HELDËRSCHE I!N NIEIIWËIHEPER COURANT. 1877. N°.62. Vrijdag 25 Mei. Jaargang35. Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. GEMEENTERAAD. ,,W ij U n 1 <1 i g e h het goed e." Verschijnt Dingsdag, Donderdag en Zaturdag uamiddag. Abonnementsprijs per kwartsal 1.30. frsneo per post - 1.65. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Bureau: MOLENPLEIN N°. 163. Prij der Advertentiën: Vhn 1—4 regels 60 Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Eiken Donderdag vertrekt de inail naar Oost*Indie. Laatste ligting 's avonds 6 uur. Zitting van Dingsdag den 22 Mei 1877. Voorzitter de beer Burgemeester. Tegenwoordig 14 leden; afwezig de heer van Kelckhoven (2 vacaturen). De aanteekeningen van het verhandelde in de vorige zitting worden gelezen en goedgekeurd. Er wordt overgegaan tot de benoeming van een hulponderwijzer bij de gemeentescholen. Benoemd wordt de heer H. Roukens, hulponderwijzer te Ooster-Blokker, met algemeene stemmen, 1 briefje in blanco. Met eenparige stemmen wordeu goedgekeurd eenige af- en overschrijvingen op de begrootingen voor de gemeente en voor het Algemeen Weeshuis, ten dienste van 't opmaken der rekening over 't dienstjaar 1876. In de missive van heeren regenten van 't Weeshuis wordt medegedeeld, dat de rekening over gemeld dienstjaar vermoedelijk zal sluiten met een voordeelig saldo van roim f 2000. Er worden gelezen twee adressen van ingezetenen, als: 1. Van een aantal bewoners der Koningstraat, houdende verzoek om bestrating, onder klagten over het steenkolengruis, waarmede de weg aldaar is bestrooid, waardoor des zomers alles aan en in de woningen met fijn stof wordt overdekt, terwijl het in den winter den vuilsten modder geeft. 2. Van bewoners der Hoogstraat, die ernstig klagen, zoowel over gebrek aan verlichting, riolering en bestrating, als over het leggen van wrakhout in die straat, door den heer Hoogendijk. Zij verzekeren, dat reeds verscheidene kin deren gevaar hebben geloopen zich door dat hout ernstig te bezeeren en waarschuwen tegen de mogelijkheid, dat in deze straat eens brand ontstond. De Voorzitter wijst er op, dat thans wordt voortgegaan met de bestrating, waartoe ten vorigen jare is besloten, vooral in de 7) DE BLAUWE PAPAGAAI, Novelle van ROBERT BYR. [Vervolg.) „De treurige gebeurtenis in de Via Vacchevecchia, waarover ik u onlangs schreef," las ik onder andereu, „levert hier nog altijd stof tot onderhoud. Men weet allerlei dingen te vertellen over de drijfveeren voor de daad, welker slachtoffer een tijd lang in de gezellige kringen dezer stad een eigenaardige rol gespeeld heeft. Nog is de geheimzinnige sluier niet opgeheven, doch zooveel is voor de ingewijden duidelijk, dat eene ongelukkige liefde daarbij moeieïijk in 't spel kan geweest zijn, want daar bieken de harten dezer „versteende vrouwen" niet van. In den laatsten tijd is de temperatuur hiér onuitstaanbaar gestegen. Menigeen neemt de vlucht, omdat het hem hier te heet is geworden. Graaf W. heeft eveneens onze stad verlaten." Doodmoede kwam ik 's morgens hier aan; den ganschen nacht had ik in den waggon geen oog dicht gedaan. Mijn oude dooVe Prospero stuurde mij naar bed en ik sliep tot laat in den middag door. Toen ik eindelijk tegen den avond uitging en mij direct bij Auétin aanmeldde, vond ik heiri niet thuis. Ik had mij dan ook een weinig opgehouden éu het speet mij zeer dat ik om een spelletje mijn tijd verzuimd had. Voor het venster van mijn slaapkamer, dat hier iu een smal straatje uitziet, waren namelijk, terwijl ik al slapende mijne schade inhaalde, alleen de jalousiën gesloten geweest, zoodat al het gedruisch van buiteu in mijn kamer doordrong, wat mij echter niét hinderde. Eerst toen mijn sluimering lichter ge worden was, werd ik door een herhaald luidruchtig gekrijsch geheel gewekt. Zoodra ik de gordijnen ophaalde, werd ik voor het venster aan den overkant den rustverstoorder gewaar. Een groene papagaai zat op een buitenhaugenden ring. Ik heb nogal veel op met die langlevende, slimme dieren en wierp mijn gevederden overbuur stukjes brood en klontjes toe. Een poos daarna vertoonde zich de eigenaar, die wel deed alsof hij mij niet bemerkte, maar toch een tweeden bonten kameraad en