Buitenland. Voor personen, a. Aan hem die het best en behendigst met de zicht weet om te gaan, de garven bindt en aan hokken zet. 1ste pr. f 12, 2de pr. f 8, 3de pr. f 4, de overige ieder f 2. Er zuilen hoogstens 10 werklieden worden toegelaten, h. Aan hem die het best en behendigst met de sikkel weet om te gaan, de garven bindt en aan hokken zet. 1ste pr. f 12, 2de pr. f 8, 3de pr. f 4, de overige ieder f 2. Er zullen hoogstens 10 werklieden worden toegelaten. Do commissie van beoordeeling zal bij de toekenning der prijzen vooral letten op het volgendea. Op de kwaliteit der snede. b. Het schovenmaken. c. Gemakkelijkheid van het vervoer, d. De hoeveelheid werk per uur. e. Sterkte. Doelmatigheid der zamenstelling. g. Goedkoopte. Bij No. 2 en 3 op handigheid en netheid. Zij, die aan dezen wedstrijd^ 't zij in persoon 't zij met werktuigen, verlangen deel te nemen, moeten daarvan schriftelijk en franco kennis geven aan den secretaris- penningmeester der Vereeniging, den heer Jan Zijp Kz., te Abbekerk, vóór den 1 Junij 1877. In het Hbl. kwam dezer dagen eene onderhoudende beschrijving voor van een dagblad, zooals het na 100 jaren zijn zal. Het blad is getiteld the Age of science (de eeuw der wetenschap); wanneer het uitgespreid is, kan het tot tapijt dienen van eene balzaalmen houdt het dan ook niet vast met uitgespreide armen, volgens de onhandige ouderwetsche manier eener vorige eeuw, doch het wordt over twee katrollen, die in de zoldering gehecht zijn, op gehouden, zoodat men het zonder vermoeijenis lezen kan. Het bevat honderd bladzijden, elk van tien kolommen, en is met groote letters gedrukt. In plaats van staatkundig nieuws, hoofdartikelen over maatschappelijke belangen en verslagen van de zittingen van het Parlement, bevat het blad uitvoerige telegrafische mededeelingen van 70 wetenschappelijke congressen, die in vele oorden der wereld permanent vergaderen. Zij, die het blad inzien, moeten eerst een weinig wennen aan de nieuwe toestanden der latere eeuw, eer ze begrijpen wat ze lezen. In Westminster Abdij welke sinds de ontbinding der Kerk aan de geneeskundige faculteit geschonken is voor anatomische lessen en oefeningen in vivisectie komt het Hoogerhuis van de Engelsche synode bijeen, onder voor zitterschap van Zijn Genade den lord-aartsgeneesheer van Canterbury. Het Lagerhuis schijnt te bestaan uit pro scheikundigen, aarts-apothekers en andere geleerden. Met groote gestrengheid wordt opgetreden tegen hen, die eenige gezondheidsmaatregel verzuimen, een huisapotheek bezitten of op eenigerlei wijze, enkel op eigen oordeel afgaande, door huismiddeltjes of zonder een doctor te raadplegen, zich trachten te voeden of te genezen. Doctors zijn de priesters van het ligchaam, en die zonder hun tusschen- komst zijn ligchaam tracht te redden, anathema! Zeer weinig plaats wordt ingenomen door de effecten- notering in het blad. Het schijnt vreemd dat geen enkele Amerikaansche leening meer genoteerd wordt, en dat, op een paar uitzonderingen na, alle Europesche staatsfondsen als noodlijdende worden aangeduid. Uit het «allerlei» van het blad ontleent men de volgende bijzonderheid«Een ongeluk, dat zich door niets bijzonders kenmerkte, had gisteren avond plaats op den magnetischen spoorweg onder het kanaal 10 mijlen van Dover. De zee stroomde door het dak van den tunnel en achthonderd spoorwegreizigers werden een prooi der golven. Voor de directie is dit onheil te betreuren, doch de wetenschap leert ons hoe gelukkig en gezegend deze gebeurtenissen zijn, welke op krachtige wijze overbevolking tegengaan. Tot ons genoegen kunnen wij mededeelen, dat volgens het medische rapport van den neef, „het is een goed ding, huisvader te zijn. Geloof mij vrij al moest ik ook tweemaal zoo hard werken als nu, en ik had hel geheele jaar lang geen feestdag als dezen, het zou mij toch niet tegenstaan. Dat zult ge zelf eens zien, doe het mij maar na." „Ja!" zeide Koenraad, „alsof dat maar zoo van iemand afhing!" „Ach, dat is