Brieven uit de Hoofdstad.
zijn rust doch zonder dat het hem in den slaap stoorde, op
vreemde wijze toegetakeld. Men verwde hem namelijk neus
en wangen wit, t geen natuurlijk zeer den lachlust der
voorbijgangers opwekte.
Naar aanleiding van het berigt omtrent het model
arbeidershuisje, dat te Scheveningen te zien is en slechts
f5000 kost, wordtdoordeAmb.Ct.het volgende opgemerkt. Die
prijs is niet hoog, maar toch buitengewoon hoog vergeleken met
de som, welke in sommige deelen van de Veluwe voor
eene woning wordt vereischt. Een aantal jaren geleden
misschien zijn de tijden ook in dit opzigt duurder gewor
den werd ons door een bewoner van de Veluwe verzocht,
hem in staat te stellen om een huis te bouwen op eene
andere plaats dan hij woonde. Toen wij naar het benoo-
digde kapitaal vroegen, antwoordde de man, dat hij met
25 cents tevreden was «voor wat spijkertjes»; hout was
er genoeg te vinden, plaggen dienden tot dak, het gereed
schap leende de man en de tijd had hij aan zich. Hij
ontving zijn kapitaal en woont misschien nog in hetzelfde huis.
Het individu, dat te Utrecht in een Café-Chantant
is overleden, schijnt gestikt te zijn tengevolge van veel
gebruik van geestrijke vochten. Aan een misdaad valt niet
te denken.
Op een Engelsch vaartuig, Queen of the Fleet, dat
te Vlissingen op de reede lag, is, naar de Indép. Beige
meldt, een dubbelen moordaanslag gepleegd. Zonder de
minste aanleiding heeft een der matrozen, zekeren Cole,
zijn makker met een mes in de borst gestoken en een
tweede, die kwam aanloopen om hem te ontwapenen, zes
sneden in den regterschouder en de zijde toegebragt. De
moordenaar werd daarop door de beide overige matrozen
ontwapend en gekneveld. Er bestond geen de minste aan
leiding voor de daad, daar onder de bemanning de beste
verstandhouding bestond. Men vermoedt, dat de man in
een ijlende koortsvlaag heeft gehandeld.
Te Austruweel. aangekomen, op Belgisch grondgebied,
is de moordenaar naar het huis van verzekering overgo-
bragt en, wijl het hier een daad geldt op een vreemd schip
gepleegd, ter beschikking gesteld van den Engelschen consul.
Öp enkele aardappel-akkers bij Zwolle is de bekende
aardappelziekte waargenomen.
Dezer dagen had te Lonneker een vreeselijk ongeluk
plaats. Een roggemaaijer trof eene bindster zoodanig met
de zigt aan het hoofd dat ze op de plaats dood bleef.
De waarde van kippenmest komt nagenoeg met die
van Peru-guauo overeen, behalve dat hij meer water bevat
Kippenmest geeft bij alle veldgewassen voortreffelijke
resultaten. Men moet niet verzuimen om in den hoender
stal gips, of als men daarvan niet heeft, drooge aarde te
strooijeu. Eene kip levert, naar men rekent, ongeveer
10 KG. mest gedurende een jaar in den stal. Het is
daarom reeds voor land- en tuinman de moeite waard,
dezen mest de noodige aandacht te schenken. Met den
mest van 80 kippen kan men een hectare land bemesten.