eindelijk een ptachtigen, witten kakatoe te voorschijn bracht, welke hij op een rei op de vensterbank zette en aan dén ketting vast legde. Ik zette, toen de man zich verwijderde, mijn spel voort. Hij kwam mij voor, één liefhebber of misschien wel een koopmau te zijn; want toen hij bemerkte dat ik zijne dieren met genoegen zag, trachtte hij mijn kooplust op te wekken en kunstmatig aan te wakkeren. Hij nam de vogels weg, zette er een paar audere voor in de plaats en verscheen téu laatste met een waar prachtexemplaar. Het was een blauwe papagaai van de grootste soort; de prachtig gekleurde veêren stonden verwilderd in de hoogte en met zijn scherpen snavel beet hij naar de vingers van zijn meester. „Gij, boosaardig dier!" riep deze toornig en ketende het kwaad aardige beest op de plaats waar het audere in den ring gezeten had, misschien voor straf; mièèohiCn ook alleen met speculative oogmerken ten mijnen opzichte. Zie mij niet voor een kindsch oud man aan, omdat ik n over zulke nietigheden spreekdat alles kreeg later beteekenis vöor mij. Intusschen begon ik mij te verwijten dat ik om dit belachelijke tijdverdrijf zaken van gewicht had in den steek gelaten. Doch er was nu niets meer aan te veranderen. Ik liet een boodschap voor Austin achter en rekende er óp hem den volgenden dag te zien; Nieuwstad. In die voorgenomen bestralingen is ook opgenomen het leggen eener brcedc voetstraat aan de westzijde van de Koning straat. De Voorzitter herinnert verder aan den ongunstigen toestand der gemeente-financicn, waardoor het niet mogelijk is de gelden aan te wijzen, benoodigd voor 't voldoen aan 't verlangen der adressanten. Hij stelt voor, te trachten het steenkolengruis door een ander meer geschikt ingrediënt te doen vervangenvoort te gaan met de voorgenomen bestratingen, en de beide adressen inmiddels iu handen te stellen van de commissie voor de gemeente werken, met verzoek, daarop in eene volgende zitting te adviseren. De heer van Veen is tegen het luatste gedeelte van het voorstel des Voorzitters. Hij wil eerst het bestaande plan geheel doen afwerken en dan bepalen, welke der overige straten liet eerst iu aanmerking komen voor 't leggen van een behoorlijk plaveisel. Ook meent hij dat er straten zijn, die nog langer bestaan dan de Koningstraat en die toch ook nog van een straat verstoken zijn. Hij doet uitkomen, dat de Koningstraat in den winter nog begaan baar is, maar dat de Viscbstraat b. v. letterlijk een modderpoel mag heeten, daar in die straat ook zelfs riolen ontbreken. De heer Braaksma wijst op het rijden met karren over de voelstraten, vooral in de Koningstraat en zou wel aanbevelen, dat de politie daarop toezag. Eene vervolging te dier zake zou anderen daarvan terughouden. De heeren Jelgersina en Bitter vestigen de aandacht des Voor zitters op den toestand in de Hoogstraat. Eerstgenoemde meent dat het leggen van wrakhout in 't midden van den weg, bij wijze van politie-mautregel kan verboden worden. Ook rle heer van Veen dringt op het nemen van maatregelen aan, daar toch die straat, hoezeer zij privaat eigendom van den lieer Hoogendijk is, voor het publiek gebruik is opengesteld. De Voorzitter beantwoordt de sprekers. Hij meent, dat het rijden met handkarren over de yoetstraten eenig en alleen te beletten is door het plaatsen van paaltjes, die men dan ook iu onderscheidene straten reeds heeft aangebragt. Wat de Hoogstraat betreft, doet de Voorzitter uitkomen, dat de ingezetenen vaak veel te ligtvaardig handelen bij het bouwen van huizen. Ze bouwen die dikwijls op onmogelijke plaatsen, en staan er eenige woningen iu een rij, dan verlangen ze terstond riolering, verlichting en bestrating. daarentegen kon ik nu mijn rechtsgeleerden vriend, dien ik bij dc aangelegenheden mijner schoonzuster eveneens om raad had gevraagd, dieuzelfden avond nog spreken. Daar trof ik het dan ook beter; hij was juist gereed om aan tafel te gaan. Zijne lieve jonge vrouw noodigde mij uit, mede aan te zitten; ik bleef, en het was nacht toen ik eindelijk vertrok. Docter Pianelli woont ginds in de Via Romana; ik moest dus over de Ponte S. Trinita. Ongeveer op het midden der brug hing een gedaante over de leuning en staarde in den