HELDERSCHE EN KIEUWEDIEPER COURANT. 1877. N°.68. Vrijdag 8 Junij. Jaargang 35. Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. BEKENDMAKING. B i nnenla n d. „W ij huldigen het goed e." Vomhijnt Dingidag, Donderdag en Zatnrdag namiddag. Abonnementaprija per kwartaal1.80. franeo per poat - 1.65. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Bureau.' MOLENPLEIN N°. 163. Prij der Advertentiën: Van l4 regels 60 Cents, elke regel meer 15 Centa. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Blken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-Xndië. Laatste ligting 's avonds 6 uur. De BURGEMEESTER der Gemeente ANNA PAULOWNA brengt ter openbare kennis, dat de Land meter van het Kadaster op Dnnndng den 11 Junij e. k. in deze gemeente een aanvang zal maken met het opnemen der Kadastrale veranderingen voor de dienst van 1878. Anna Paulowna6 Junij 1877. De Burgemeester voornoemd C. E. PERK. HELDER en NIEUWEDIEP, 7 Junij. De heer B. Brinkman, pastoor der R. C. gemeente alhier, heeft de eer genoten jl. Donderdag door den H. Vader in particuliere audiëntie te worden toegelaten. De pastoor rigtte, als vertegenwoordiger van de broeder schap der H. Familie, een adres tot den Paus. Na de lezing van dit adres overhandigde pastoor Brinkman den H. Vader 25,000 francs, benevens een album met de namen der congregatiën. (De Tijd.) Thans wordt de 20 dezer genoemd als de dag waarop het lijk van H. M. de Koningin zal worden ter aarde besteld. Het Btoffelijk overschot rust thans in de lijkkist. Tot op den dag van de ter-aarde-bestelling zal het op het Huis ten Bosch verblijven, bewaakt bij dag door eene hofdame en 's nachts door een dienstdoenden kamerheer. De kist is geplaatst in eene met rouwfloers bekleede kamer en rust op eene daartoe ingerigte bank, zoodanig, dat de overledene zigtbaar is. De ontslapen Vorstin ligt op die verhevenheid uitgestrekt met zaamgevouwen handen, in een wit zijden kleed, het gelaat bedekt met een sluijer. Frisch groen en witte rozen zijn om haar heen gestrooid. Het dienstdoend personeel van het paleis werd Dingsdag in de gelegenheid gesteld het lijk te bezigtigen van de koninklijke gebiedster, die bij haar leven, door hare min K I A N A. E»na Heririn»rinï wan <l« Sandwiolis-eilanden. (Vervolg.) Ga met ons mee, Frank, dan brengen we nog een paar dagen meer met elkander door. Jane heeft het u reeds gevraagd en ik sluit mij bij haar aan. Ik heb er heel veel lust in, maaris het wel voorzichtig Welk gevaar steekt er in? Dat weet gij wel; en is het nu nog wel noodig u een geheim te openbaren, dat geen geheim meer voor u is? Ik vrees, Jane lief te zullen krijgen; ik ben bang dat ik een speelbal in haar handen zal worden. Niet dat ik haar voor coquet houd, ging hij mét verheffing van stem voort; ik ken haar reeds lang en ik heb haar bestudeerd zonder haar te begrijpen. Toen zij nog een kind was, is zij eenige maanden bij ons aan huis geweest. Haar vader had haar onder toezicht van den mijnen gesteldzij was toen zwak van gestel en moest hier in de frissche lucht onzer vlakke velden de verloren krachten herwinnen, wij hebben altijd samen gespeeld, en menigmaal met elkander door deze bosschen gezworven. Gij weet dat wij hier ons leven te paard doorbrengen. Jane was twaalf jaar, ik zestien, en wij waren beiden reeds kloeke ruiters. Ik zorgde voor haar, ik geleidde haar langs al die doolpaden, die geen geheimen voor mij hebben. Ik wist waar de mooiste Aaoa-bloem en de grootste pandanus te vinden wasik maakte er slingers van, die wij onze paarden om den hals hingen, of kransen, die zij zich tusschen