in Noordholland onteigend en afgemaakt 357 rnnderen, waarvoor f 66,438 als schadeloosstelling werd uitgekeerd. In 1875 werden onteigend en afgemaakt 151 runderen tegen eene schadeloosstelling van f 20,982. De arrondissements-regtbank te Amsterdam heeft gisteren den löjarigen knaap, die in een postwissel het cijfer 1 in een 7 veranderde en het daardoor verkregen voordeel van f 0.60 zich toeëigende, tot drie maanden celstraf veroordeeld. Onder de latere berigten vinden onze lezers bijzonder heden betreffende het voorgevallene met den secretaris der kanaalmaatschappij. Eerstdaags zal door de Engelsche gascompagnie te Amsterdam eene proef worden genomen om de bestaande ruiten der stadslantaarns aldaar te doen vervangen door ruiten van onbreekbaar glas. Bij de nachtwachts te 's Hage is de ouderwetsche klepper vervangen door een Londenschen ratel. De dezer dagen te Dordrecht ontstane gasontploffing was een gevolg van gebrek aan water in eene schuiflamp. Naar aanleiding van dit geval wijst de directeur der gas fabriek aldaar in de Dordr. Crt. op het groote bezwaar en gevaar dat ontstaan kan, wanneer men een gaslek wil vinden door middel van licht, alvorens zich eerst te ver gewissen omtrent de grootte en de plaats van het lek; en verder op het groot belang, dat men heeft in het regelmatig bijvullen van zoogenaamde waterschuiflampen. Neemt men in plaats van water «zuurvrije glycerine,» die niet verdampt, behalve dat men daardoor een oorzaak voor mogelijke onheilen voorkomt, levert dit nog het voordeel op, dat de daarmede gevulde schuiflampen niet kunnen stuk vriezen. De bekende operette Giroflé-Gtrojla zal nu toch te 's Bosch worden opgevoerd en wel in het Fransch. Yoor de oprigting van de Christelijke Normaalschool te Doetinchem, die ter gedachtenis van mr. Groen van Prinsterer zal gesticht worden, is zooveel ingeschreven, dat het tot stand komen dier inrigting tot vorming van Chris telijke onderwijzers, ook voor Nederl.-Indië voor een goed deel verzekerd is, zoodat men zelfs 't plan heeft, met Maart a. s. met bouwen te beginnen. Wel is er nog eenig tekort, doch oek dit hoopt men spoedig gedekt te zien. De schade door den laatsten storm aan dijken, sluizen enz., wordt voor de gemeente Kampen op ongeveer f 200,000 geraamd. Die van den Eemspolder op f200,000 a f300,000, De gemeente Groningen leed aan haar eigendommen een schade van minstens f 150,000. In de Friesche bladen vindt men een treffend verhaal van het vergaan der stoomboot Willem III, in den nacht van 30 op 31 Jan. jl. De stoomboot Willem III, varende tusschen Stavoren en Sneek, had 30 Jan., des namiddags 2 uur, laatstge noemde plaats verlaten. Uithoofde van den marktdag was het getal passagiers zeer groot en bedroeg ruim 40; met de bemanning bevonden zich ongeveer 43 menschen aan boord, waaronder 4 vrouwen. Met het oog op den steeds in kracht toenemenden storm, was men zoo spoedig mogelijk vertrokken, zoodat nog eenige passagiers te laat kwamen en achter moesten blijven. Des namiddags stak de storm hevig op, het roer werd stuk geslagen of de schroefbladen werden beschadigd en het schip werd een speelbal van den wind. Twee der kajuitsramen bezweken voor den druk van het water; woedend drongen de golven naar binnen; wel beproefde men het indringen weder te stuiten door de openingen met zakken te vullen, doch toen ook dit vruchteloos bleek, snelden alle passagiers naar boven; door den wind gedre ven, begaven allen zich naar denzelfden kant; de ranke boot, door dit evenwigt bezwaard, helde over, de kajuits ramen aan die zijde braken en nu was geen redden rneer mogelijk. De boot begon te zinken en dreef tot nabij het Feitezand, waar ze vast raakte. Een