Slechts weinigen zullen verlegen zijn om het antwoord
te geven op de vraag, wie eigenlijk de uitvinder van het
bier was. Natuurlijk Gambrinus, zeggen zij, Koning van
Vlaanderen en Brabant, want honderd en meer maal hebben
zij zijn bondgekleurd standbeeld in bierhuizen en kneipen
gezien, waar hij met een kroon op het hoofd en een zwaard
op zij den gasten een schuimend glas gerstennat schijnt aan
te bieden. Er zijn echter altijd muggezifters die niets willen
gelooven, wat niet te bewijzen is, en die, wetende dat er
reeds lang voor het begin onzer jaartelling bier gebrouwen
werd, Gambrinus slechts voor een verdichte persoonlijkheid
houden, die nooit bestaan heeft, omdat er nergens in de
geschiedenis een spoor van hem te ontdekken is.
was al evenzoo als al de andere menschen met wie hij in aanraking
kwam. Hij wilde hem, Forbes, plukken. „Ik wil mij niet voort
durend en door iedereen plukken en villen laten," dacht hij; „de
vriendschap van dien man i9 mij geen 50,000 dollars waard. Zelfs
geen penning mag ik daarvoor geven, als ik ze zou moeten koopeu.
Zij heeft slechts waarde voor mij zoolang zij niet te koop is."
„Gij beoordeelt mij verkeerd," sprak hij lot Baldwin; „maar
het zou tot niets leiden al deed ik ook een poging om het mis
verstand uit den weg te ruimenSlaap wel, Baldwin."
„Goeden nacht."
Een paar minuten later hoorde Baldwin de equipage wegrijden,
die zijn gastheer naar de club bracht. Porbes speelde daar als
gewoonlijk, maar zoo mogelijk met nog minder belangstelling dan
hij er ooit voor betoond had. Zijn verstand leverde hem honderd
doorslaande bewijzen, dat hij'in zijn handelwijze tegenover Baldwin
in zijn volle recht was; maar zijn hart, hoe koud het ook was,
zcide hem toch dat hij kleingeestig en onedel handelde. Neen!
Baldwin was geen alledaagsche gelukzoeker, die het er slechts op
voorzien had hem geld af te persenEn naast dezen stond
een ander man, wiens beeld Porbes niet verdrijven kon, een man
met een vroeg-oud gezicht, met droevige oogen, met een pijnlijken
glimlach om den mondThomas. Baldwin had aan deze, zonder
hem te kennen, weldadigheid gedaan. „Zoo ik niet geheel te gronde
gegaan ben, dan dank ik het Baldwin," had Graham aan Porbes
geschreven. Als een gewetensknaging vatte deze gedachte post in
het hart van den millionair.
„Hij zal het geld hebben," zei hij plotseling bij zich zelveu. Een
verkwikkende warmte, gelijk hij sedert jaren niet meer gevoeld had,
doorstroomde zijne borst.
„Va banquelriep hij en schoof een grooten hoop goud en bank
biljetten, die voor hem lagen, op de tafel. Hij verloor. Er werd
tamelijk lang geteld. Hij wachtte ongeduldig en betaalde een niet
onbelangrijke som. Toen stond hij op en reed naar huis.
Baldwin's vensters waren niet meer verlicht. „Hij slaapt al,"
dacht Porbes. Hij ging naar zijn eigen kamermaar hij was over
spannen cu het duurde lang eer hij insliep. Toen zijn knecht den
volgenden morgen wat later dan anders in zijn kamer kwam, stelde
hij zijn heer een brief ter hand. Porbes herkende in het adres de
hand van Baldwin. Hij scheurde het couvert open met zenuwachtige
haast, wat anders juist niet zijn gewoonte was, en las de volgende
regels
„Beste Forbes,"
„Ontvang mijn hartelijken dank voor de vriendelijke opname die
gij mij verleend hebt. Ik heb besloten naar Londen te gaan. Uw
knecht zegt mij, dat gij nog slaapt en ik mag u niet storen.
„Uw toegenegen
„Gordon Baldwin."
{Wordt vervolgd.)