donkeren stroom in de diepte, die hier en daar slechts met een geelroode streep bedekt werd door het flikkerende licht der lantarens. Slechts ver in het verschiet, stroomafwaarts, viel het licht der laag staande maan op de bruischende golven. Ik was onwillekeurig blijven staan en mijn blik rustte met welbehagen op dit bekoorlijk tafereel, dat ik in zoo langen lijd niet gezien had. Plotseling hief de man naast mij het hoofd op. „Austin!"riep ik. „Wat ben ik blijde u eindelijk te vindenAustin, mijn jongenMaar wat voert ge hier uit? Studeeren „Studeeren?"herhaalde hij somber. Hij betoonde zeer weinig vreugde over onze ontmoeting, doch dat was mij onverschillig; ik kon niet nalaten hem verscheidene malen hartelijk de haud te drukken, daarna slak ik mijn arm onder den zijnen en trok hem met inij voort. De publieke straat scheen mij niet de geschikte plaats toe om de door zijn vader behandelde aangelegenheid ter sprake te breugen; ik besloot dus daarmede te wachten en praatte, daar hij bijna geen woord uitbracht, inmiddels van mijn kant, van alles door elkaar: over mijn avonturen, mijn reisgenooten, mijne teleurstellingen, enz. enz. Toeu wij aan de deur van mijn huis gekomen waren, wilde hij afscheid van mij nemen, doch daar wilde ik niet van hooren, o, had ik het maar ge daan Hij beweerde dat het overal in de huizen zoo onuitstaan baar warm was. „Wij kunnen dan toch op het dak gaan," hernam ikkortom, ik gaf niet toe en dwong hem mij te volgen. Helaas Het was juist een nacht als nu; de maan stond vol en helder aan den hemel én haar bevend licht gleed tusschen het gebladert van den klimop door en langs de takken der oleanderbooraeé, en overdekte de marmeren platen en de witte kroonlijst als mét zilveren tinten. In het eerst gaf ik mij geheel over aan het genot, om die "geurige, zoete en verkoelende lucht om mij heen te laten spelen, maar dat genot duurde niet laug. Bleeker dan beneden in den maneschijn, lijdender vooral, scheen mij hierboven in het schemerlicht het vroeger zoo blozende gelaat van mijn jongen vriend. Zijne trekken waren bijna onkenbaar geworden door eene volkomen wezenlooze bedaardheid; zijne oogen rustten op den grond, half gesloten, en als hij ze opende scheen zijn blik geheel onbestemd op het een of andere onzichtbare punt gericht. Ik had mijne opmerkingen in stille gemaakt, terwijl Prospero ons bediende; toen deze heengegaan was, meende ik het oogenblik ge schikt om eens op verkenning uit te gaan. „Ik heb een brief van uwen vader ontvangen, Austin," zeide ik. Hij knikte slechts met het hoofd. „Hij schijut zeer bedroefd, zeer verslagen te zijn, en verlangt dat ik eens op uw geweten zal werken. Kom, dwaashoofd! Welke grappen haalt ge nu weer uit?" Een akelige, ruwe lach klonk in antwoord op mijne woorden. „Wees zonder zorg, markiesje!" riep hij uit, terwijl hij mij met Hij belooft evenwel een onderzoek in te stellen en te trachten verbetering aan te brengen, in 't belang der bewoners. Het voorstel tot het stellen in handen der commissie voor de gemeentewerken van beide adressen, wordt daarop met algemeene stemmen aangenomen. Er geschiedt mededeeling, dat door B. en W. op 16 April 11. is gehouden eene verificatie van de boeken en de kas des gemeente ontvangers. Een en ander werd in volkomen orde bevonden, in kas zijnde de som van f 29,403.69. De Voorzitter deelt mede, dat in 't verloopen najaar door den heer K. A. Heeroma, hoofdonderwijzer te Huisduinen, met goed keuring van liet. Dagelijksch Besluur, is begonnen, bij wijze van proef, met eene avondschool voor jongeliéden, die de schóól reeds hebben verlaten eti lust betoonen het vroeger geleerde te herhalen of voort te zetten. Ter goedmaking van kosten voot vuur en licht was daarvoor de som van f 40 toegestaan. Thans kon de Voorzitter verzekeren, dat de genomen proef als welgeslaagd is te beschouwen. Hij legde over eene lijst van niet minder dan 33 jongelieden, die in den afgeloopen winter van de avondschool hebben gebruik gemaakt. Namens B. en W. stelt de Voorzitter daarom voor, den heer Heeroma te verleenen eene jaarlijksche toelage van f 100 boven zijn tractement, voor het houden van avondschool. Met eenparige stemmen wordt dienovereenkomstig