het haar vlochtzooals van avond. Weet zij dat ge vreest haar te beminnen? Ik dou het niet kurinen zeggen. Dit gezellige leventje duurde zes maanden. Ik was toen gelukkig, zonder te weten waarom; daarop vertrok zij naar Honolulu en ik was weder alleen. Zij nam tnijn geluk mede. Later heb ik haar weêr teruggezien. Ik vond altijd dat zij dezelfde was en bleef: eenvoudig, goed, natuurlijk, maar... Maar wat? Wat zal ik u zeggen Haar blik valt en rost op den mijnen zouder eeu zweem van aandoening of verlegenheid. Ik bloos, ik verbleek, maar zij verandert niet. Frank, als ik u was, zou ik niet bang zijn om haar te beminnen. Hoe zoo? Omdat gij haar reeds bemint; beste jongen; omdat de kogel al door de kerk is; omdat ik maar één middel voor u weet om uwe vroegere opgeruimdheid, uw vervlogen geluk terug te vinden, en dat middel is: dat gij u door haar laat beminnen. tEn wat zou mij dat dan nog baten? Zou zij mijne vrouw willen worden, en, gesteld dat zij het wilde, zou men het haar veroorloven Waarom niet? Gijfzijt rijk, joDg, knapneen, bloos nu niet weêr. Gij en uw vader zijt gezien en geacht bij iedereen. En nu er geen opperhoofd van haar stam aanwezig is, eu zy allen heeft zaamheid, ook de harten barer onderhoorigen zoozeer wist te winnen. Het D. v. Zh. en 's Grav. van jl. Dingsdag bevat de volgende mededeelingen Met zekere hardnekkigheid liep reeds sedert jl. Vrijdag, zoowel hier als elders in het land, het gerucht van het afsterven van H. M. de Koningin. De reden daarvan was deze: Vrijdag morgen ten 4 ure nam H. M. afscheid van HH. KK. HH. Prins Frederik en Prinses Maria von Wied, en na beiden de hand te hebben gedrukt, overviel haar eene hevige hartaandoening en flaauwte, die haar ln onmiddellijk levensgevaar bragt en zoo geruimen tijd aan hield, dat de handen der Vorstin reeds verstijfd en koud werden. Z. K. H. de Prins van Oranje spoedde zich toen echter naar dr. Blom Coster, wien het gelukken mogt de levensgeesten toen nog, helaas! voor korten tijd, op te wekken. De tijding van het overlijden had zich echter intusschen reeds door het Paleis en naar buiten verspreid. Toch liet de slag nog op zich wachten en bleven der Vorstin nog twee dagen levens over. Langzamerhand was zij weder veel beter geworden, keerde de spraak terug en vertoonde zich meer opgewektheid, zoodat zij zich zelfs een en ander, waarin zij belang stelde, deed voorlezen en zich nog geruimen tijd met Z. K. H. Prins Hendrik onder hield. In den avond van Zaturdag echter werd zij weder onrustiger en keerden de benaauwdheden terug; de spraak en het bewustzijn gingen in den vroegen ochtend van Zondag verloren. Jl. Dingsdag avond ten ruim 10 ure werd ten paleize van Z. K. H. Prins Alexander, in tegenwoordigheid van den Prins van Oranje, Prins Alexander en de benoemde executeuren, jhr. F. L. W. de Koek, minister van Staat, mr. F. A. H. von Weckerlin, secretaris van wijlen H. M. de Koningin en den notaris mr. H. Reijers, het testament der Koningin, dat in de Fransche taal gesteld was, door den kantonregter te 's Hage, mr. Greeve, geopend en ter kennisse der belanghebbenden gebragt. Onder de rubriek «Ingezonden stukken» leest men in het Dagbl. van Zuidh. en 's Grav. het volgende: Landgenooten Het Nederlandsche volk is met diepe smart vervuld over den dood van zijne edele Koningin. afgewezen, die naar haar hand konden dingen, wie ter wereld zou nu beter dan gij dien rang kunnen innemen? Maar het is nooit gehoord dat een inlandsche Princes een blanke trouwde! Dan zal zij de eerste wezen, voila tout; en ik wensch van gauscher harte, dat allen die haar