Dat er nu wel iemand gevonden wordt die meer kon
hebben, zal wel waar wezen, dat er zijn, die, volgens
hunne meening, veel meer moesten hebben, is zekermaar
gelukkig regelt zich de markt niet naar de begeerte van
1877 gaf ons tot nu toe een goeden zomer. (Pr.Ass.Crt.)
De oogst iu Oostenrijk-Hongarijc overtreft zelfs de
zeer cunstige verwachtingen. Men berekent, dat dit jaar
voor 300 mÏÏlioen aan granen uitgevoerd zal kunnen worden.
De markies de Caux moge zijn proces tegen Adelme
Patti gewonnen hebben, voor de meeste Parijzenaars, zegt
een Fransch blad, blijft hij een antipathie (anti-Patti).
In het Engelsc.be dagblad Saint—Crispin leest men,
dat twee schoenmakers te New-York ieder een paar
prachtige laarzen in den handel gebragt hebben, gemaakt
van menschenleér. Dit product komt van die menschen,
die na een toevalligen of noodlottigen dood in de ontleed
zaal worden gebragt. Volgens die twee schoenmakers,
eerste liefhebbers van den vooruitgang (progressive crispins),
is de huid van een mensch van middelbare lengte groot genoeg
voor de schachten en het overleer van twee paar laarzen.
Men zal zich misschien herinneren hoe voor vele jaren
de Iiooge Raad der Nederlanden bij arrest verklaarde, dat
het geven van een kus geen aanranding der eerbaarheid «daar-
stelde» en den beschuldigde in het hoogste ressort vrijsprak.
Die milde opvatting wordt in de Nieuwe Wereld niet ge
deeld. Te Mobile, in Alabama, ontmoetten vier kleine
negerjongens vier blanke meisjes, en elk van de zwarten
gaf aan eene blanke een kus. De ouders der meisjes dienden
een klagt in; de jongens werden opgespoord en voor den
refter gebragt en bekenden daar terstond hunne daad. Die
onbewimpelde bekentenis was oorzaak, dat zij met zachtheid
werden gestraft: de oudste ging voor negen maanden naai
de gevangenis, de twee dauropvolgenden voor vier maanden
elk, en de jongste, die volgens het herigt zoo zwart ziet
als'een stuk steenkool, kreeg twee maanden.
Als de Amerikaansche wet reeds zoo streng de zedelijk
heid beschermt bij kinderen, verwondert het niet, dat de
dames in Amerika niet beducht zijn voor aanrandingen.
Maar drie vierde jaar gevangen te zitten voor één kus is
toch geen verhouding tusschen misdaad en straf. Als de
negers «afgaven» kop het er nog door. (Arnh. Crt.)
Benoemingen, enz.
Benoemd tot notaris te Edam, de heer A. H. Cramer, cundidaut-
notaris aldaar.
De hoofdonderwijzers J. W. Segaar, W. P. Hillen, S. van lujn-
bach, J. M. Nieuwboer, J. J. A. van Gogh, H. O. van der Meij,
W. van der Veen, A. Knoppert, J. Postma en A. J. J. II. van
Riemsdijk zijn ter beschikking gesteld van den gouv.-generaal van
Nederl -Jndië, om te worden benoemd tot onderwijzer 3de kl. voor
de dienst daar te lande.
De luit. ter zee 2de kl. B. J. G. Volck en de scheepsklerk 1).
G. Krol van der Hoek, laatst behoord hebbende tot het eskader in
Öost-Indië en van daar den 24 Julij teruggekomen, zijn met dien
datum op non-activiteit gesteld.
Overgeplaatst de 2de luit. plaatseüjke-adjudant 11. Gales, van Geer-
truidenberg naar hier.
Buitenland,
Frankrijk.
Bij de uitreiking van de prijzen aan personen, die
zich door hunne deugd onderscheiden, heeft Alexander Dumas
veeleischend geweest, om ten laatste hare hand te reiken aan een
man, die geen beroemden naam droeg en geen groot vermogen
bezat? Ja, als zij met Forbes getrouwd was, zou iedereen dit niet
meer dan natuurlijk gevonden hebben. Zij had lang gewacht, maar
in dat geval zou zij per slot van rekening iets groots bereikt hebben.
