HËLDERSCHE EN NIEUWEDIEPER COURANT. 1877. N°.43. Woensdag 11 April. Jaargang35. Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. PROVINCIAAL BLAD NOORDHOLLANl). Binnenland. „W ij huldigen het goede." Venchijnt Dingadag, Donderdag en Zaturdag namiddag. Abonnementiprija per kwartaal1.80. r ii franco per poit - 1.65, Uitgever A. A. BAKKER Cz. Bureau: MOLENPLEIN N°. 163. Prijs der Adv er ten tien: Van 14 regels 60 Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Mken Donderdag vertrekt de mail tost-Indië. Laatste ligting 's avonds 6 uur. <3 4 s> van 1877. ATo OQ Besluit van 21 Maart 1877 No. 26, houdende li i /wUi wijziging en aanvulling van liet besluit van 3 Januarij 1877 No. 1 (prov. blad No. 5 betrekkelijk den herijk van de maten en gewigten in 1877, voor zooveel betreft de zittingen voor de gemeenten Westzaan Beets, Oudendijk, Ursem, Purmerend en Helder. Gedeputeerde Staten der provincie Noordholland; Gelet op art. 15 der wet van 7 April 1869 (Stbl. No. 57), betreffende de maten, gewigten en weegwerktuigen, waar van de gewijzigde tekst is bekend gemaakt bij Koninklijk besluit van 29 November 1874 (Stbl. No. 143); Gelet op het Koninklijk besluit van 9 December 1876 (Stbl. No. 238), waarbij onder anderen is bepaald, dat in het jaar 1877 aan den herijk, bedoeld in art. 15 litt. a der genoemde wet, zijn onderworpen: de lengtematen van 1 en 2 dekameter, de ruimtematen, de inhoudsmaten voor drooge waren met de daarbij behoorende strijkers, en de gewigten, en voorts dat die herijk zal geschieden binnen het tijdvak, dat aanvangt op 1 Januarij en eindigt op 1 September van dat jaar; 2) DE KERSTNACHT. {Vervolg.) II. ,;Kind." sprak vrouw Schulze op een Zondag ochtend tot haar nicht, „kind, waar moet dat heenGij wordt van dag tot dag bleeker, en uwe oogen worden hoe langer hoe fletscher. Dat is wroegiug, louter wroeging, en dat is een leelijke ziekte; het kan leelijk afloopen, kind, als ge u zelve niet meester wordt." „Ik bid en arbeid," antwoordde het meisje; „wat kan ik meer doen, lieve tante?" „U de zaak geheel uit het hoofd zetten, daar er nu toch eenmaal niets van komen kan. Ik geloof, gij kent uwen vader: hij zou u God vergeve mij de zonde liever in uw doodkist zien, dan u aan den armen Koenraad te geven." „Ach! Heb ik hem dan daarom gevraagd? Heeft hij dan een klacht van mij gehoord of een traan gezien? Heb ik Jacob niet "willen huwen, zonder een woord tegen te spreken? Is het mijne schuld dat hij mij vroeg of ik hem liefhad? Of had ik hem voor moeten liegen?" „De Hemel beware ons! Neen, er is geen raensch die u ietsi verwijten kan: gij zyt een goed kind. Maar wat helpt ons dnt, als het verdriet u ten grave sleept? En denk eens welk een vreeselijke zonde het is, als de meusch zijn eigen leven verkort!" „Lieve God, doe ik dat dan? Ik denk op een heelen dag geen driemaal aan Koenraad, en als het gebeurt, en het wordt mij daarbij warm om het hart, dan neem ik ijlings het een of andere moeielijke werk ter hand en tracht ik zoo die gedachten van mij af te zetten. Maar 's avonds, als ik mijn licht uitblaas, en het blijft alles stil dan, ja wezenlijk ik denk altijd, als iemand dan maar eens „Nu rusten alle wouden" of „Wie maar den lieven God laat zorgen," of een ander geestelijk lied wilde spelen, dan zou ik slapen kunnen. Nu echter lig ik dikwijls wakker totdat de haan kraait, en hoe langer ik waak, des te angstiger word ik te moede, of als ik eindelijk al inslaap, dan is het of een berg mij op het hart drukt, en ik ontwaak veel vermoeider dan toen ik slapen ging. Daar zal