HELDERSCHE
EN JM1EUVEDIEPER COURANT.
1877. N°. 75.
Zondag 24 Junij.
Jaargang 35.
Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
Binnenland.
■SE
„Wij huldigen
het goede."
Verschijnt Dingadhg, Donderdag e
A bon nemen taprija per kwartaal
Zaturdag namiddag,
franco per post
1.30.
- 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: M O L E H P L E I K .V 163.
Prij der Advertentien: Van 1i regela 60 Cent»,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Ml ken Donderdag vertrekt de mail naar
Oont-Indle. Laatste ligting 's avonds 6 uur.
HELDER cn NIEUWEDIEP, 23 Junij.
Zr. Ms. ramtorenschip Koning der Nederlanden, comm.
kapt. ter zee Enslie, vertrekt eerstdaags van hier naar Londen,
om aldaar te dokken.
Gisteren heeft ten Raadhuize alhier plaats gehad de
openbare aanbesteding van het maken van een riool van
de Vosstraat naar de Westgracht. Er waren ingekomen
10 inschrijvïngsbilletten, als van de heeren: D. do Vries
f 1212, A. van der Plas f 1100, W. Rippens f 1098,
P. Verhey f 1078, Gebrs. Moorman f 1030, Gebrs. Bom-
hoiï f 950, P. Spruit f 920, Peeters en Steijaart f 901,
J. F. Philips f 894, Gebrs. Klein f 886.
Naar wij vernemen bestaat het plan, om eerlang
alhier eene meeting te houden ten gunste van de Veree-
niging Eigen Hulp.
Gisteren voormiddag heeft in de Bouwzaal alhier
plaats gehad de jaarlijksche inspectie over de miliciens-
verlofgangers.
Het Vad. verneemt nog nader, dat de krans, waarin
een rood kruis was gevlochten en dien men opmerkte op
het Huweelen lijkkleed, dat het stoffelijk overschot van
H. M. de Koningin bedekte, eene hulde was van het
dames-cotnité te 's Hage van het Roode Kruis, waarvan
wijleti H. M. de lioogé beschermvrouw was. Do krans
was zamengesteld uit witte en zwarte immortellen en daarop
was aangebragt een kruis van roode renoncles.
Ook verdient nog vermelding, dat op het Oude Delft
door verscheidene ingezetenen den weg, waarover het lijk
der geliefde Vorstin zou worden vervoerd, met bloemen
was bestrooid. Mej. B., daartoe uit Utrecht overgekomen,
bedekte als het ware een deel van den weg hij de Markt
met witte rozen, acacia's en zwarte violen.
Omtrent het huldeblijk van vrouwen uit do residentie
aan wijlen H. M. de Koningin deelt het Vaderland het
volgende mede:
Op het initiatief van een eenvoudige vrouw «uit het volk,»
mej. Verkerk, door de meest aanzienlijke dames uit de
residentie en vele andere steden gevolgd, was een meer
algemeen bewijs van vereering gereed gemaakt, en het was
Z. K. li. de Prins van Oranje zelf, die zich er mede belast
had, het (jl. Dingsdag avond ten 9 ure nog) op de lijkkist
K I A N A.
Eana lierimierinc aan do Sandwichs-eilanden.
(Vervolg.)
Nu onze grootste angst wat bedaard was, waren wij weder in
staat het grootsclie tafereel te genieten, dat zich aan ons oog ver
toonde. De nacht brak aan. Een laatste zonnestraal speelde op
den kruin van den berg, en scheen er niet weerzin van te scheiden.
Dat weifelende licht schitterde, week terug, verscheen op nieuw,
en verdween daarop voor goed, waarna zonder eenigen overgang
alles door een diepe duisternis overdekt werd. Tegen den nu zwart
geworden achtergrond stak het meer nog veel rooder af, terwijl
het in onophoudelijke afwisseling alle kleuren doorliep, van donker
oranje tot geelachtig wit, waarbij het oog van den toeschouwer
nauwelijks bestand was tegen den verblindenden glans. Jane
kon zich evenmin als ik van dit schouwspel afwenden. Zoodra
onze maaltijd afgeloopen was, keerden wij terug naar den rand van
den krater, waar Frank zich bij ons voegde, nadat hij de noodige
bevelen voor den nacht gegeven had. Jane gaf hare begeerte te
kennen om den volgenden dag nog door te brengen op de plaats
waar wij ons nu bevonden. Hij- schudde glimlachend het hoofd.