vreeselijke avond en nog vreeselijker nacht volgden nu; de passagiers hadden op den voor- en achtersteven der boot een schuilplaats gezocht en klemden zich met de kracht der wanhoop aan de verschansing vast; door den storm voortgezweept, joegen sneeuw— en hagelbuijen hen in het gelaat, terwijl de over boord slaande golven hen overstroomden. Reeds om 8 uur hadden twee der passa giers den geest gegeven. Het waren eene oude vrouw, de weduwe Thijs Seckles-Altenburg, uit Oosterwierum, met hare dochter Sybregje, die te Oudega, bij eene daar getrouwde dochter zou gaan logeren; toen volgde Aaltje R. Hoekstra, van Lutkewierum (of Dozum); door koude bevangen zonken zij ineen en werden door den wind over het dek heengeslagen, zoodat hunne lijken den volgenden dag bijna onkenbaar waren. Sijmentje Kleinsmit, woon achtig onder IJsbrechtum, die hare ouders te Oudega zou gaan bezoeken, sloeg over boord; haar lijk werd eerst jl. Maandag gevonden. Zoolang mogelijk had men getracht door schreeuwen de aandacht te trekken, doch nu begon de wanhoop zich van allen meester te maken. Te midden van het geloei van den storm hoorde men niets meer dan de laatste snikken der stervenden, de laatste wanhoops kreten. Digt naast elkander, met de ligchamen trachtende elkander te verwarmen, zaten A. Pruiksma en Gerben F. van der Wal, beiden van Nijenga. De eerste had reeds twee in zijn armen zien bezwijken. Tot 12 uur toe hielden het beiden vol; toen voelde van der Wal zijne krachten minder worden, de armen werden slapper en langzamerhand zonk hij ineen. Op de nog warme plaat naast den schoor steen had IJ. de Jong, van Warns, een plaatsje gevonden, hij had het zoontje van D. IJ. Hoekstra, van Koudum, bij zich genomen en zoo goed mogelijk onder zijn jas geborgen. Toen Hoekstra zijne levensgeesten voelde ver dwijnen, rigtte hij zich nog een oogenblik op: «De Jong, zorg voor m'n jongen,» riep hij, en de Jong drukte het knaapje vaster aan zijn borst en dekte de jas geheel over hem heen, opdat hij niet zou zien hoe zijn stervende vader ineenzonken over boord sloeg. Eerst om 8 uur in den morgen daagde hulp; schipper Kool was de eerste die de stoomboot bereikte en de nog levenden aan boord van zijn schip overbragt. Men beweert, dat het getal dooden op 17 moet worden gebragt, zoodat er nog drie lijken verloren zijn. Met zekerheid kan hiervan niets worden gezegd, daar het juiste getal passagiers niet bekend was. Den geheelen dag hebben de schepen de Meer in alle rigtingen doorkruist, doch geene buiten de drie genoemden gevonden. Te Hindeloopen, Stavoren en Molkwerum zijn aan het zeestrand aangespoeld een drietal goedgesloten dood kistjes, bevattende lijkjes van kinderen. Men vermoedt dat deze afkomstig zijn van het eiland Marken, dat zooals men weet, door den jongsten storm grootendeels onder water geloopen is. Het Journal für Buchdruckerkunst meldt, dat de heer Gladstone met zijne geschriften over de gruwelen in Bulgarije niet minder dan 12,000 p. st. (f 144,000) ver diend heeft. Een papegaai, die zeker eene vermelding waard is, werd door den heer Fipps, een 400 millioen rijken Ame- rikaanschen koopman, wiens dood onlangs werd gemeld, medegebragt. Nooit zag men een vogel, die beter en gemakkelijker leerde. Eene zinsnede die hem twee— of driemaal wordt voorgezegd, kent hij van buiten. Die wonderbare gemak kelijkheid van aanleeren heeft verleden jaar een man te Baltimore aan de galg gebragt. Zekeren dag vond men in de Clement Avenue, 9, een bankier, Charles Hasper, vermoord liggen. De waarden die hij in huis had, waren gestolen. Niemand zou zijn neef, die bij hem inwoonde en overal gunstig bekend was, verdacht hebben, zoo niet eensklaps de papegaai