het misschien van wezen dat ik bleeker word. Maar wat zal ik er aan doen? Kan ik hem dan vergeten? En, als ik het al kon, zou dat niet ondankbaar van mij zijn?" „Nu ja, dat zou er nog naar kunnen wezen. Als hij, ik zal nu eens zeggen, u vergat?" „Neen, neen!" „Het zou toch mogelijk zijn, cn men kon het hem niet eens ten kwade duiden. Dat het met u beiden nooit gaan zal, weet hij even goed als gij. Als hij nu eens een goede gelegenheid vond ora zich te vestigen, en het was een vrouw die hij wel lijden mocht, al hield hij dan ook nu juist niet zooveel van haar, als van u; zou hij dan niet liever toetasten, als zijn leven lang een armen molenaarsknecht te blijven? Want, ziet ge „Tante," viel het meisje haar in de rede, terwijl zij haar onstuimig de hand drukte, „zeg het maar ronduit: hij is mij ontrouw geworden, niet waar?" Gelet op hun besluit van 3 Januarij 1877 No. 1 (prov. blad No. 5), bij welk besluit onder anderen de plaats en de tijdstippen zijn bepaald, waarop de herijk zal plaats hebben voor de gemeenten Westzaan, BeetsOudendijk Ursem, Purmerend cn Helder Gelet op missives van de ijkers, chefs van dienst, te Haarlem en te Hoorn, blijkens welke tegen de bepaling dier tijdstippen voor de gemeenten Westzaan, BeetsOuden dijk en Ursem bezwaren zijn gerezen, terwijl in de missive van den ijker, chef van dienst te Hoorn, tevens het verzoek wordt gedaan tot aanvulling van het bepaalde omtrent den herijk voor de gemeenten Purmerend en Helder Hebben goedgevonden I. met wijziging en aanvulling in zooverre van bun aangehaald besluit van 3 Januarij 1877 No. 1 (prov. blad No. h), te bepalen: a. dat de herijk zal plaats hebben: in de gemeente Westzaan op 9 en 11 Mei, van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 ure; in de gemeente Avenhom, en wel te Grosthuizcn: voor de ingezetenen van Beets, Oudendijk en Ursem (welke gemeenten met Avenhom ook nu weder voor den herijk worden zamengevoegd) op 6 Junij, van des voor middags 8 tot des namiddags 3 ure; b. dat van de bij meergemeld besluit vastgestelde zitdagen meer bijzonder voor de verificatie der gewigten voor fijnere wegingen zijn bestemd: te Purmerend den 3 Julij, te Helder den 13 Julij. II. de besturen der biervoren genoemde gemeenten uit te noodigen hunne ingezetenen met het b.epaalde sub I bekend te maken en er voor te zorgen, dat de belang hebbenden aan het tijdstip van den herijk tijdig worden herinnerd, opdat zij aan hunne verpligtingen behoorlijk kunnen voldoen. Gegeven te Haarlemden 21 Maart 1877. Gedeputeerde Staten voornoemd, ROÉLL, Voorzitter. II. JACOBI, Griffier. „Nu," hernam vrouw Schulze, „gij zijt een verstandig meisje, en dus is het eigenlijk beter dat gij het hoort, al heb ik ook sedert een paar dagen gewikt en gewogen of ik het u wel zeggen zou. Men vertelt, dat Koenraad met de mólenaarsweduwe zal trouwen, bij welke hij in dienst is, en de menschen uit Probsthain spreken er over als van een uitgemaakte zaak. Ik heb de raole- naarsvrouw twaalf jaar geleden eens op de bruiloft van Stephen Friindler in Ullersdorf gezien, waar zij bruidsmeisje was. Het was toen een aardige meid, dat kan geen mensch me ontstrijden. Nu is ze trouwens wel bij de dertig, maar wat geeft dat? Koenraad is ook al vijf en twintig, en het verschil is toch eigenlijk zoo: groot niet. Zij moet een opperbeste huisvrouw zijn, die zeer goed in haar doen zit; kinderen heeft zij niet; in haar uitgebreide, zaak kan zij het zonder man niet stellenen nu geloof ik, dat alles heel natuurlijk is." Vrouw Schulze had nog lang zoo kunnen