ook «waar; wij hebben elkaar wel in lang niet gezien, maar ik heb toch gehoord dat het met uw vrijage niet best lukken wil. Nu, hoor eens, daar is niets aan te doen als geduld hebbentrouwens, 't is nog een heele tijd eer 't weer Kerstavond is." De vrouw des huizes kwam nu terug: de houten klok aan den wand sloeg negenKoenraad dankte, nadat hij afscheid had genomen, voor al de gesmaakte verkwikkingen en ging zijns weegs. De nacht was helderder en de vorst sterker geworden; er was een koude Oostewind opgekomen, die de wolken uiteen begou te drijven, zoodat reeds de volle maan, hoewel nog altijd met een zwareu nevel omfloersd, min of meer zichtbaar werd. Daar Koen raad bepaald niet .voor middernacht thuis wilde komen, verkoos hij den grooten weg boven den korteren binnenweg. Hij had den wind, die telkens sterker en suijdender werd. iu het gezicht, en hoe vast hij zich ook in zijn mantel wikkelde, voelde hij zich toch zoo door en door koud en vermoeid toen hij de herberg van Griiditz bereikte, dat hij besloot even naar binnen te gaan. De waard zat geheel alleen bij den haardKoenraad ging bij hem zitten, bestelde een glas brandewijn, en later een tweede, toen hij voelde hoe weldadig die drank hem verwarmde, dien hij anders niet zoo bijzonder genegen wasja het kwam zelfs tot een derde, toen de waard hem door het oude spreekwoordalle goede dingen gaan in driecn, daartoe aanspoorde. Hij was te veel in zijn bin nenste' werkzaam geweest om uitwendig iets van den tijd te bemeTken. „Hoe laat is het?" vroeg hij den waard, toen hij het derde glas gedronken had. „Dat weet ons-lieven-Heer," ant woordde deze; „wat kan het mij ook schelen! Het zal mettertijd wel ochtend worden." „Hebt ge dan geen klok „Dan zou ik wel gek zijnZouden niet de boeren op Zon- en feestdagen uit vrees voor hun vrouwen het op een loopen zetten als zij het twaalf uur hoorden slaan, en ik mijn beste verdienste moest missen als zij nog nucbteren naar huis gaan?" Op dit oogenblik kwamen er speeellm uit de stad, die gedurende de feestdagen op het platteland wat verdienen wilden. Koenraad deed bij hen onderzoek omtrent den tijd, en zij geloofden dat het tegen middernacht liep. Hij betaalde dus ziju vertering en vertrok. Koenraad moest nog een uur ver loopendus was zeker het tijdstip van middernacht en daarmede ook het gevaar voorbij als hij thuis kwam. Zoo was hij dan op nieuw of veel meer nog altijd in de woestijn van het vfuchtëlooze hopen en wachten, de vervelende wisseling van werkelooze dagen en slapelooze nachten zou bij ver nieuwing beginnen. Het opgeven van zijn denkbeeld begon hem trein-geneesheer, dat aan den lord-aartsdoctor geseind was vóór het vertrek van den magnetischen trein, een achttal vrouwen, die (om een verouderde uitdrukking te bezigen) voor de derde maal in gezegende omstandigheden ver keerden, onder de reizigers behoorden. Haar dood zal, hopen wij, menigeen tot waarschuwend voorbeeld strekken.» Men schrijft aan de Leidsche Crt.: «Evenals gewoonlijk doet zich de Aprilmaand kennen, het weêr is wisselziek. Laatst was het volop lente, het jeugdig groen ontsproot als bij het uur; het regende grasboter en kievitseijeren, zeiden de boeren. Geen wonder dat men er allerwege op bedacht was, van lieverlede het vee in de weiden te doen. Thans grijnst de lucht weêr met een kouden oostewind, die vele plannen doet verschuiven. Toch heeft men geen reden van klagen meer. Het overtollige water is verdwenen, de felle regen heeft opgehouden en de zon krijgt de over hand. Zoo kan ongestoord het wei- en het bouwland be arbeid worden en komt er vertier in de moezerijen en lusthoven, waarnaar zoo lang gewenscht werd.» Jl. Zaturdag middag omstreeks 12 ure ontstond een hevige brand in het gesticht «Steenbeek» te Zetten, naar men denkt door het vallen van een vonk uit den schoorsteen op het strooijen dak. Het gebouw en de schuur van de boerderij zijn geheel uitgebrand; van den inboedel is maar weing gered. Huis en inboedel waren verzekerd. De