van den doode met eene hartverscheurende stem had begonnen te schreeuwen: What have 1 done! 1 have murdered mij poor uncle(Wat heb ik gedaan! Ik heb mijn armen oom vermoord Geen twijfel bleef thans over! De coroner zeide natuur lijk bij zich zelf, dat de neef de moordenaar was; dat de manslag begaan zijnde, het berouw hem ongetwijfeld den uitroep had doen slaken, die de papegaai onthouden had. Men hield den neef, den heer Domerset, aan; doch deze loochende stellig de misdaad te hebben begaan. Toch werd hij veroordeeld, en de voorzitter hield eene schoone redevoering, waarin hij aantoonde dat de vinger der Voor zienigheid zich klaarblijkelijk in deze zaak liet merken. De veroordeelde werd opgehangen. Hoe stond de coroner niet als van den donder getroffen, toen hij veertien dagen later den volgenden brief ontving: «Coroner, gij zijt een domkop. Domerset was onschuldig, en ik ben de pligtige. Ik heb, om u op een valsch spoor te brengen, den papegaai, waarvan ik dikwijls had hooren spreken, de beschuldigende zinsnede geleerd. Daarop zijt gij voortgegaan; ge zijt een ezel. X.» «P. S. Als gij dezen brief zult ontvangen, zal ik verre van de Vereenigde Staten, buiten het bereik der galg zijn. Gij zult overigens toch nooit weten wie ik ben.» En inderdaad, tot hiertoe weet men zulks niet. Men begrijpt dat, van dit oogenblik af, de papegaai een voor werp van waarde werd, en de heer Fipps, die een lief hebber was van curiositeiten, betaalde hem met 1000 dollars. Oostersche kwe9tie. Rusland niet alleen, ook Turkije heeft het noodig geacht, naar aanleidiug van het onverrigterzake uiteengaan van de te Konstantinopel gehouden conferentie, aan de groote mogendheden een nota te zenden. In dit document handhaaft de Porte in de stelligste bewoordingen de integriteit en de autonomie van het Ottomanische Rijk en doet zij nadrukkelijk den aard en de strekking der nieuwe constitutionele instellingen uit komen. Opmerkelijk is het dat gelijktijdig ontvangen wordt het berigt van de afzetting van Midhat-pacha als grootvizier. Waaraan dat besluit des Sultans moet worden toege schreven, is nog niet bekend; evenmin, welke beteekenis het optreden van zijn opvolger, Edhem-bassa, heeft: vrede of oorlog; voortdurend verzet tegen de eischen der mogendheden of toegeven. De nieuwe grootvizier was laatstelijk eenige maanden ambassadeur te Berlijn en daarna een van de twee Turksche gevolmagtigden ter Conferentie. Uit dit berigt blijktdat ome Amst. Correspondent dwaalde met het telegram in ons vorig nummerdat de Sultan was afgezet en vervangen Berigten uit Atsjin. Een bij het departement van Koloniën ontvangen telegram van den gouverneur-generaal van Nederl.-Indië bevat het berigt, dat de generaal-majoor Diemont den 31 Jan. naar Kotta-Radja is teruggekeerd, aangezien door de bezetting van Kwala-Loe, Laminga en Lambada de verlangde kustlijn in onze magt was gekomen. Drie schoeners, 22 stukken geschut, 14 vaten patronen, eenige zakken kruid en verschillende wapens van den vijand waren buit gemaakt. Nog wordt vermeld, dat de luit. Roest van Limburg den 28 Jan een schampschot aan het hoofd bekwam en dat de kapt. van het Britsch-Indische leger Lockhardt (die met vergunning van den gouverneur-generaal de krijgsverrigtingen medemaakte), bij Lambada door een matten kogel aan het scheenbeen gekwetst werd. Verslag der verrigtingen van Zr. Ms. zeemagt in de wateren van Atsjinvervolg. Station Oostkust. De stations-commandant bezocht met de Merapi achtereenvolgens en herhaaldelijk de verschillende schepen van zijne station, ten einde de ophanden zijnde krijgsoperatiën tegen het Rijk van Simpang-Olim te regelen. De Borneo nam dientengevolge reeds den 