HELDERSCHË KV NIEUWEIMEPER I)i KAVT. 1877. N-.74. Vrijdag 22 Junij. Jaargang35. Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier. ,,W ij huldigen het goed e." Verschijnt Dingsdag, Donderdag i Ab>uuementiprija per kwartaal t Zaturdag namiddag, franco per post 1.30. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Bureau; MOLENPLEIN K°. 163. Prij der Advertentiën: Van 1i regels 60 Cents, elke regel meer 15 Cents. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. fiülken Uonderdag vertrekt de inail naar Oost-Indlê. Laatste ligting 's avonds 6 uur. LOTING VOOR DE SCHUTTERIJ. Het Plaatselijk Bestuur der gemeente Helder maakt bekend, dat de LOTING voor de in deze gemeente gedurende dit jaar voor de Schutterij ingeschreveneu is bepaald op VRIJDAG den 29 JITNIJ 1877, des namiddags ten G ure. Dat de loting zal geschieden in het lokaal achter het Bureau voor Gemeentewerken, naast het Weeshuis. Dat men bij de loting moet opgeven de redenen van vrijstelling van dienst, die men heeft of vermeent te hebben en dut de nlplia- betische naamlijst der ingeschrevenen van heden af, tot den dag der loting toe, op de gewone kantooruren op de Secretarie der gemeente ter inzage is nedergelegd. Helder, Het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur, den 21 Junij 1877. STAKMAN BOSSE. Binnenland. HELDER en NIEUWEDIEP, 21 Jnnij. Naar aanleiding van liet ingezonden artikel, jl. Yrijdag geplaatst, kunnen wij berigten, dat gisteren tijdens de uit vaart van het stoffelijk overschot der geliefde Vorstin, hier bijna elke woning was gesloten. Het aantal ingeschrevenen voor de schutterij bedraagt dit jaar 120. Men leest in de Deventer Courant van den 16 dezer: «De tooneelvoorstellingen van de heeren Prot en Kiste- maker lokken steeds een talrijk zeer gedistingueerd publiek tot zich. Geen wonder, want de opvoering van "Een misdaad, op den bodem der zeevoldeed uitmuntend. De rollen werden door allen zonder onderscheid zeer net afgespeeld, terwijl het decoratief niets te wenschen over liet. Ook het gisteren avond ten tooneele gebragte drama: «De kinderroofster» overtrof veler verwachting. Het gezel schap handhaaft dan ook hier zijn roem, dien het reeds elders zoo ruimschoots verworven had. Op het repertoire K I A N A. Eene herinnering aai» de Sandwiohe'oilanücn (Vervolg.) Wij begaven ons op weg en trokken met gezwinde» pas de vlakte over, waarop wij dien nacht gekampeerd hadden. Dertig mijlen waren we nog van den krater verwijderd. De vulkaan van Kilauéa is omringd door dichte bosschen, waardoor het moeielijk valt zich een doortocht heen te banen. Onder den schaduw dezer groote boomen onderhouden de vochtigheid van den bodem en de warmte van het klimaat een weelderige» groei van woekerplanten, heesiers en lianen, die als 't ware tot een ondoordringbaar net zijn saniu- geweveu en bij elke schrede den reiziger op zijn weg tegenhouden. Kimo had die moeiclijkheden voorzieD en daarom onze Kanaken vooruit gezonden. Met' behulp van hunne korte bijltjes baanden zij voor zich en voor ons een vrij begaanbaar pad, waardoor wij in staat waren op den grooten weg te komen, die den vulkaan met de haven van Hilo verbindt. Wij waren echter genoodzaakt, van onze paarden af te stijgen en ze aan de hand mede te voeren. De grond, die bezaaid was met boomtakken, maakte den tocht lastig en vermoeiend. Frank bleef voortdurend naast Jane; hij hielp haar de moeielijkste plaatsen overstappen en zij lachte om zijn volhardend geduld. Gij schijnt er niet meer aan te denken, Frank, dat ik, als in vroeger dagen, nog altijd een echte dochter der bosschen ben. Mijn voet glijdt evenmin uit als de uwe. Gij houdt mij voor een van die uitheemsche ladys, die nu en dan eens naar den vulkaan komen zien en zich dan