Eerst onlaugs is de onderstelling geopperd, dat «Gambrinus»
slechts een naamsverbastering is van «Jan primus» en dat
diens naam slechts toevallig met de reeds lang voor zijn
tijd bloeijende bierbrouwerijen jn verband gebragt is. Jan
I, die in 1251 geboren werd en in 1294 in een steekspel
sneuvelde, was hertog van Brabant, een flink ridder en
tevens een waar vriend der burgers, tevens ook als minne
zanger gunstig bekend. Met de bierbrouwerij had hij niets
anders te maken, dan dat hij eerelid was van het brouwers
gild te Brussel, waar dientengevolge zijn beeld in het
gildehuis werd geplaatst, eenigszins in denzelfden vorm als
van Gambrinus voorgesteld wordt. Later, toen Jan de eerste
lang dood was, doch zijn beeld bleef bestaan, maakte de
overlevering hem tot den Bier-Koning.
Hoe dit zij zegt de Bonner Zeit. en al heeft Gambrinus
of Jan Primus evenmin het bier als bet buskruid uitgevonden,
't was een ridderlijke held, een vrolijk dichter, een flink
regent en tegelijkertijd, daaraan twijfelen wij niet, een lustig
bierdrinker.
XXII.
31 Juli.
Amice
Ik heb ten allen tijde niet veel meer dan een medelijdend glim
lachje ten beste gehad voor de lui, die er na lang tobben in
geslaagd waren het „Onze Vader" te krabbelen op een stuivertje
of twaalf lepeltjes en vorkjes te bergen in een kersenpit. En toch
zou ik het werkelijk niet veel beter maken, als ik een poging deed
om u zelfs in het maximum der ruimte, die mij voor dezen brief
is toegestaan, een eenigszins dragelijk overzicht te geven van wat
op 't oogenblik aller hart en oog naar Amsterdam trekt: van de
tentoonstelling van kunst toegepast op.... enz.; enfin van de Ten
toonstelling in Volksvlijt. Den officiëelen titel zult ge mij schenken;
'k moet zuinig niet mijn ruimte zijn.
Verwacht dus van mij geen opsomming van bijzonderheden
geen gedetailleerde aanwijzingen; vooral geen critiek. Slechts den
algemeeneu indruk, dien de expositie bij den gewonen bezoeker
achterlaat, wil ik u hier in enkele trekken weergeven; begeert ge
er meer van te weteu, ge kent den weg, amice!
Ik heb mij dnn gisteren opgemaakt om te doen, wat mij door
allerlei omstandigheden nog steeds onmogelijk was, en ben ten
Paleize getogen. Van de UtrechLschestraat komende, wordt uw
aandacht aanstonds getrokken door de omgeving van het Paleis,
die, hoe feestelijk ook door de wapperende vlaggen en de smaak
volle stoileering van het voorplein, toch volstrekt niet het bekoor
lijke der nieuwheid heeft voor wie de Tuinbouwtentoonstelling in
het voorjaar bezocht, wijl het hekwerk met ap- en dependenties,
dat toen dienst deed, is blijven staan en ook nu weder gebezigd
is. Ook de rustieke bruggen van het voorplein naar het paleis,
waardoor de passage over den publieken weg belionden is, zijn
oude bekenden, waarop tal van Amsterdammers en niet-Amster-
dammers reeds menig voetstapje hebben liggen. Doch laat ons
niet klagen: het hek en de bruggen waren flink, de laatsten waren
vooral practisch, en dus heeft men ze terecht niet op non-actief
gesteld. Ik hoop zelfs, dat ze „nog vele jaren na dezen" aan hun
bestemming zullen blijven beantwoorden.
Nadat ge behoorlijk hebt „doorgedraaid" door het voor u
bestemde tourniquet namelijk staat ge op het uitgestrekte plein
en kunt ge gaan waar ge wilt om naar harLelust te kijken. En
ik verzeker u, dat er heel wat te zien valt. Denk er aan en
besteed uw tijd goed. Dat is één raadgeving. De tweede, die ik
u evenzeer in uw belang geef, is deze: koop nooit een catalogus,
al was 't voor half geld, en als ge er een cadeau kunt krijgen,
zeg dan maar dat ge hem van buiten kent. Waarom ik u dien
raad geef, zal u straks blijken. Behalve de schuur met de
rijtuigen, kostbare equipages zijn er bij, staan er op het
voorplein een aantal tentjes, waarop ik het „niet veel zaaks" gerust
kan toepassen en die ge beter doet, onbezocht te laten.