voortspreken, Marieto zou haar niet in de rede zijn gevallen, want zij hoorde haar volstrekt niet meer, sedert zij de hoofdzaak wist. Eindelijk, toen haar tante zweeg, zeide het meisje: „God zegeue zijn huishouden en daarbij rolden groote tranen, die haar als uit de oogen geperst werden, over hare wangen. Zij nam kort daarop afscheid van vrouw Schulze, en deze liet haar ook gaan, want zij wist uit eigen ondervinding, dat in zulke gevallen voor een meisje niets welda diger is, dan in stilte te kunnen uitweeneu. Dat deed Mariete dan ook, zoodra zij 's avonds in haar kamer alleen was. Terwijl hare tranen vloeiden, weifelde haar hart onophoudelijk tusschen toorn en liefde, tusschen af- en goedkeuring van haren geliefde. Dat Koeuraad de weduwe trouwde, was zoo natuurlijk, dat men het van te voren wel had kunnen zeggen; zij zelve kende verscheidene voorbeelden van zulke huwelijken en ze waren louter gelukkig geweest. Maar tochbeloofde trouw moet niet wankelen, moet elke verzoeking weerstaan. Wel is waar had zij ook den rijken brouwerszoon hare hand willen geven, maar dat was geheel iets anderszij had een vader, dien zij onderdanig moest zijn, volgens het vijfde gebod. Maar hoe, als Koenraad i zich met de weduwe verloofd had uit vertwijfeling over de onbuig- j zame stijfhoofdigheid van den ouden Keinhold? Of ook, als hij gehoord en geloofd had, dat zij met Jacob zou trouwen Hoe dan? Wat dan? Zoo vloeiden hare gedachten heen en weder, en haar hart werd allengs zwaarder, hetzij dat haar verstand den geliefde beschuldigde of verdedigde. „God zal helpen," sprak zij, toen hare tranen niet meer wilden vloeien en haar hoofd van pijn dreigde te barsten; en om zich te ontkleeden, deed zij hare lamp uit. Nauwelijks was het licht ver dwenen, of van den naburigen heuvel klonk de melodie-: „Wie maar den goeden God laat zorgen." „Koenraad!" juichte het meisje; maar dadelijk vouwde zij de handen en zong zij zachtkens het lied mede, totdat de fluit verstomde. Daarop trad zij behoed- zaam voor het kamervenster, of zij misschien haar geliefde ont- dekken kon, want de maan scheen helder, en Brunigs huisje stond op den heuvel, die achter den molen lag. Zij had zich j niet bedrogen; op de bank bij de huisdeur zijner moeder zat HELDER en NIEUWEDIEP, 10 April. Blijkens een bij het departement van Marine ontvangen telegram is het stoomschip Prinses Maria, onder bevel van den kapt.-luit. ter zee C. J. Smith, in den morgen van den 7 dezer te Syra aangekomen en zou de reis des avonds voortzetten. Aan boord was alles wel. De kanonneerboot No. 3, welke te Groningen ongeveer vijf maanden gestationeerd was, is thans vertrokken, na een 30tal jongelingen voor 's Rijks zeedienst te hebben aan geworven. De 53ste verjaardag van 's Konings zuster, Prinses Wilhelmina Maria Sophia Louisa, werd eergisteren alhier op de gebruikelijke wijze gevierd. Het eereteeken voor belangrijke krijgsbedrijven is o. a. toegekend aan den off. van gez. 1ste kl. «I. K. Stakman Bosse. Gisteren middag is eene gehuwde vrouw, die nu en dan aan ijlhoofdigheid leed, bij Kaaphoofd in het water geloopen en verdronken. De middelen der kunst, nog aangewend om baar in het leven terug te brengen, waren vruchteloos. Beroepen bij de Chr. Geref. gemeente te Sexbierum ds. J. Bakker, pred. te Broek op Langendijk. Benoemd tot hoofdonderwijzer aan de school voor gewoon- en meer uitgebreid lager onderwijs te Medemblik de heer W. Moerdijk, hulponderwijzer te Oudendijk. Het hoofdbestuur van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw heeft in eene circulaire