verbeelden dat zij onbeschrijfelijke gevaren hebben doorgestaan. En gij, zijt gij vergeten dat ik eens, te Waipio, u in mijne armen heb moeten nemen om den stroom te doorwaden? Ik had het u niet gevraagd, antwoordde zij blozend. Neen, en gij hebt mij dan ook beknordtoen wij aan de overzij waren gekomen. Ik herinner het mij niet; en toch moet ik zeggen dat ik dien dag baug was. Het water stroomde zoo snel, het schuim was zoo wit en het gedruiseh zoo oorverdoovend, dat ik aarzelde. Als gij er mij den tijd toe gelaten hadt, Frank, zou ik er wel alleen ziju overgekomen. En terwijl zij op zyn arm leuude, liepen zij samen voort, totdat een luide juichkreet der Kanaken ons verkondigde, dat zij den weg bereikt hadden. Gedurende dien moeielijken tocht voelden wij nog eeuige lichte schokken. Zij waren echter zoo zwak dat wij er nauwelijks acht op sloegen. Kimo zelfs schenen zo onverschillig te laten. Ilij bleef mijne beide reisgenooten opmerkzaam gadesluan, en meer dan eeus verrastte ik hem dat zijn blik met aandacht op Jane en Frank gevestigd was. Zyu onbewegelijk gelaat verried niet de minste aandoening, maar zijne nieuwsgierigheid was gaande gemaakt, en dit werd mij vooral duidelijk toen ik, weder te paard gezeten, mij bij hem voegde, ten einde de jongelieden alleen te laten. Wel konien nog prachtige drama's voor en mot reden mag men verwachten, dat ook deze op uitmuntende wijze zullen worden ten tooneele gebragt. Wij wenschen gemelde firma steeds een zeer druk bezoek van het publiek toe.» Kou ik u in mijn vorigen, zoo meldt men o. a. uit 's Hage aan de Gron. Crt., nog geenerlei bijzonderheid mededeelen omtrent het testament van II. M. onze diep- betreurde Koningin, thans ben ik door inlichtingen van bevoegde zijde in staat gesteld enkele bepalingen van de uiterste wilsbeschikking der edele vrouw te vermelden. H. M. heeft hare beide zoons tot universele erfgenamen benoemd van baar vermogen, nadat daarvan een som, p. m. twee millioen bedragende, zal zijn afgezonderd voor lief dadige doeleinden en pensioenen, die met nog andere uit- keeringen zullen geschieden door de commissie van beheer, waartoe de heeren von Weckerlin, Hr. Ms. particuliere secretaris, jhr. de Koek en de notaris Reijers, de execu teurs-testamentair der Vorstin benoemd zijn. Door de ambtenaren der Marine te Hellevoetsluis is besloten wegens het overlijden van H. M. de Koningin rouw te dragen. De drukte, die gisteren aan de verschillende stations van do Hollandsche- en Rijnspoorwegen heerschte, was bijna ongekend. Van Amsterdam vertrokken verschil lende beestenwagens, die thans staanplaatsen aanboden voor reizigers naar 's Hage. Uit Leiden schrijft men dienaangaande: «Gisteren zijn aan het station der H. IJ. S. M. 4000 plaatskaartjes naar 's Hage afgegeven, 's Morgens vroeg ziju al verscheidene treinen daarheen vertrokken. Tusschen 7 en 8 ure was 't op het perron stampvol. Twee treinen, die tegen 8 uur als 't ware bestormd werden, gaven weinig of geen ruimte onder het reislustige publiek. Allerdwaaste tooneelen hadden plaats toen de groote hoop op de wagens aanviel om eene plaats te beinagtigen. Een kapitein der schutterij in groot tenue met dames, kreeg o. a. een staan plaats in een bagagewagen. Tot 9 uur was er geen verder vervoer met extra-treinen, zoodat verschillende heeren en dames, 1ste en 2de klasse passagiers, van 6 en 7 uur af nog maar geduldig stonden te wachten. verre van mij te ontwijken, antwoordde hij op al mijne vragen, en bracht hij het gesprek opzettelijk op Jane en later op Frank. Hij scheen het doel te willen weten van deze zoo onverwacht onder nomen reis, welke hem gelegenheid gaf om bij Frank gevoelens waar te nemen, waarvan hij blijkbaar het bestaan niet vermoed had. Kimo was echter te