Heb dus de goedheid, over de brug te komen alleen in den
letterlijken zin en zonder complimenten het Paleis binnen te
treden.
Welk een aanblik! Waar het eerst heen?....
Vergun mij, u het antwoord op die vraag te geven. Ge kent
de indeeling van ons Paleis, met zijn groote of hoofdruimte, waar
boven de koepel, en aan de kanten tusscheu de pilaren de zijgangen.
Welnu, men heeft het goede denkbeeld gehad, die zijgangen van
pilaar tot pilaar af te deelen in kamers, door het ophangen van
zachtgetinte kleeden of tapijten, of van weinig sprekend doek.
Plaatst ge u nu voor een op die wijze gevormde kamer, dan hebt
ge in de eerste plaats een uitmuntend overzicht over hetgeen daar
binnen geëxposeerd is, en ten andere wordt u als van zelf de gele
genheid geboden tot vergelijking; en dit laatste immers zal wel
altijd het hoofddoel van alle tentoonstellingen blijven. In de
middenruimte zijn de vitrines geplaatst, die goed licht noodig
hebben, en de groote massa artikelen, die niet bepaald als deel
van een kamer-ameublement waren aan te brengen. Nu schijnt
mij de meest practische weg, eerst de verschillende vertrekken
langs de zijden achtereenvolgens te bezien, te beginnen vau de
rechterhand en zoo omgaande, en daarna een oog aau het midden
gedeelte te wijden, om vervolgens in de bijzalen van het Paleis de
antieke kamers te gaan bezichtigen en ten slotte aau de gaanderijen
een bezoek te brengen. Wie slechts voor een enkelen dag in de
hoofdstad is en zich een meer dan oppervlakkig oordeel over het
geheel wil vormen, vindt hierin, dunkt mij, de aangewezen orde
van den dag.
En geef nu volop uw oogen den kost....
Och, manlief, zegt uw vrouw, haastig uw aandacht vragend
voor een salontafeltje, dat haar in verrukking brengt, „zie eens,
hoe snoepig; welk hout zou het zijn?"
Ge hebt nog niet kunnen profiteeren van mijn goeden raad, en
u met een catalogus gewapend. Fluks het orakel geraadpleegd.
Welk nommer?
No. 322.
Ge slaat den catalogus op en vindt No. 322: Salontafel. Precies
wat ge wist. En zoo gaat het overal. Een notitie van een inboedel
kan nietbeknopter, droogér en onbeteekenender zijn. „Kast,"
„bureau," „gipswerk," „stoelen," „meubelen," „theeblad," zoo gaat
het 114 paginas aan een stuk door, zonder dat ge iets te weten
komt wat ge niet met een enkelen oogopslag kunt zien. En daarbij
wemelt de lijst van fouten, is zij vol leemten en vergissingen, en
ziet ge er dan ook zelden iemand gebruik van maken. Zoodat ik
maar zeggen wil, dat ge uw 50 ceuts beter besteden kunt.
Maar een entrée zult ge u integendeel volstrekt niet beklagen.
Deze tentoonstelling geeft waarlijk wat zij belooft: „Een beeld van
de toepassing der Kunst op de Nijverheid, vooral met het oog op
onze hedendaagsche industrie." 't Is waar, men mist er menige
industriëele firma van naam; anderen hebben minder geleutet dan
waartoe zij wel in staat waren; doch vergeet niet dat de tentoon
stellingen bijna tot de alledaagsere zaken beginnen te behooren
en ten andere dat de knoeierijen op Geesinks tentoonstelling te Utrecht
ontzachlijk veel kwaad gedaan hebben, vooral met betrekking tot
het buitenland. Maar overigens zal men met genot tusscben al
dat schoone en bevallige, dat waarlijk het oog alleraangenaamst
aandoet, heen wandelen. Er is veel te zien, veel nieuws zelfs, en
vooral is er veel te leeren voor alle mogelijke vakken van arbeid.