Doch wie was deze Gordon Baldwiu? Een man, dien niemand
kende, om wien niemand zich bekommerde. Onwillekeurig ont
snapte er een diepe zucht aan hare borst. Zij hoorde onduidelijk,
bijua half droomend, wat Baldwin haar vertelde. Hij sprak over
zijn leven in Japan, sedert hij Johanna verlaten had. Hoe ongelukkig
hij geweest was; hoe hij in den arbeid een verdoovende afleiding
had willen zoekenhoe hij wel rust, maar nooit vrede gevonden
had. Hij verhaalde van het verlangen, dat hem naar Parijs ge
dreven had, hoewel hij daar hopeloos aangekomen wasvan de
ontsteltenis, waarmede hij van Forbes vernomen had, dat alles nog
niet verloren was; van de ontmoeting met haar in de opera, waar
zij hem zoo treurig, zoo schoon was voorgekomen; van het weer
opleven der oude liefde, die nooit iu hem gestorven was; van zijn
onbeschrijfelijk geluk eindelijk, nu hij wist dat zij hem beminde.
Zij glimlachte weemoedig. Haar hart was vol tot barstens toe.
Hij kon niet weten, dat bittere smart over het verlorene, eens-
gehoopte gelnk het vervulde. De traan, die op de marmerwitte
wang poezelde; de zucht, die haar maagdelijken boezem deed
zwellen; het lachje, dat de aangebeden trekken verheldèrde, dat
alles had voor hem slechts céne beteekenis: „Zij bemint mij."
De groote pendule liet luide en langzaam zeven slagen hooren.
Baldwiu zag verbaasd op. De twee uren waren voor hem als eenige
weinige minuten omgevlogen. Zij gevoelde zich afgemat, ellendig;
als een geslagen soldaat op de vlucht, die de nacht en de een
zaamheid zoekt. Hij stond op. Zij reikte hem de hand, maar bleef
zitten. Hij boog zich tot haar neder en kuste haar nog eens pp
het voorhoofd. Zij liet hem begaan.
„Tot van avond, mijn eenig geliefde," sprak hij.
„Tot van avond," herhaalde zij werktuigelijk, En eindelijk
was 'lij alleen! Zij bleef nog een paar minuten lang, met strakken
blik, onbewegelijk zitten. Daarna stond zij op en sloop ze als een
slaapwandelaarster, onhoorbaar, zonder iets te zien, naar hare kamer.
En dat was dan nu het einde van al hare stoute droomen?!
Zij zou haar leven als „mevrouw Gordon Baldwiu" voortzetten en
besluiten! Zij had geen berouw over hetgeen zij gedaan had;
neen, zij gevoelde er eene wreedaardige, bittere vreugde over. „Nu
zal het mijnheer Forbes eindelijk duidelijk worden, dat ik hel niet
op zijn afschuwelijk geld voorzien had." Haar liefste wensch was
op het oogenblik, dat hij dit gevoelen zou en dat dit hem smartelijk
zou aandoen.
„Zal hij er nu, daar ik voor hem verloren ben, spijt van hebben,
dat hij mij niet heeft gevraagd?" vroeg zij zich af. Zij schudde
twijfelend het hoofd.
„Ik ben nooit iels voor hem geweest." O hoe bitter, hoe bitter
zwaar viel haar die bekentenis! Zou zij haar geluk nog één
maal beproeven? Hare wangen gloeiden plotseling als vuur en
hare oogen glinsterden. Zou zij Baldwin schrijven dat zij zich
de rede gehouden. Hij heeft daarbij de aanspraken van
elk der bekroonden in het licht gesteld. Daaronder komen
voor Lescadre Lavarde, die zieke kinderen en lijders
van allerlei kwalen opneemt, verpleegt en geneest; voorts
Cathérine Romestin, die sinds twintig jaar eene ge
brekkige oude vrouw verzorgt van de opbrengst van haar
handenarbeid en alle voordeelige aanbiedingen weigert,
omdat zij hare zieke zou moeten verlaten.
Bijzonder wijdde hij uit over Cathérine Dis, eene dienst
bode, welke sinds veertig jaar zij is thans acht en vijftig
bij eene zelfde familie dient niet slechts, maar zelfs
zonder loon. Vijftien jaren lang paste zij hare zieke
meesteres op; en nu deze twaalf jaren lang hare gebrekkige
dochter en haar lammen vader. Ieder wilde gaarne deze dienst
bode hebben en bij herhaling werd zij ten huwelijk gevraagd,
maar steeds weigerde zij ter wille van de twee zieken, in
wier onderhoud zij voorzag.
Als inleiding tot deze mededeeling zeide Dumas«Wij
staan hier weder voor een geval waarvoor wij vaak een
prijs hebben toegekend; een bediende, die geen loon meer
van zijn arm geworden meester ontvangt, maar in plaats
van hem voor den kantonregter te doen dagvaarden, voor
hem gaat werken. Die bedienden vindt men altijd in de
provincie; te Parijs bestaat er geen enkel exemplaar van.