scherpzinnig om niet te bemerken dat, ik niets kou of niets wilde zeggen. Wij vorderden nu snel. De weg werd beter, de wijde uiteen staande boomen lieten meer lucht en licht door; hier en daar ver toonden reusachtige vareus, meer dan dertig voet hoog, hun ge pluimde kruinen, die zachtkens suisden ouder den adem eener lichte koelte; alles deed ons zien dat wij het woud reeds achter den rug hadden. Nog één uur, zei Kimo, en wij zullen aan den rand van Kilauéa zijn. Waar ik mijn offerhande aan Pélé zal ïièderleggen, voegde ik er lachend bij. Pélé, hernam hij op een toon van gewicht, Pélé moge ons genadig zijn! Vreest ge dan eenig gevaar? Dezen nacht had ik ongunstige vermoedens; later op den dag zijn zij verdwenen, maar nu overmeesteren zij mij weder, sprak hij, terwijl hij aandachtig op de bewegingen van Frank lette, die, zijwaarts over zijn paard gebogen, zich verdienstelijk trachtte te maken door het plukken van een tros bloemen, welke hij Jane aanbood. Waarom nu juist? Hij scheen nog over zijn antwoord na te denken, toen zich een allerhevigste schok deed gevoelen. Onze paarden bleven plotseling angstig staan, met opgestoken ooren, en onstuimig door hunne neusgaten blazend. De bodem schudde met eene zonderlinge be weging. Men zou gezegd hebben dat do aarde zicli ophief als tot eene diepe ademhaling. Terzelfder tijd hoorden wij een dof ge druiseh, niet ongelijk aan het loeien der golven; eerst flauw en onduidelijk, doch allengs kwam het nader, het werd sterker, ging met een lichte dreuning onder onze voeten door en stierf in de verte weg. Toen volgde er eene diepe stilte. Het scheen dat de- natuur, in hare bewegiugen verlamd, naar adem snakte. Er liet zich zelfs geen insect in het gras hooren. Boven onze hoofden hadden wij de gloeiende zon, aan een wolkeloozen hemel, hetgeen den akeligen indruk van dit oogenblik nog verhoogde. Halt en afgestegenriep Frank. Ieder onzer gehoorzaamde zonder een woord te sproken. De Kanaken namen de teugels der paarden in de hand en kwamen zwijgend achter ons aan. De schokken volgden elkander nu minder lievig op, maar met korter tusschenpoozen. Kimo liep vooruit. Ik voegde mij bij hem. Ziju gelaat had weder de gewone ijskoude uitdrukking van onverschilligheid aangenomen. Herinnert gij u den zang van Kiana? vroeg hij mij eensklaps. Ja; maar met welk oogmerk vraagt ge mij dat nu, en wat heeft dat lied te maken met hetgeen hier zoo even gebeurd is? Gij zult het wellicht spoedig weten 1 Om passagiers op te nemen in tle treinen die vin Amster dam en den Helder aankwamen was geen denken aan. Deze waren, met bagage- en beestenwagens incluis, eivol bezet, 't Was een zonderling schouwspel voor velen die maar een kijkje kwamen nomen; min aangenaam echter voor de passagiers, die onmogelijk op tijd bij hunne familie en vrienden in de hofstad konden aankomen. Om 10| uur was het vervoer nog in vollen gang en het gemopper der wachtenden steeds klimmende.» De Kroonprins, met algemeen genoegen verneemt men liet, zal vooreerst de residentie niet meer verlateh. Het getal jongelingen, dat zich voor de plaatsing aan do Pupillenschool heeft aangegeven, bedraagt 74; het getal jongens, dat geplaatst zal worden, blijft voorloopig op 50 bepaald. Blijkens een rapport van den kommandant van Zr. Ms. stoomschip Cura9ao, heeft het volgende noodlottige voorval aan een drietal opvarenden van dien bodem het leven gekost. Op den 26 April 11. verliet gemeld vaartuig de reede van Soerabaija, met bestemming naar Singapore, op sleep touw hebbende twee in de Atsjinesche wateren in dienst te stellen stoombarkassen met inventaris, welke elk met vijf koppen bemand waren geworden. Het schip liep met een oostelijken wind eene vaart van 4 tot 5 mijlen, dio de barkassen niet noemenswaardig