Voor onze werklieden is hier een onbetaalbare leerschool en van
harte hoop ik dat de Regelings-Commissie er toe besluiten zal, om
over eenigen tijd de zalen voor een zeer lagen toegangsprijs ook
voor den handwerksman open te stellen. Hij heeft niet in de
laatste plaats belang bij de „Kunst toegepast op de Nijverheid."
Hebt ge eindelijk zooveel mogelijk alles afgezien, dan biedt het
voorplein u een aangename rustplaats. Coenens orkest zorgt voor
uitmuntende muziek en de bediening is vrij goed. Vooral 's avonds
na een warmen dag is een siësta voor het Paleis waarlijk verkwikkend.
Natuurlijk is de tentoonstelling thans het groote aantrekkingspunt
der hoofdstad, en zij geeft dan ook heel wat leven en vertier in
deze warme, stille dagen. Want buiten het Volkspaleis leven we
hier in het hartje van den komkommertijd. Op het gebied van
muziek en tooneel valt niets van belang voor zelfs een nieuw
stuk van een niet onbekend acteur: „Pakketten voor dames" door
Justus van Maurik schrijver vau het aardige blijspel: „Een
bittere pil," is tot dusver volkomen onopgemerkt voorbijgegaan,
schoon het reeds een aantal opvoeringen beleefde. De Amsterdamsche
critic-k schijnt het er eens van te nemen en zich hier of daar aan
een badkuur le onderwerpen, wat trouwens wel aan haar besteed is.
Zelfs het door onzen Hoofdcommissaris ontworpen plan tot reor
ganisatie der politie, dezer dagen bij den gemeenteraad ingediend,
heeft slechts matigjes de aandacht getrokken. Toch is het een door
wrocht stuk wat radicaal misschien, maar dat goed op pooten staat.
Curieus zijn de mededeelingen, liever schrijf ik de „onthullingen,"
van den heer De Klopper over de inrichting van ons politiewezen,
vooral over den nachtvvachts-dienst. 't Is alles een stelsel van
behelpen, van plooien en schipperen, altijd voortsukkelend in de
oude sleur. De in het plan vermelde maatregelen schijnen flink en
afdoende; doch ze zouden een meerdere uitgaaf van bijna 3$ ton
boven de begrooting vorderen, en het zou mij niet verwonderen
als dat de klip bleek te worden, waarop het voorstel schipbreuk
moet lijden.
Wat daarentegen een anderen tak van algemeen belang aangaat,
onze publieke werken, bezadigde Amsterdammers verzekeren
dat men er mee omspringt „alsof 't geen geld kost." Nu, 't moet
gezegd worden dat men de 21 millioen, die voor al die nieuwe
bruggen en steigers en Laden geleend zijn, niet ongebruikt laat
liggen. Overal verandering, verbetering, verfraaiing; overal leven
en beweging! En ook het particulier initiatief laat zich niet onbe
tuigd. Getuige de spoedige volteekeuing der inschrijving voor het
nieuwe droogdok, te bouwen volgens de plannen van den ingenieur
Dirks. Getuige het reusachtige aquarium, dat door het genootschap
Natura Artis Magistra (onze Dierentuin) wordt aangebouwd. Maar
waar zou ik ciudigen zoo ik u alles wilde opsommen wat hier
tegenwoordig al niet in aanleg of in voorbereiding is. Het is eene
wedergeboorte op groote schaal; een onbetwistbaar teeken van ver
jongd en krachtig leven.