besloten. Tegen het kohier van den Hoofdelijken Omslag, dienst 1877, zijn abnog ingekomen twee bezwaarschriften, nis van de heeren G. W. C. Voorduiu en G. Stompedissel. Het voorstel dc9 Voor zitters, om die stukken te behandelen in eene zitting metgeslotene deuren, wordt aangenomen en de openbare zitting opgeheven. De openbare zitting wordt heropend. Op het verzoek van den heer Voorduin tot vermindering van zijnen aanslag wordt afwijzend beschikt, omdat de termijn van reclaiïie, bij de wet bepaald, is verstreken. De aanslag van den heer Stompedissel wordt gebragt van de 6de naar de 4de klasse, met ingang van den 1 Mei 11., tegen welk tijdstip door den Raad aan hem ontslag is verleend als apotheker. Niemand der leden vraagt meer het woordde zitting wordt door den Voorzitter voor gesloten verklaard. de hand op de knie sloeg. „Het is reeds alles naar wensch geschikt. Alles is zooals het wezen nioet. Het verstand heeft de overhand behouden. Gij wilt op mijn geweten werken? Bah, wat hebben wij met een geweten te makenZonder geweten behoudt men een goede spijsvertering en wordt men oud! geweten? Malligheidzonder zorg, altijd zonder zorg Lachend, met een vreemden glan9 iu zijne oogen, sprong hij op en ledigde hij zijn tweede glas in één teug; daarna sloeg hij echter plotseling dc handen voor het gelaat, viel op zijn stoel neer en barstte los in luide snikken. Arme jongen! Hij weende krampachtig, ontroostbaar, als een kind. Langen tijd hield ik zijn hand vast, en na eenige oogenblikkeu verbrak mijn deelnemende toespraak de vreeselijke beklemming. Bij brokstukken kwamen er enkele volzinnen over zijne smartelijk trillende lippen, die z.ich telkens Weder slolen om de opkomende snikken te onderdrukken. „Gij hebt haar gezien, gij hebt haar gesproken, maar gij hebt haar niet gekend. En zij zou te gering zijn geweest om mijne vrouw te worden? Wijs mij dan in de onafzienbare rei uwer trotsche dochters ééne slechts één enkele, die boven haar stond O, zij was het edelste schepsel! Hét edelste op aarde gelijk zij het schoonste was! O, waarom kon zij mij niet vertrouwen? Het zou alles goed afgeloopen zijn! Ik haar verachten? Trotsch zou ik op haar geweest zijn als geen ander! En met trols en liefde zou mijn vader haar hebben opgenomen, als hij haar maar eerst had leeren kennen. O, Wanda, waarom hebt gij mij verlaten? Waarom hebt gij mij dat gedaan?" „Wanda? Zoo, dus was zij het toch?" Ik was verrast. Ja, ik beken het, al mijn combinatie-talent had mij iu den steek ge laten, en ik had niet de minste reden om mij iets op mijn vernuft te laten voorstaan. Maar, wat was er gebeurd? Hoe had het zich toegedragen? Meer zijn behoefte om zijn hart lucht te geven, dan al mijne vragen, bracht hem tot eeu geregeld gesprek. Onder- tusschen werd zijn verhaal meer dan eens afgebroken door een uit roep vol diepe smart, en ik kon ér' eerst langzamerhand in slagen, den noodigen samenhang iu het geheel te brengen. Ik "had destijth bij mijn vertrek te vergeefs in het station op Austin gewacht; had een inwendige stem inij toen maar gezegd, wat hein weerhield! doch wie kon dat weten? Dienzelfden dag, 's morgens vroeg, was Wanda tot hern gekomen. Bleek, uitgeput door het haastige loopen, verlegen als een weg- geloopen schoolknaap, democdig als eêne bedelares en toch in h'et diepst harer ziel moedig en vol edelen trots, stond zij plotseling voor den man, die van hare verschijuing onbeschrijfelijk ontstelde. Hij zag dat ze zich bijna onmachtig aan de deurpost vasthield en haastte zich haar naar een stoel te geleiden. Een tijdlang bleef zij sprakeloos, in zich zelf gekeerd, met een somberen blik voor zich uitzien, totdat een hoogroode kleur aan haren hals opsteeg, over wangen en voorhoofd toog, en een traan uit haar oog druppelde. Toen eerst vond zij woorden om den ver baasden Austin de reden harer komst te verklaren. Zij was gevlucht Arm en hulpeloos stond zij daar.. Zij had uiets bij zich als een klein pakje het eenige wat zij had kunnen medenemen toen zij zich ongemerkt uit het hotel verwijderde. Daags te voren was ik getuige van dat vreeselijke tooneel geweest. Eerst had zij zich tot

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1877 | | pagina 1