ver pleegden (ruim 40 meisjes) zijn in de Vlugtheuvelkerk geborgen. De directrice, mej. P. Voute, die zeer ernstig ziek was, is naar de directeurswoning overgebragt; per soonlijke ongelukken zijn er niet te betreuren. Men meldt uit Zwolle, dd. 16 April: «De fourier V., die Dingsdag gearresteerd is, als verdacht den vorigen dag de kazerne alhier in brand te hebben gestoken, heeft bekend zulks gedaan te hebben en is heden ochtend ge vankelijk naar Leeuwarden gebragt. Op den dag zijner arrestatie had hij uit den brand geredde goederen aan een koopman te koop aangeboden.» Ofschoon de landbouwers nog altijd klagen over de te natte weers- en grondgesteldheid, is men in de Marne (prov. Groningen) met het zaaijen van haver, gerst en tarwe, 't pooten en zaaijen der boonen en 't ineggen van lijnzaad begonnen. Volgen er eenige drooge en zonnige dagen, dan zal 't er op 't veld zeer druk worden, daar de tijd er is om spoed te maken, 't Koolzaadgewas heeft vooral door 't water veel geleden. In den Negenboerenpolder, en zoo zal 't elders wel meer wezen, is zeer weinig ge schikt om te blijven staan, waardoor de werkzaamheden zooveel te meerder worden. Gerst en tarwe heeft over 't geheel ook geen best aanzien, doch za! zich zeker nog al vrij wat herstellen. Duidelijk merkt men op, dat de lagere en vochtige gedeelten van 't land 't minst zijn. Drooge ligging en goede afwatering zijn altijd twee voorname punten. Volgens de officiële berigten omtrent den bandjir te Ambarawa (O.-Indië) zijn daarbij 37 mensehen omgekomen. De nieuwste modekleur. Wie zal een einde maken aan de vreeselïjke onzekerheid onzer heldinnen der mode, welke kleur dit jaar de meest gekleede zal zijn? Wel is reeds van Parijs de kleur van zwavelgeel uitgegaan en het kleed van den kanarievogel geldt als modekleur van den dag, doch deze saffraanachtige kleur komt niet tot haar regt, zoolang gravin X of barones Y zich niet in een open rijtuig vertoond heeft, gedost in een ókerkleurig opperge waad. 't Is zeer wel mogelijk dat deze ten hemel schreijende kleur de meest gezochte zal worden, nu men in de laatste jaren de kleuren van den regenboog op dè rij af heeft ge plunderd. De kleur van afgunst en jaloezie zal niet alleen de schrille behoerscheres zijn, want ook voor de en-tout-cas en parasols heeft men iets nieuws gevonden, wat volgens te berouwen; de gronden, die hem allereerst tot liet wangstuk aan gespoord en het in zijne oogen gerechtvaardigd hadden, kwamen hem thans onomstootelijk voor, en hij schreef zijne vroegere verandering van gedachten alleen aan zijne bloöhartigheid toe. De onvergenoegd heid over zich zelf bespoedigde zijne schredenen hij had een goed half uur lang geloopen, toen de nu helder schijnende maan hem den Adelsdorfer kerktoren deed ontdekken. De weg naar het dorp liep voorbij den muur van het kerkhof. Hij had dezen juist bereikt, toen de torenklok sloeghij teldehet was elf uur. Ter wijl hij nog twijfelend zijn best deed om op de wijzerplaat de cijfers te onderscheiden, klonk ginds op den berg de hoorn van den wachter, hij telde nogmaalshet was elf uur. Toen was het of het zich met reuzenkracht van hem meester maakte, en eer zich nog eenige gedachte in zijn hoofd gevormd had, stond hij bij den muur, tegenover de groote kerkdeur. De donkere lucht had zich in afzonderlijke, voorbijtrekkende wolken opgelost, die nu en dan de maan verduisterdenhet volgende oogenblik echter trad zij weder in al haren glans te voorschijn, en de grafsteenen, staande en liggend, namen wonderlijke gestalten aan in het fantastische licht. De hooge, dorre lindeboomeu, wier stammen en takken met sneeuw bedekt en met ijskegels behangen waren, stonden als reusachtige armluchters aun den kerkhofmuur, en straalden en schitterden in den mane schijn. Uit het galmgat van den toren, waar zij haar nest had, klonk van tijd tot tijd het gekras van een uil; uit het naaste dorp hoorde men, nu eens van nabij, dan weer van verre, het huilen van honden; daarna