Maar het onderwerp is belangrijk genoeg voor een meer gezette
behandeling. Ik stel mij dus voor, in mijn volgenden het een
en ander mede te deelen met betrekking tot het gebied van onze
openbare werken. Tot zoo lang gegroet.
t. t.
AMSTELAAK.
Iets toch welal sorteert het dan ook onder ketelmuziek.
De Amsterdamsche jongens zullen, dit jaar voor het eerst, de geheele
volgende week eenige uren daags op de Beurs mogen komen
„trommelen," gelijk vroeger in de kermisweek geschiedde. Men
heeft er nu de Beurs zooveel vroeger voor opengesteld, om de
schooljeugd beter door haar vacautie te helpen, en last notieast
om in de naderende Septembermaand alle mogelijke aanleiding
tot opschudding weg te nemen. Geheel gerust is men niet.
Berigten betreffende den Rnssisch-Turkscben oorlog*
Russen en Turken, zij schijnen beiden er prys op te stellen elkander
van wreedheden in den oorlog te beschuldigen. De Turken hebben
bij de herneming van Lowatz eene nieuwe aanleiding gevonden,
om bij de mogendheden hunne klagten over de barbaarschheden
van den vijand weder eenmaal in de herinnering te brengen. De
Turksche minister vau Buitenlandsche Zaken meldt bet volgende
aan de gezanten:
„Eene divisie onzer troepen deed van Plewna uit een aanval op
de Russen, die bij Lowatz versterkte stellingen hadden ingenomen.
De vijand werd geslagen en vlugtte in de rigting van Selwi. Onze
troepen rukten als overwinnaars de stad binnen en bevrijdden mee*
dan 170 Muzelmannen, die daardoor de Russen in boeijen geslagen
waren. De bevolking klaagt bitteren nood over het lijden, dat zij
tijdens dc aanwezigheid der Russen te verduren had."
De officieuse Agence Russe deelt mede uit Tirnowa, dat de
Grootvorst-opperbevelhebber tot 16 gevangen genomen Turksche
officieren de vraag heeft gerigt, waarom de Turksche soldaten, ondanks
de uit Constantinopel ontvangen bevelen, voortgaan met de gewonden
en gevallen Russische soldaten te verminken, waarop de officieren
hadden geantwoord, dat vroeger uit Constantinopel het bevel was
gekomen den vijand te verminken, maar dat sedert geen tegenbevel
was ontvangen.
Men ziet het, de vreemdste dingen hebben ook hun bloeityd.
Uit Constantinopel wordt in tegenstelling met dat hetwelk de
afkondiging van den godsdienstoorlog inhield berigt, dat de
nieuwe Scheik-ul-Islam zich in de moskeeën met eene proclamatie
tot de Mohamedaansehe bevolking rigt, waariu hij haar tot rust
aanspoort en haar vermaant zich van elke vijandelijkheid tegenover
de Christenen te onthouden.
Benoemingen, enz.
De kapt.-luit. ter zee W. P. Meijen en de luit. ter zee 1ste kl.
C. J. de Jong Hzn., laatst behoord hebbende tot het esoader in
Oost-Indië en vau daar teruggekeerd, zijn met dien datum op non
activiteit gesteld.
De luit. ter zee lste kl. H. van der Meer wordt met den 11 dezer
geplaatst aan boord vau het wachtschip alhier.
De kapt. der mariniers W. L. G. J. F. Cramer von Baumgarten,
behoorende tot de rol van Zr. Ms. fregat Evertsen en belast met
het bevel over het aan boord van dien bodem ingescheept detache
ment mariniers, wordt met den 10 dezer ter beschikking gesteld
van den commandant van het korps en met den 11 dezer vervan
gen door den kapt. der mariniers P. Dibbetz.
De lste luit. der infanterie op non-activiteit J. E. van Gorkum,
is tijdelijk op pensioen gesteld ad f 450 's jaars.