Men vindt te Parijs alles behalve zulke bedienden.
«Dit is te betreuren, want wij, die te Parijs wonen en
weten hoe moeijelijk het is goed gediend te worden, zelfs
als men goed betaalt, door bedienden omtrent wie altijd
gunstige getuigenissen worden afgelegd, wij zouden gelukkig
zijn als wij zulk een Parijsch exemplaar konden bekroonen.
En als de brave menschen die we beloonden eenige leer
lingen vormden en die ons toezonden, zouden wij aan dezen
geen prijs voor hunne deugd toezeggen, maar we zouden
hun beloven nooit tot hun last te komen, hun een goeden
ouden dag te bezorgen.»
Eene der bekroonden die vermelding verdient was Judith
Lopes, de jongste van veertien kinderen van een marskramer,
die zoo arm was, dat hij zijn kroost niet naar school kon
zenden. Op haar elfde jaar kwam zij reeds door haar
arbeid in het onderhoud te gemoet, van de kinderen, waarvan
er bijna zou men zeggen gelukkig eenigen op jeug
digen leeftijd stierven. Ook de moeder overleed. De vader
werd gebrekkig en op haar negentiende jaar moest Judith
dien vader, twee meisjes, drie jongens en eene grootmoeder
verzorgen, welke laatste het zoo goed bij haar had, dat
zij honderd en drie jaar werd. Op haar dertigste jaar
huwde zij met een schoenlapper, een weduwnaar met vier
kleine kinderen; zij zelve schonk haar echtgenoot er nog
vijf. Zij slaagde er in, drie dochters van haar echtgenoot
uit te huwelijken, maar de jongste stierf al spoedig, drie
kinderen nalatendede tweede volgde ad spoedig, eveneens
een kind nalatende; de derde, die weduwe was geworden
met een kind, kon niet meer in haar onderhoud voorzien
en werd voortdurend door haar stiefmoeder bijgestaan.
Thans had zij door haar arbeid in de behoeften te voorzien
van eene dochter van twintig jaar, een zoon van vijftien,
een dochter van veertien en vijf kinderen van haar zelve,
van haar echtgenoot, twee van Hare zusters, waarvan eene
met een bejaarden broeder leeft. Zij is zes en vijftig jaren.
Behalve van deugd, is de geschiedenis van Lopes ook
een voorbeeld van groote vruchtbaarheid.
Grooter zonderling als zekere Auguste Eugène Pothin
te Parijs bestaat er zeker niet. Verbeeld u iemand, die
van zijn moeder 80,000 francs erft en hardnekkig blijft
weigeren, die aan te nemen en zelfs, wat nog sterker is,
zich telkens door de regtbank laat veroordeelen, omdat bij
zelfs niet verkiest de renten in ontvangst te nemen.
Menigeen zou naar het genot, van hetgeen in zijn positie
een schat te noemen is, kan opleveren, watertanden, terwijl
Pothin de voorkeur er aan geeft, om als eenvoudig stal
jongen in het Grand Hotel d'Orleans in alle nederigheid
de bossen stroo te keeren.
Een bakker te Parijs heeft onwetend zijn klanten
vergiftigd door geschilderd hout in zijn oven te stoken.
Zestien personen, buiten de bakkersgasten zeiven, zijn ernstig
ongesteld naar het gasthuis gebragt. Dit hout was afkomstig
van geschilderde vensterblinden en was bij de afbraak dei-
huizen in de wijk door een koopman in oude materialen
opgekocht, die het in stukken .gekapt en aan den bakker
verkocht had.
Engeland.
De generaal Burke, onlangs overleden, heeft een aan
zienlijk vermogen (70,000 p. st.) nagelaten en een verren
bloedverwant tot eenig erfgenaam benoemd. Deze was
aanvankelijk niet te vinden. Toen dezer dagen de Crocodille
op het punt stond van Portsmouth naar Malta te vertrek
ken, verscheen een notaris op het dek, die naar den soldaat
Burke vroeg. Deze werd voorgebragt en ontving in het
bijzijn van een aantal kameraden de mededeeling, dat hij
een vermogend man geworden was. De kommandant
weigerde den soldaat van boord te doen gaan, er was geen
tijd meer zijne in-vrijheid-stelling te verkrijgen, en zoo
vertrok de rijke erfgenaam als gewoon soldaat naar Malta.
Duitschland.