lieerschte weder een tijdlang een doode- lijke stilte op en buiten den Godsakker, en alleen het geregeld getik van den slinger der torenklok wees het verloopen van den tijd aan. Koenraad gevoelde slechts een voorbijgaande huivering zijne ziel was te zeer van verwachting vervuld, dan dat eenig gevoel van anderen aard daarin plaats had kunnen vinden. Om zich aan den scherpen wind te onttrekken, nam hij plaats aan de binnenzijde van een der hooge afgebrokkelde zijpilaren, waartusschen zich de hoofdingang der kerk bevond, en, in zijn mantel gehuld, wachtte hij kalm de dingen af die komen zoudeD. Reeds tamelijk lang had Koenraad gewacht. Daar verduisterde plotseling een koolzwarte wolk de maan en de aarde verzonk in nacht; in hetzelfde oogenblik bleef de torenklok stilstaan; de uil verstomde, liet gehuil der honden zweeg, maar de wind werd zoo sterk, dat men hem gierend over de velden hoorde strijken. Weder eeu poos later sprong de kerkdeur open, en een helder vlammende kaars, door niemand gedragen, zweefde bij den kerkhofmuur naar hem toe. Bij dat licht nu bemerkte de wachtende eerst een aantal mannen, in 't zwart gekleed, met doodsbleek gelaat, en verscheidene vrouwen, even bleek als de mannen, en als deze in zwarte klee deren gehuld, doch zij droegen daarover heen nog een hagelwit doodshemd. Elk hield een kleiue kaars in de doorschijnend witte hand, en stak die aan de groote, vooruit zwevende aan. De kleur en inrigting aan de meeat primitieve stichtingen onzer boeren herinnert. De beau monde toch bezigt bel- roode parasols met nog griller verzonnen borduurwerk. Benoemingen, enz. Met 1 Mei a. s. worden geplaatst aan boord van het fregat met stoomvermogen Evertsen, de luit. ter zee 1ste kl. G. de Klopper, als oudste off., W. C. A. Ziegenhirt van Rosenthal, A. van Linden van den Heuvell, Z. J. Cambier en H. R. J. J. Thorbecke; de luits. ter zee 2de kl. H. Bernelot Moens, eu zulks met intrekking zijner op non-act.Btellingmetdenlaatsten dezer, D. Hordijk,G. C. Otten, H. J. Ferguson en M. Smits, de kapt. der mariniers W. L. G. J. F. Cramer von Baumgarten, om belast te worden met het bevel over het op dien bodem in te schepen detachement mariniers, de lsle luit. der mariniers H. B. Stenfert, J. B. Verhey, G. C. Mirandolle, JE. A. G. de Petit, en de 2de luit. bij dat corps L. H. J. L. Vogelvanger, de off. van gez. 1ste kl. L. P. Gijsberti Hodenpijl en de off. van adm. lsle kl. J. C. L. K. vau Wely. Voorts wordt met ingang van dien datum geplaatst aan boord van het wachtschip te Hellevoetsluis, de luit. ter zee lste kl. J. R. van Eek; aan boord van het wachtschip alhier, de luit. ter zee 2de kl. A. A. Sweep, en bij het hospitaal der Marine alhier, de off. van gez. lste kl. D. Dronkers; de luit. ter zee 2de kl. D. A. Mensert, dienende aan boord van de instructiebrik Zeehond, wordt met den 20 dezer op non-act. gesteld en met den 21 d. a. v. vervangen door den luit. ter zee 2de kl. L. R. Koolemans Beijen. Aan den matroos 3de kl. J. J. Laurence, dienende aan boord van het raderstoomschip Bromo, ter reede vau Simpang-Olim, is als blijk van Zr. Ms. goedkeuring en tevredenheid wegens het met eigen levensgevaar redden van een matroos in den nacht van 11 Nov. 1876 uit de Aracoendoer-rivier, toegekend de bronzen medaille, alsmede een loffelijk getuigschrift. Frankrijk. De beer Thiers beeft jl. Zondag, zijn 80ste levensjaar geëindigd. Bij deze gelegenheid bevatten de bladen eenige bijzonderheden, den beroemden staatsman betreffende, en daaronder de zeker zeer belangrijke wetenswaardigheid, dat bij zichzelf nog scheert en, wat meer zegt, zelf zijn scheermessen aanzet. In het vorige jaar heeft de Société d'acclimatation te Parijs 1000 fr. uitgeloofd, als prijs aan dengene, die de zebra voor den landbouw of het goederenvervoer in de steden, zou hebben gebruikt. De directie van den Jardin d'acclimatation heeft dien prijs gewonnen. Haar zebra's werken thans dagelijks geregeld op hare terreinen als trek dieren, en vervoeren