voorbeeld volgen, even goed bedeeld mogen worden. Ik voor mij zou tegen uw wensch maar één bezwaar hebben. Denkt ge er over om den een of anderen dag weêr naar Europa te gaan Ik?Wat zou ik iaar doen? Ik ben hier geboren; ik keu geen ander vaderland; mijn moeder rust in dezen grond, waar eenmaal ook mijn vader zal rusten. Zie, daar ginds, onder het gebladerte van die boomen, waar nu juist het maanlicht op valt, heeft mijn vader een graf laten metselen, wuarin reeds mijne moeder, mijne beide zusters en mijn broeder zijn bijgezet. Alles wat mij na 't hart ligt, is hier; ik wil sterven waar God mij heeft Laten geboren worden, onder dezen schoonen hemel, te midden van deze eenvoudige menschen, die mij kennen en mij liefhebbeu, zooals zij de mijnen hebben gekend en liefgehad. Goed gedacht eu goed gezegd, mijn jongen! Uwe taak is hier en gij vervult die zoo goed als ge kunt, dat weet iken voor het overige, ik zeg het nog eens, waag het er op. Gij zegt mij overluid wat ik niet durfde fluisteren, hernam, hijik zal het er op wagen. Ik drukte Frank met warmte de hand eu wij begaven ons naar onzen gastheer. Toen wij binnenkwamen klonk ons eeu uitbundig gelach tegen. Men was aan de thee. Op een laag stoeltje naast de fauteuil van den grijsaard gezeten, wiens baud zij in de hare hield, vertelde Jaue juist het slot van de eene of andere geschiedenis, die hem bijzonder scheen te vermaken. Achter in de ruime zaal waren eenige vrouwelijke bedienden uit het gevolg der Princes onder vroolijke kout op hare matten bijeeugehurkt. Ik ben het met uw vader eens geworden, Frank, sprak zij. Mijn vertrek is eerst op overmorgen bepaald. Er zijn eenige zaken te Kaïlua, waarbij uwe tegenwoordigheid vereischt wordt. Gij hebt morgen den geheeleu dag om uwe toebereidselen to maken en de noodige bevelen te geveu voor den tijd dat ge van huis zult zijn. Voor u, mijnheer, levert die vertraging geen zwarigheid op, wel? Ik haastte mij, de gemaakte schikking toe te juichen. Frank had er niet het minste bezwaar tegen in te brengen, doch het kwam mij voor dat Jane ongeduldig de oogen neersloeg voor den warmen en dankbaren blik van den jonkman. Men sprak over de voorgenomen reis. Onze gastheer was, in zijne jonge jaren, dienzelfden weg gevolgd met Kaméhaméha I. Hij verhaalde ons de afgrijselijke bijzooderheden der gevechten in de nabijheid van den vulkaan, de bijgeloovige vrees die deze vuur spuwende berg den Kanaken inboezemde, en de overleveringen waarin hij als de verblijfplaats der godin Pélé werd beschreven. Ontvallen is aan het Koninklijk Huis een hoog sieraad, een Koningin, die luister gaf aan den troon. Ontvallen is aan het Nederlandsche volk een Koningin, die om de verhevenheid des geestes even hoog vereerd als om hare deugden bemind werd. Een Koningin ook naar den geest, en daarbij vrouw in den schoonsten zin, teedere moeder, een hart vol liefde. Hoe zij heeft lief gehad, weten de duizenden, die zij beweldadigde, de armen en ellendigen, aan wie zij haar gaven niet zond, maar bragt, de lijdenden, die haar troostend woord hebben gehoord, haar weldoende hand hebben gevoeld. Aan zulk een eerbiedwaardige vrouw behoort aan ingang van het Lange Voorhout een standbeeld of mom ment te worden opgerigt in onvergankelijk metaal, als een dankbare hulde van het Nederlandsche volk. Een eenvoudig burger stelt u voor, daartoe de handen in een te slaan. Alle Nederlanders en ook vreemden zullen zich voorzeker vereerd gevoelen, tot het schoone doel wat goud en zilver beschikbaar te stellen, en worden uitge- noodigd mij een briefkaart te zenden met de volgende verklaring: «De ondergeteekende wenscht bij te dragen,... gulden tot de oprigting van een standbeeld of monument voor de Koningin.» Daar de kosten welligt honderdduizend gulden zullen bedragen, is de zamenbrenging van het goud der rijken en het zilver van duizenden noodig om het denkbeeld te verwezenlijken, dat later door een commissie van beproefde mannen zal worden uitgevoerd, aan wierook de inkassering der toegezegde gelden wordt opgedragen. 