aan de afdelings besturen gewezen op het groot belang voor den Neder- landschen landbouw in de oprigting van het proefstation te Wageningen. Om het gebruik maken van die inrigting zooveel mogelijk te bevorderen, dringt het hoofdbestuur er op aan, dat in iedere afdeeling een of meer leden als tusschenpersonen optreden en zich met de toezending van monsters, zaden, enz. belasten. De Landb. Crt., van deze circulaire melding makende, voegt daarbij: «Volgen nu onze overige Maatschappijen 't voorbeeld Koenraad, in zijn grijzen mantel gedoken. „Hij is het," sprak Mariete, „hij is daar! Hoe kon ik ook gelooven, dat hij mij ontrouw zou zijn geworden? Misschien," ging ze na een oogenblik peinzens voort, terwijl zij van het venster terugtrad, „misschien echter zal hij gekomen zijn om zijn moeder kennis te geven van zijne verloving met de molenaarster. Neen, neensprak zij met volle overtuiging, „dan zou hij niet spelen zoo liefdeloos zou hij niet kunnen wezen, al had hij mij ook opgegeven." Met dien troost legds zij zich neder, en. al vond zij ook niet dadelijk den slaap, zoo was hij toch des te verkwikkender toen zij hem gevonden had. Moeder Brunig kwam te huis van eene vriendin in den omtrek, bij welke zij den avond gesleten had, en verwonderde zich niet weinig, haar zoon op de bank voor het huis te vinden. Haar onafgebroken stroom van vragen ontsloeg hem echter van een antwoord, totdat zij met elkander in hun kamertje zaten en de lamp aangestoken was. „Maar mijn hemel," sprak nu de oude vrouw, „wat is er met u gebeurd, Koenraad, dat gij zoo stom zijt? Zeg mij toch, waar komt gij van daan?" „Waar zou ik van daan komen, moeder? Yan Probsthain. Ik heb mijn dienst verlaten." „Verlaten?" herhaalde zijn moeder en sloeg van verbazing de handen in elkaêr. „Ach lieve lieer! en zeg mij eens waarom? Ik dacht niet anders, dan dat ge hier gekomen waart, om mij op een bruiloft of ten minste op een verloving te vragen!" „Op welke verloving, moeder?" „Wel, op uwe verloving met de molenaarster." „Wel zeker; waarom niet!" hernam Koenraad spottend. „Wie heeft u dat in het hoofd gepraat?" „O, gij olijkert!" antwoordde de vrouw, aarzelend tusschen schreien en lachen. „In het hoofd gepraat? Sedert acht dagen is het heele dorp er vol van, en de menschen spreken er niet voor niets over. En ik zal u meer vertellen. De molenaarsvrouw zelve heeft met haar nicht, de vrouw van den Probsthainer school meester, er over gesproken. Deze is verleden Zondag met onze schoolmeestersvrouw op een familiefeestje samengeweest, en heeft heel omstandig naar u gevraagd. Nu, de schoolmeestersvrouw heeft toen allerlei liefs en,goeds van u gezegd, maar geen letter van Mariete, want zij had dadelijk gemerkt waar de ander heen wilde. Later heeft zij haar kennis uit Probsthain op den man af gevraagd, waarom zij zoo bijzonder naar u informeerde, en daarop heeft zij haar in vertrouwen alles verteld; onze schoolmeestersvrouw heeft het weder aan vrouw Schulze, en- aan mij, en aan nog een 'paar anderen toevertrouwd, eu zoo is het in de wereld gekomen." „Be9t," sprak Koenraad. nadat hij zich een oogenblik bedacht had, „nu gij er reeds zooveel van weet, zult ge alles weten. Doch ik bid u, laat het niet verder komen, maar verzeker aan alle menschen dat er van de gansche zaak niets aan is geweest." „Maar er is toch wel iets van aan geweest?" „Nu ja dan; dat is er ook. Ik merkte kort na den oogst, dat de meesteres mij in alle eer en deugd begon lief te hebben. Zij is

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1877 | | pagina 1