zware lasten. Ook halen zij alle dagen van de spoorwegstations de aangebragte benoodigd- heden voor den tuin, en men ontmoet ze thans dikwijls in de Champs Elysées. Zij zijn zoo goed gedresseerd, dat zij willig in het gareel werken, zonder koppigheid, zonder verzet. Daar de zebra's in de Jardin d'acclimatation voortteelen, had de inrigting als het ware dubbele aanspraak op den uitgeloofden prijs. Onder de voorwerpen, die op de Parijsche tentoon stelling van 1878 zullen worden geëxposeerd, zal ook een sierlijke preekstoel behooren ter waarde van 30,000 a 35,000 fr., die de schrijnwerkers van Parijs voornemens zijn voor de St.-Paulskerk te Londen te maken, als bewijs van erkentelijkheid voor de hulp door Engeland verleend aan de Fransche slagtoffers van den oorlog van 1870. Op de tentoonstelling van paarden, thans te Parijs in het Palais de 1'Industrie gehouden, is ook te zien Nisko, het paard door don Carlos gedurende den jongsten oorlog in Spanje bereden en van zoo uitmuntende hoedanigheid, kaarsen flikkerden niet, in weerwil van den wind; de kleederen eu gewaden bleven onbewogen, ondanks den storm; de schreden der in een lange rij nader komenden waren niet hoorbaar. Een voor een gingen zij Koenraad voorbij en de kerk inhunne trekken waren hem niet vreemd, en toch kon hij zich niet her inneren, wien zy toebehoorden; slechts den laatste herkende hij bepaaldReinhold den molenaar. Hij wilde van ontroering over de blijde verwachting, daardoor in hem opgewekt, opspringen; doch een onzichtbare macht hield hem aan den grond vast. De rij der vrouwen begon; hare gezichten waren bijna geheel met het doodshemd bedekt; slechts het laatste marmerwitte gelaat was ongesluierd; Koenraad herkende het; het waszyue geliefde. Hij wilde in zijne ontzetting luidkeels beginnen te schreeuwen, maar het was of zijn borst geen adem kon vinden; hij wilde oprijzen, maar zijn ledematen weigerden hem hun dienst. Door de opengebleven deur zag hij in de verlichte kerk; de aanstaande offers des doods zaten onbewegelijk op hunne stoelen en schenen te bidden. Plotseling ging de deur krakend dicht: de betoovering was verbroken en Koenraad sprong op. Alles was evenzoo als te vorende maan scheen helder, de torenklok liep. Op het oogeublik dat zij één sloeg trad een man, zijwaarts van de pilaar, op Koen raad toe: het was de doodgraver met schoffel, spade en bijl op den schouder; hij wilde, omdat het den volgenden dag Kerstfeest was, den nacht gebruiken om een graf te maken voor den dorps herder, die dien eigen middag gestorven was. „Koenraad!" riep de verbaasde doodgraver uit; maar deze snelde voort zonder een enkel woord te spreken. Voortgedreven door den storm van onbeschrijfèlijke aandoeningen, die in zijn binnenste woedde, ijlde Koenraad de brug over en den berg op naar zijn huis. Zijn moeder was, iu den ouden leuuiug- stoel duitend, op hem blijveu wachten. „Heere Jezus!" riep zij uit, toen zij de deur voor hem geopend had, „waar zijt gij geweest?" en de lamp omhoog houdend, ging zij 'voort: „O, Hemelsche Vader! Koenraad, gij ziet er uit, als kwaamt gij regel recht uit het graf! Wat is u in Gods naam overkomen?" „Niels, moeder, volstrekt niets; goeden nachtantwoordde hij kort en haastig, en ging naar boven in zijne kamer. Eerst tegen den morgen bekwam hij een weinig van den schok en vond hij eenige verkwikking, zoo al niet in den slaap, dan toch in een soort van verdooving. Toen hij ontwaakte, hoorde hij de klokken die ter kerke riepen. „Men luidt de doodsklok over haar en ik ben de schuld van haar dood!'" sprak hij bij zich zeiven, en de afgrijse lijkste gezichten van den afgeloopen nacht lieten hem geen rust meer. Hij kleedde zich aan, om weder naar buiten in de open lucht te gaan; maar zijn moeder, die zijne ontroering bemerkte, hield hem terug, en zij brachten den Kerstdag eenzaam met elkander door, hij als zieke, zij als verpleegster. (Slot volgt,)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1877 | | pagina 2