10 Oct. de stations dienst te Edi over en bleef die tot het einde dier maand waarnemen. Twee gewapende sloepen van dien bodem namen met de stoombarkas (aangebragt door de Bromo) deel aan de verrigtingen op de Aracoendoer-rivier. De Bromo, ter versterking toegevoegd aan de op deze station aanwezige oorlogsbodems, werd den 15 Oct. met de dienst ter reede Simpang-Olim belast en begaf zich meermalen naar andere gedeelten van die station tot het overbrengen van personen en dienstbrieven. De Bommelerwaard posteerde zich den 10 Oct. voor goed voor de monding der Djamboe-Aijer-rivier, terwijl eene flotille van 3 gewapende barkassen, waaraan de gouvernements-stoomer Tjinrana werd toegevoegd, onder bevel van den luit. ter zee 1ste kl. J. J. Stooker, binnen die rivier stelling hield, om de hulpbenden van Kurtey, door den Vorst van dat ltijk toegezegd aan Toekoe Moeda Angkassa, voor geschutvuur te dekken voor het geval dat zij het Rijk van Simpang-Olim zouden binnendringen. Genoemde stoomer voorzag in de dagelijksche behoeften aan drink water, steenkolen en andere benoodigdheden gedurende de 24 achtereenvolgende dagen, welke de flotille op de rivier doorbragt. Hoewel reeds den 29 Oct. de order tot ontbinding dier flotille was gegeven, kou daaraan niet dadelijk voldaan worden, doordien de geul voor de rivier, tengevolge van de hevige branding, onbe vaarbaar bleek te zijn. De Amboina visiteerde op de reede Djolok een vaartuig (toop) en nam 87 picols rijst in beslag, die niet vermeld stonden op den inladingsbrief. Deze stoomer nam overigens een aanzienlijk deel in het verzamelen der hulpmiddelen uit Passey, welke door den Vorst van dat Rijk aan Toekoe Moeda Angkassa waren toegezegd, liet de daarmede bemande praauwen de Aracoendoer-rivier opslepen en voorzag die hulptroepen, alsmede de bemanning van de daar geposteerde sloepenmagt, van alle benoodigdheden. Het gouvernements-stoomschip Boni deed dienst op de Aracoendoer- rivier en nam den assistent-resident, alsmede den controleur van Edi met gevolg, op, toen de krijgsverrigtingen tegen het Rijk van Simpang-Olim een aanvang namen. In de dienst der gewapende booten werd geene verandering gebragt. De eerstvolgende dagen na het vermelde gevecht op de Aracoen doer-rivier werden besteed aan de opneming van het terrein, dat gelegen is tusschen de veroverde en dadelijk daarop geslechte benting, bijgenaamd het „versterkte huis" (Radja Amin) en de nog door den vijand bezette benting Lessong, waaromheen zich de hulp troepen van Toekoe Moeda Angkassa onder aanvoering van een jongeren broeder vau Toekoe Tjihik van Edi gelegerd hadden. Op aanwijzing van den chef der flotille, den luit. ter zep late kl. J. G. J. Spanjaard, werd tegenover Lessong eene borstwering met banketten voor 3 montieren a 12 cM. opgeworpen en eene mortier batterij in de vroeger veroverde, thans door de Passeijers bezette benting „het versterkte huis" opgerigt. Communicatiewegen werden tot stand gebragt en versperringen in de rivieren met veel moeite opgeruimd. De op de Aracoendoer-rivier geposteerde flotille werd met twee gewapende sloepen van het Metalen Kruis en de Sambas versterkt. Den 8 Nov., juist op den dag, dat men Lessong uit onze mor tieren zou gaan bewerpen, viel deze sterkte in handen der Edirezen, nadat de bezetting de verdediging wegens gebrek aan ammunitie gestaakt had. Door die inneming werd de streek bezuiden de door ons ver overde benting „het versterkte huis" tot aan Semantoh geheel van vijanden gezuiverd en konden onze troepen (bestaande uit ééne compagnie infanterie, die inmiddels ter reede was aangekomen) ge- debarkeerd worden en het eerste kampement op een bewesten Lessong gelegen heuvel