Te Keulen stierf jl. Maandag een bediende van een
handelskantoor aan bloedvergiftiging. Hij had zich bij het
scheren gesneden en een der uitstekende witte randen van
een blad postzegels op de wond geplakt. Zeer spoedig bleken
de nadeelige gevolgen en alle pogingen om hem te redden
waren te vergeefs.
vergist had, dat zij hem had bedrogen, dat zij hem om vergiffenis
bad, en dat zij haar woord terug verlangde? Baldwin zou alles
doen wat zij van hem begeerde. Zij was volkomen zeker van haar
zaak. Zij rees op en ging langzaam naar haar schrijftafel. Doch
terstond viel zij weer op een stoel neer, bedekte het gelaat met
beide handen en weende. Waartoe zou haar vrijheid haar
dienen? Zij was jaren lang vrij geweest, en Forbes had haar zelfs
geen vriendelijken blik waardig gekeurd. Neen, Godlof! zoo diep
was zij niet gezonken, dal zij om zijne liefde zou moeten bedelen
zij haatte hem! Zij wilde niet om zijnentwil haar geheele
leven vertreuren. Zij wilde hem niet de voldoening gunnen, haar
eenzaam te zien verouderen. Hij had eens tot haar gezegd „Baldwin
is de beste mensch, dien ik ken." Nu zou hij zieu dat de beste
mensch gelukkig was, omdat hij zich geheel aan haar kon toewijden.
Zij bevocht,igtle haar gelaat met koud water, om de sporen harer
tranen weg te wisschen. Zij wus plotseling bedaard geworden. De
ijzige koelheid van den mensch, die zijn dierbaarste schat verloren
en de wanhoop over het verlies overwonnen heeft, was over haar
gekomen. Zij was in weinige minuten veel ouder geworden. Zij
had nu met al hare jeugdige illusiën, droomen en verwachtingen
afgerekend. Zij trad voor den spiegel om haar haar glad te strijken.
Een bleek gelaat met roodgeweende oogen scheen haar minachtend
aan te zien. Zij knikte het beeld niet een hatelijk glimlachje toe
en sprak: „Adieu, Johanna Lelaud." Daarop begaf zij zich naar
den salon, waar haar vader reeds op haar wachtte, om haar naar
de eetzaal te geleiden.
De verhouding tusschen den heer Leiand en zijne dochter was
niet van dien aard, dat Johanna verlegen zou geweest zijn op welke
wijze het gebeurde vau dien middag te verhalen. Zij deed dit na
het eten, met een paar woorden, op een vasten, bedaarden toon.
„Hoe bevalt u de heer Gordon Baldwin?" vroeg zij, toen zij
haar vader een kop koffie had ingeschonken en hij heel op zijn
gemak een fijne sigaar opgestoken had; eene vrijheid die hij zich
in den salon van zijn huis bij het leven van mevrouw Leiand
„geboren De Montemars" nooit zou veroorloofd liebbeu.
„Een charmant man, een charmant jongmensch
„Zou hij u als schoonzoon welkom wezen?"
„Hm?!.Wat zegt gij?!"
Johanna herhaalde hare vraag. De oude Leiand liet bijna het
kopje vallen, dat hij in de hand hield. Hij zette het schielijk op
tafel neer en Jcgde zijn sigaar met bevende hand er naast; daarop
naderde hij zijne dochter en zag haar zonder een woord te spreken
vragend aan.
„De heer Baldwin heeft van middag aanzoek gedaau om
mijne hand."
„En?"
„Hij zal van avond uwe toestemming komen vragen."
„Die geef ik hem vau ganscher harte; die zou ik hem nooit ge
weigerd hebbenMijn lieve dochter, ik ben gelukkigIk
ben een oud man. Ik kau iederen dag sterven. Het zou mijne
laatste levensjaren verbitterd hebben, als ik bad moeten denken dat
ik u in eenzaamheid zou achterlaten. Nu kan ik rustig leven en
INGEZONDEN.
Dat men tegenwoordig op kerkelijk gebied een gewigtigen tijd,
een soort van crisis doorleeft, zal zeker voor weinigen oubekend zijn.
Velen zijn er, die geheel met de kerk schijnen gebroken te hebben;
ook zijn er velen, die, hoewel voor zichzelven geen waarde meer
aan die inrigting hechtende, alleen van tijd tot tijd nog eenige
blijken van belangstelling geven, 't zij met het oog op anderen, voor
wie men die inrigting nog noodig acht, 't zij dat die belangstelling
alleen uit beleefdheid voortkomt.
't Grootste gedeelte, dat nog van de kerk gebruik maakt, zal
dit wel doen uit gewoonte zij 't ook al een eerbiedwaardige
gewoonte omdat vader en moeder daarin zijn voorgegaan en
daartoe hebben aangespoord.