Gij wilt het niet doen? sprak zij verwonderd. Maakt ge
dan zooveel haast om Kaïlua te bereiken?
Ja, want ik ben nog maar half gerust. De voorzichtigheid
gebiedt ons, zeewaarts te trekken en wij zijn er Dog ver van af.
De uitbarsting die op handen is, want komen zal zij, daar kunt
ge staat op maken! Icon ons den weg wel eens afsnijden. Volgens
mijn idee moesten we morgen met het aanbreken van den dag
vertrekken, om dan zoo mogelijk Kona nog te bereiken.
Jane drong er nu niet langer op aan, en twee uur later was
alles om ons heen in diepe rust. Ik bleef alleen met Frank, terwijl
het ook mij aan liet hart ging dat wij zoo spoedig den vulkaan
weêr moesten verlatenik kon mij niet verzadigen aan het ver
rukkelijke schouwspel. Frank verkeerde blijkbaar in spanning. Ik
bleef nog een poos bij hem op en liet was reeds diep in den nacht
toen wij onze hut bereikten, nadat hij vooraf nog eens aan de
wakers zijn bevel had herhaald om nu vooral met verdubbelde
waakzaamheid toe te zien.
Ik lag in een diepen slaap toen mijn reisgenoot mij wekte.
Sta op, sprak hij, maar maak geen gerucht!
De horizon vertoonde nog geen spoor van den aaubrekendeu
dageraad. Het kwam mij voor, dat er eene onnatuurlijke stilte om
ons heen heerschte; het eentonige gedruisch van den vulkaan had
zijner diep beweende moeder te plaatsen. Dit meesterstuk
van pracht en eenvoud beiden bestond uit een zwart zijd
fluweel en medaillon, waarop een kolossaal monogram (S) van
mat gegraveerd zilver, omstrengeld door immortellen kransen,
naar de natuur bewerkt door aanwending van goud, zilver
en platina. Door deze immortellen was een lint gevlochten
met rouwranden van émail, waarop de Junij-dagen en de
jaren van de geboorte, het overlijden en de uitvaart der
Koningin staan gegrift. Een kroon, in kleuren, met een
oxydé-strik was boven het monogram aangebragt, terwijl
daaronder in zilveren letters, door den heer Knuyver ver
dienstelijk geborduurd, te lezen stond: Aan Sop/da,
Koningin der Nederlanden. Hulde der vrouwen van Nederland,
voor wie hare herinnering niet sterven zal
Z. K. H. Prins Alexander heeft jl. Donderdag niet
deelgenomen aan het gala-diner bij Z. M. den Koning.
Evenals de Prins van Oranje was Prins Alexander nog te
veel aangedaan over het treffend verlies hunner moeder,
om aan dit gastmaal deel te nemen, overigens door de
étiquette gevorderd. (D.)
Jl. Donderdag is de Koninklijke grafkelder te Delft
bezocht door mevrouw de douairière van der Oudermeulen
en vier andere hofdames van wijlen H. M. de Koningin.
Jl. Woensdag, zoo schrijft 't N. v. d. D., toen de
lijkkist met het stoffelijk overschot onzer Koningin in den
rouwwageu werd geplaatst, verdwaalde een vogeltje uit
een der hooge boomen voor het Huis ten Bosch en zocht
en vond eene veilige schuilplaats op de kist. Het was of
het wilde zeggen, dat ook die gevederde kinderen der
natuur slechts noode konden scheiden van iemand, die zich
in hunne omgeving zoo tehuis gevoelde. Trouw bleef het
den ganschen langen weg op zijne plaats, zonder zich te
laten verjagen door de bloemen, waarmede hier en daar
de lijkwagen bestrooid werd. Eerst op het laatste oogen-
blik, toen de lijkkist in de Nieuwe Kerk te Delft gedragen
werd, vloog het diertje, dat onwillekeurig zulk een vrien
delijke rol vervuld had, op, misschien terug naar de
boomen van het Huis ten Bosch.
In dc rij van officianten cn bedienden, zegt het
Vaderland, die den rouwwagen voorafgingen, misten wij er
een, die zeker een eereplaats had verdiend, den ouden
kamerdienaar van de overleden Koningin, den heer E. R.
Dietz. Op 15jarigen leeftijd trad hij bij de vorstin in dienst
als kommissionair, toen zij in 1839 hierheen kwam, en
weldra klom hij op tot kamerdienaar, in welke betrekking
de trouwe man als de genegenheid zijner vorstelijke mees
teres verworven had. Hij volgde de Koningin in het
opgehouden; er was goen tochtje in de lucht, geen zuchtje in de
bladeren. Ik stond op. Frank wachtte mij aan den ingang onzer hut.