worden opgeslagen. De Bromo vertrok in den namiddag van dienzelfden dag naar Edi, ter afhaling van eene tweede compagnie, terwijl de beide volgende dagen besteed werden, ofschoon de toestand van de zee niet zeer gunstig was, om de militairen, koelies, ammunitie en verdere benoodigdheden te debarkeren. Al de gewapende sloepen waren gedurende die dagen op de Aracoendoer- en Tjedoei-rivieren ge posteerd, om voor de veilige ontscheping zorg te dragen en de communicatie met het kampement te verzekeren. Den 12 had eene verkenning der rivier voorbij Kotta Batoe Radja met gewapende sloepen, gesteund door den gouvernements- stoomer Boni, plaats, nadat de chef der flotille de vorige dagen het vuur uit die benting met eenige welgerigte granaten tot zwijgen had gebragt. Die verkenning gelukte volkomen; drie gewapende sloepen roeiden onder bevel van den luit. ter zee 2de kl. J. H. Beucker Andrem onder de vuurlijnen van die sterkte door. Voor zoover de rivier alstoen opgenomen werd, werden geene vijandelijke bentings meer gezien, waarop de sloepen weder op dezelfde wijze, zonder eenig nadeel van het hevig lilla- en ander vuur te ondervinden, den terugtogt aannamen. Dat vuur werd zoowel door de sloepen als door de Boni met eenige welgerigte grauaatschoten beantwoord. In overleg met den bevelhebber der gedebarkeerde compagniën, den majoor F. C. Burgers, had den 13 Nov. een schijnaanval op genoemde benting plaats. De gouvernements-stoomer Boni posteerde zich tot dat einde voor „het versterkte huis" en bragt met hulp van een paar ge wapende sloepen eerst het vijandelijk vuur nagenoeg tot zwijgen, waarna drie gewapende sloepen, onder de vuurlijuen door roeijende, de schijnmanoeuvre van eene landing bewerkstelligden. Wij bekwamen slechts één vrij zwaar en één ligt gewonde onder de minderen der Europesche bemanning. De hoofdaanval door de troepen tegen Semantoh dien dag niet plaats kunnende hebben, werd de schijnaanval op Kotta Batoe Radja den volgenden dag herhaald en rukte de infanterie met de strijders van Toekoe Moeda Angkassa gelijktijdig tegen Semantoh op, met dit gelukkig gevolg, dat die belangrijke kampong (woon plaats van Toekoe Paija), benevens twee andere bentings, genomen werden. Onze verliezen waren betrekkelijk zeer gering en bestonden uit 1 gesneuvelde, benevens 4 ligt gekwetsten onder de minderen, terwijl van de landmagt 9 buiten gevecht geraakten. Reeds één dag na deze wel gelukte operatie bood een Sirapang- Olimsch hoofd, als afgezaut en gevolmagtigde van zijnen Vorst, uit diens naam de onderwerping van dat Rijk aan het Nederl, gezag aan, en werden de voorwaarden, na gemeenschappelijk overleg, met de verschillende autoriteiten, door bemiddeling van den afgezant, aan den Vorst van Simpang-Olim voorgelegd. Aan ééne voorwaarde, namelijk die, waarbij bepaald werd, dat Simpang-Olim door de troepen bezet zou worden, werd al reeds den 22 Nov. in zoover voldaan, dat eene zeer sterke benting nabij eene zware versperring in de Simpang-Olim-rivier door de infanterie bezet werd, zonder daarbij tegenstand ondervonden te hebben. De stations-commandant ter oostkust besluit in een nader schrijven deze aangelegenheid verder met de volgende woorden: „Den 23 Nov. is de Gedei van Simpang-Olim door de troepen bezet geworden. Het binuenkomen was zeer indrukwekkend; er stonden 600 a 700 weerbare mannen, allen met klewangs en krissen gewapend langs de huizen geschaard; geene enkele vrouw of kind was ergens te zien." Een zeer goed aan de rivier gelegen terrein is door ons uitge zocht geworden, om aldaar de benting in het kampement voor de troepen op te rigten.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1877 | | pagina 2