water deed overnemen. Ter hoogte van Poeloe Kambing, des namiddags ten 6 ure, kreeg echter de stoombarkas No. 14, die zich toen aan lij bevond, met minder wind, maar eene veel woeliger zee, eenige aanschietende zeeën naar binnen, die er, zoo als later bleek, eene groote massa water inbragten. De Cura9ao stopte onmiddellijk en wierp reddingsboeien en andere drijvende voorwerpen nit. Het overnemen van water nam echter zoo snel toe, dat de barkas binnen weinige minuten met den inventaris in de diepte verdween. Drie der op varenden, de matroos 2de kl. P. Luiks en de matrozen 3de kl. J. J. Bussink en L. II. W. van Lieshout, die waarschijnlijk begonnen waren met in het vooronder het water uit te hoozen en daardoor niet ontkomen konden, verloren het leven. De beide anderen werden door de reddingsboot opgenomen. Een uur lang werd rond de m. Wij waren aan den rand van den krater gekomen. De laatste zonnestralen vielen in den afgrond en besehenen de steilrechte wanden, waardoor de geduchte afmetingen van het geheel nog duidelijk uitkwamen. Vlak voor ons breidde zich een cirkel uit van meer dan drie mijlen in omtrek en ongeveer duizend voet diepte. Een verwijderd gedruiseh, als dat van de zee op een afstand, drong tot ons door. In dien uitgestrekten krater stroomde een meer van vuur, welks licht gerimpelde golfjes laugzuam voortrolden, tegen de afgebrokkelde rotswanden aan, die hier en daar bezweken onder de geduchte hitte en als schilfers in den krater vielen, gelijk het zand der duinen onder den wassendeu vloed. Men hoorde dan een gedruiseh als van een bergstroom over een bed van keien. De nevelachtige dampkring brak het zonlicht en nam er alle kleuren van aan. Voor ons uit, den gezichteinder over een afstand van eenige mijlen begrenzend, verhief zich het geweldige gevaarte van den Mnuna-Loa, gekroond wet eeuwige sneeuw, welke door de zon met een rooden gloed overgoten werd en die den gapenden vüur- gloed beueden haar scheen te bespotten om zijne maehtelooze pogingen. Frank peilde met een enkelen, haastigen blik den vurigen afgrond, en ik bespeurde op zijn gelaat een uitdrukking van voldoening. Alles gaat goed, sprak hij. Wij kunnen hier zonder gevaar dezen nacht ons kamp opslaan; morgen zullen wij om den vulkaan heen trekken en zoodoende den weg naar Kaïlua bereiken. Ik heb mij bepaald ten onechte beangst gemaakt. Wat zegt Kimo er van? Wij zagen overal naar hein uit, doch hij was verdwenen. De Kanaken stonden blootshoofd onze bevelen af te wachten. Wij begaven ons naar eene kleine verhevenheid, welke ëen vooruitstekend punt van den krater vormde. Plotseling legde Frank zijne hand op mijn arm. Kijk! riep hij half luid. Kimo stond op dien kleinen heuvel en maakte allerlei zonderlinge gebaren. Zijne hand, in de richting van den vulkaan uitgestrekt, bewoog zich langzaam en liet vervolgens eenige klAie voorwerpen ontsnappen, die zich in de ruimte verloren, en waarvan wij evenmin den val konden volgen als de stof of den vorm bepalen. Toen dit geschied was, hurkte hij neder en scheen hij verdiept in een soort van godvruchtige bespiegeling. Laten we beengaan, zeide Frank; ik wil hem liever niet laten bemerken dat we hem gezien hebben. Wat doet hij dan? vroeg ik. Hij roept Pélé aan. Jane had gelijk: Kimo is een der ver eerders dezer godin. We moeten op het oogenblik dit onderwerp liever niet met hein aanroeren, en ons daarom houden alsof we niet wisten wat wij hier toevallig gezien hebben. Een poos later kwam Kimo weder bij ons. Zijn gelaat teékénde niet de minste aandoening. Frank sprak met hem over zijn plan, dat hij goedkeurde, en even alsden vorigen dag bouwden de Kanaken twee hutten voor Jane en voor ons. (Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1877 | | pagina 1