's Gravenhage5 Junij 1877. J. H. Doorman. Boschkant, No. 1. De Engelsche bladen, liet berigt van den dood van H. M. de Koningin vermeldende, herinneren er aan, hoe zij bij haar herhaalde bezoeken aan Engeland aller sym pathie wist te winnen en in hoe hoog aanzien zij in de Engelsche hofkringen stond. Een gisteren in Buckingham- Palace te houden gala-concert ging om het sterfgeval niet door. Z. K. H. Prins Alexander was, toen de ziekte van wijlen H. M. de Koningin aanving, lijdende aan een ver zwering in het oor. De zenuwachtige spanning, waarin hij Jane hield niet op met vragen; zij stelde hartstochtelijk belang in deze verhalen uit den ouden tijd. De grijsaard verjongde als 't ware bij het vermelden zijner herinneringen. Zijne gestalte richtte zich op, in zijn oog speelde een ongewone gloed; de vriend, de strijdmakker van den veroveraar leefde weêr in hem op. Jane reciteerde op haar beurt voor ons eenige oude inlandsche liederen, zangen van krijg en van< liefde, grillig van maat en vorm, maar waarin eene oorspronkelijke frischheid en een sombere bekoring heerschte. Ik was in dien tijd juist bezig de noodige bouwstoffen te verzamelen voor het schrijven van de geschiedenis der eilanden, en ik vergaarde met zorg alle mondelinge overleveringen, de eenige gedenkboeken van het verledene. Jane wist dit en beloofde mij bereidwillig dat zij mij een afschrift zou zenden van eenige dezer zangen, die mij bijzonder getroffen hadden. De avond was reeds verstreken. Wij spraken over de afkomst der bevolking en over den breeden slroom van landverhuizers, waarmede het Maleische ras in den archipel gekomen was, toen Jane zich eensklaps met een ondeugend gezicht tot mij wendde en mij vroeg: Weet gij wel door wien deze eilanden ontdekt zijn? Ik geloof wel dat ik het weet, maar ik ben er eerst na veel moeite achter gekomen. Men heeft de eer dezer ontdekking eerst ten onrechte toegeschreven aan Cook, later aan Anson. De nasporingen die ik op de Philippijnsche eilanden heb laten doen, hebben echter aan 't licht gebracht dat zekere Don Juan Gaetano, een Spaansch zeevaarder, in 1555 voor de eerste maal op deze eilanden landde en ze den naam gaf van li Giardini, de tuinen. En ik geloof er niets vande eerste Europeaan die een voet in den archipel zette, was geen Spanjaard, het was e^n vrouw, eene Engelsche, Kiana geheeten. Dat is niet mogelijk 1 riep ik uit. Mogelijk of niet, het is toch zoo. Maar welk bewijs bestaat er voor die bewering? Het bewijs ishet lied van Kiana. Kent gij dat? Ja. Ik bid u, laat ons dat lied van Kiana eens hooren! Als ik mij niet bedrieg, is het een Engelsche naam, de uwe: Jaue, over gebracht iu de taal der Kanaken. Gij hebt gelijk. Maar het is mij niet mogelijk nwe nieuws gierigheid teu volle te bevredigen, omdat van al onze inlandsche zangen juist déze van Kiana niet volledig aan mij overgebracht is het slot ontbreekt er aan. En kent gij dat niet? Neen. En iemand anders ook niet? O zeker; één is er, die het kent: Kimo, mijn huismeester. Welnu, dan zullen wij er Kimo naar vragen. Hij zal het u niet zeggen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1877 | | pagina 1