Kom meê, sprak hij.
Ik begaf mij met hem naar den krater, waarvan we een paar
honderd meters verwijderd warendoch het was mij alsof ik in
een droom verkeerde, toen hij mij tegenhield met de woorden
Ga niet verder, wij zijn aan den rand.
Ik staarde naar benedenik onderscheidde, schoon niet duidelijk,
de uitgéstrekte wanden, de gapende groeve, die, in het duister ge
zien, nog grooter scheenmaar op de plaats waar ik een zee van
vuur gelaten had, was niets meer te zien. Een scherpe zwavellucht
drong mij in de keeleen reusachtige melkwitte zuil, uit zwavel
dampen gevormd, verhief zich midden uit den afgrond, stakeenige
honderde voeten boven ons uit en eindigde in een wijde vederkroon,
die, bij deze volkomene windstilte, slechts weinig van vorm veranderde.
Wij hebben geen minuut te verliezen, verzekerde Frank mij.
Er is eene vreeselijke uitbarstiug op handen, maar waar weet ik
niet. Zoolang de lava nog in den krater kookt, is er niets te
vreezen. Kilauéa is de veiligheidsklep van het eiland, maar als
Kilauéa zwijgt, dan is dit een onfeilbaar teeken dat de iava zich
een nieuwen uitweg gaat banen. Iets dergelijks heeft zich reeds
voorgedaan in 1862. Ik heb het zelf waargenomen, en gij weet
hoe geducht toen die uitbarsting geweest is. Wij slaan op het
punt om thans dezelfde ramp te zien gebeuren. Het is pas drie
uur in den ochtend, maar wij moeten in der haast vertrekken.
Kimo, dien ik reeds gewaarschuwd heb, laat de paarden zadelen.
Wij moeten echter Jane en hare vrouwen tot het laatste oogenblik
liten rusten.
Overal om ons heen bewogen zich zwijgende gedaanten. Men
bracht de paarden terug, en, om zooveel mogelijk te vermijden dat
de Princes vóór het bepaalde tijdstip in hare rust zou gestoord
worden, zadelde, men ze op eenigen afstand van het kamp. Toen
alles gereed was, liet Kimo Jane wekken. Met een paar woorden
bracht Frank haar op de hoogte van den toestand. Zij hoorde
hem opmerkzaam aan en gaf hare vrouwen bevel om zich tot in
de kleinste bijzonderheden volgens de aanwijzingen van Frank te
gedragen. Ons maal was spoedig afgeloopen en de karavaan zette
zich in beweging. Frank opende den stoet; ik volgde met Jane.
Kimo, omringd van ecnigc vertrouwde Kanaken, vormde de achter- i
hoede. Zij moesten, bij liet ontstaan eener paniek, beletten dat ons
gezelschap zich naar alle kanten verspreidde, en zorg dragen dat j
de dieren, die onze levensmiddelen droegen, niet op de vlucht i
gingen. Wij trokken in de duisternis voort. Frauk, die den weg j
buitenland, en nog op de beide laatste reizen naar het
zuiden van Frankrijk was de heer Dietz met de dienst
bij II. M. belast. Thans alb en vergezelde hij de lijkbaar
niet. Als oudsten dienaar bad de opper-ceremoniemeester
hem opgedragen de zorg voor het afnemen van de ver
sierselen en bloemen van het lijkkleed in de kerk en om
de plaatsing der bloemen en kransen op de lijkkist in den
grafkelder op zich te nemen. Voorzeker een schoone
taak voor den man, die zooveel jaren om en nabij do
Vorstin was.
De meeste vertegenwoordigers der vreemde mogend
heden, die de begrafenis van wijlen H. M. de Koningin
bijwoonden, zijn gisteren weder van 's Hage vertrokken.
Men schrijft ons van Texel, tld. 23 dezer:
«Wij moenen onzen lezers geene ondienst te doen met
eenige regelen te wijden aan alle de vermakelijkheden en
gelegenheden tot uitspanning, die dit jaar onze kermis
zullen uitmaken.