Klein is het getal dergeneu, die zich rekenschap kunnen geven
waarom zij ter kerk gaan, tenzij men door gezag of een heilig
moeten wordt gedreventerwijl het allerkleinste getal wel onder de
zoodauigen zal zijn, die 't zich helder bewust zijn wat eigenlijk
het doel en de roeping der kerk is.
""o nuuuig, uui, incu t aam ouwelijk bewust zij,
wat wij van die inrigting, welke wij gewoon zijn kerk te noemen,
hebben te denken of te venvachten. Door velen wordt 't bijna als
van de daken gepredikt, dat de kerk geen regt. van bestaan meer
heeft. Waarom? Dit is men niet altijd eens; toch meenen sommigen
reeds bij voorbaat het regt te hebben, op die inrigting met een
medelijdenden of spotleiulen glimlach te mogen nederzien. Met het
zal ik rustig sterven. Baldwin is een goed, een edel mensch. Ik
heb hem altijd graag mogen lijden. Het heeft mij dikwijls genoeg
gespeten, dat uwe brave moeder zijn voorslag van de hand gewezen
heeft. Mijn lieve Johanna, mijn eenig kind, mijn goede dochter...."
Hij omhelsde haar met warmte; hij was veel meer van streek
dan zij, en wel zoo, dat hare kalmte hem volstrekt niet in 't oog
viel. Zij moest hem verhalen, hoe alles zich toegedragen had, en
zij was ook reeds begonnen om hem droogweg mede te deelen'wat
er 's middags gepasseerd was, toen de deur door een knecht geopend
en de lieer Baldwin aangediend werd.
Leiand snelde hem als met verjongde krachten tegemoet, drukte
hem met een vau vreugde stralend gezicht de hand eu zei niets
dan.- „Welkom, mijn geliefde zoon!", daarop liet hij zioh bevend
ui een stoel vallen, voor het oogenblik onmachtig om nog een enkel
woord uit te brengen.
Baldwin was bijna even opgewonden als de oude heer. Johanna
bleef het tweetal gadeslaan met schier verachtelijke blikken. Zij
had haren strijd uitgestreden; zij was vermoeid en verlungde naar
rust. Die onstuimigheid in hare nabijheid was haar onaangenaam.
Wanrtoe al die drukte? Zy hoorde zonder de miuste belang
stelling aaD, hoe haar vader en haar bruidegom plannen voor de
toekomst beraamden. Zij knikte of zeide „Ja," als zij door een
blik of een woord om hare toestemming gevraagd werd. Het was
haar nu alles hetzelfde. Het kwam haar bijna voor, alsof het ge
heele gesprek over iets liep, waarbij zij eigenlijk volstrekt niet
betrokken was. Zij leefde als in een droom. Alles was onduidelijk,
verward. Was het waarlijk om haar eigen levenslot te doen?
Beschikten die twee mannen over haar? Was zij niet meer vrij?
Was Forbes nu voor altijd voor haar verloren? Nog eenmaal
kwam het zonderlinge denkbeeld bij haar op, dat haar reeds in
haar kamer een oogenblik strijd gekost had. Zij wilde opspringen
en hun toeroepen: „Houdt op! Gij bedriegt u! Ik heb u mis
leid! Ik bemin een ander!" Doch zij verbeeldde zich dat zij
Forbes spottend zag glimlachen. Neen, alles was beter dan door
dezen man gehoond, misschien nog wel met medelijden behandeld
te worden. En Baldwin was een goed, een edel mensch. Zij
wilde hem leeren liefhebben. Alles kon nog terechtkomen.
Het was dus nu beslotende verloving zou morgen aan de meer
intieme bekenden medegedeeld worden, en over twee maanden, in
Juli, kon de bruiloft plaats vinden.
„Waar zullen wij gaau wonen. Te Parijs of te Londen?" vroeg
Baldwin.
„Waar ge wilt," antwoordde Johanna.
„Te Parijs," stelde de oude beer Leiand voor. „Nergens in heel
Europa kan een jong echtpaar zulk een aangenaam leven leiden als
te Parijs. Ik ben nu eenmaal aan het verblijf in deze stad gewoon,
eu het zou mij moeielijk vallen op mijne jaren nieuwe gewoonten
en gebruiken aan te nemen. En gij hebt hier immers ook al uw
oude en goede vriendende Imgards, de Kellogs, de Sands, Forbes,
Hewitt en al de anderen
„Enfin, te Parijs dan," zeide Johanna; en hiermede nam het
gesprek een einde. Wordt vervolgd.)