De Groene Plaats, die tot heden immer de standplaats
der feestgebouwen is gewe.st en dit wel zal blijven,
indien, wat we niet wenschen, de kermis ook hier niet
wordt afgeschaft, was reeds in de laatste dagen dezer
week het tooneel van eene in gewone dagen ongekende
drukte en levendigheid. Het arriveren van de kermislui
met hunne tenten en doeken, kisten en doozen, honden en
apen en verderen eigenaardigen inventaris, waarin en
waardoor straks de fraaiste zaken en wondervolste dingen
zullen te koop en te zien zijn, had tal van kinderen en
ouderen van dagen derwaarts gelokt en droegen het hunne
bij om nu reeds aan het geheel een feestelijk aanzien
te geven.
Wij zullen ons niet bezighouden met eene beschrijving
te geven van de koek-, banket-, wafel- en galarif erie-
kramenze zijn, even als de mallemolen en schommelschuit,
oude bekenden bij ons.
Niet ieder jaar worden we evenwél bezocht door een
toonéelgezelschap, zoo als nu het geval zal zijn; wemogen
niet nalaten daarop de aandacht der ingezetenen te vestigèn.
De tooneellisten, onder directie van de heeren Fröf eri
Kistemaker uit Amsterdam, bij sommigen onzer, doch
waarschijnlijk lang niet bij allen bekend, zullen wij het
genoegen hebben in het lokaal de Vergttlde Kikkert voor
ons te zien optreden. Zij, die gaarne eene goede comedié
zien, kunnen wij gerustelijk aanraden daarvan in de
kermisweek gebruik te maken, overtuigd dat niemand on
voldaan huiswaarts zal keeren. Meermalen toch waren wij
in de gelegenheid het fraai en degelijk spel vaft dat
uitnemend goed kende, deed zonder eenige weifeling dienst als
gids. Wij moesten den vulkaan in zijne gebeele lengte omtrekken
en daarna dë heuvelen van Mnuna-Loa bestijgen, die eenige mfflén
verder het terrein deden glooien; en daarachter begöa het district
Kona.
Toen de dag aanbrak, waren wij over den zuidelijken zijkant
van den krater heen, en beklommen de harde en rotsachtige hellingen,
om het bovenvlak te bereiken, llondóm ous heerschte eene diepe
stilte; de vogels fladderden onrustig van tak op tak; heel het heir
van insecten, dat anders gonst en bromt onder den verschroeienden
gloed dor keerkringszon, bleef nu zwijgen; er was geen zweem van
een koeltje te bespeurende natuur scheen overmeesterd door een
onverklaarbare» angst. De atmosfeer was mat en heet; van tijd
tot tijd verraadde een siddering van den bodem het onbekende
gevaar dat ons bedreigde. Plotseling werd et een schok gevoeld,
die al dc vorigen in hevigheid overtrof. Op een wenk van Frank
kwam Kimo bij hemzij wisselden op gedempten toon een paar
woorden, waarna Frank ons toeriep dat wij van onze paarden zouden
stijgen. Het was tijd: een tweede schok deed ons wankelen. Groote
rotsblokken, van den bergtop losgerukt, rolden met donderend
geraas langs de hellingen naar beneden, overal iets meesleurenden
in hun vaart de boomen en de struiken ontwortelend, die hun in
den weg stonden.
Moed gehoudenzeide Frankwy kunnen hier niet bïijvetr.
Wij moeten den heuvel zien te bereiken, dien ge daar ginds ziet,
cn hij wees ons een paar honderd el verder een hoogte aan,
waarop oen groep kokosboomen cn pandana's stonden.
Wij begaven ons weder op weg; Jane leunend op den arm van
Frank. De schokken werden veelvuldiger; de half ontwortelde
boomen schudden als in doodsangst hun golvende kruinen; onze
paarden weigerden voort le gaan en wij moesteri ze in den steek
laten. Een dof gerommel dreunde zonder tusschenpoozen onder
onze voetenmen voelde dat een zee van vuur haar onstüimigé
golven beukte tegen den bodem die ons droeg. Toch gelukte hef
ons, den heuvel te bereiken.
Ouze krachten waren uitgeput. De aarde sdhtidde; alles om ons
heen scheen langzaam rond te draaien. Frank liet ijlings de paarden
ontzadelen en onze provisie in veiligheid breDgen onder het ge
boomte, waar ze beschut bleven tegen de zonnestralen en waar hij
Jnne met hare vrouwen in de schaduw een plaats aanwees.
Nu moeten wij wachten, sprak hij; als ik mij niet bedrieg,
zollen wij niet laug behoeven te wachten.
(Wordt vervolgd