HELDERSCHE
ËIV MEI WEDIEPËR COURANT.
1877. N°. 104.
Vrijdag 31 Augustus.
Jaargang 35.
Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
BEKENDMAKING.
Binnenland.
j „Daarop stuurde ik om den paardendoctor, en deze zei dat het
i paard alleen wat dampig was, en gaf een drank „om den asem wat
op te lappen." Het gevolg was, dat het paard twee dagen lang
j hoestte, alsof hij de vliegende tering had, en tusschen de Uoestbuijen
„Wij huldigen
li e t goed e."
Verschijnt Dingadag;, Donderdag
Abonnementsprijs per kwartaal
1 Zaturdag namiddag,
franco per post
1.80.
- 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN fi°. 163.
Prij der Advertentiën: Van 14 regels 60 Cents,
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsrnimte berekend.
Hlken Donderdag; vertrekt de mail naar
Oost-In die. Laatste ligting 's avonds 6 uur.
De sluiting der mail naar Batavia en Padangte ver
zenden per stoomschip PRINSES AMAL1A, geschiedt
voor drukwerken den 31 Augustus, na aankomst van
trein III (Noordhollandsche Spoorweg), ten 10.58 des
avonds, voor brieven den 1 September, na aankomst van
trein I, ten 9.27 des morgens.
VERGADERING van den RAAD der gemeente TEXEL
op DINGSDAG 4 SEPTEMBER 1877, des morgens 10 uur.
Punten van behandeling
Instellatie nieuw gekozen Leden.
Benoeming Wethouder.
Aanbieding Gemeente-begrooting.
Begrooting Algemeen Armbestuur.
Rekening en begrooting Algemeen Weeshuis.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemec-nte
Anna Paulowna maken bekend, dat a. s. MAANDAG den
3 SEPTEMBER, op de school in de buurt VEERBURG
(hoofdonderwijzer VAN DEN BERG) kunnen worden toe
gelaten de kinderen, die in de maand April jl. als nieuwe
leerlingen zijn ingeschreven.
Bij het ter school komen moeten de bewijzen van inenting
meègebragl en aan den hoofdonderwijzer worden ter hand
gesteld. Bij gemis van zulk een bewijs kan het kind niet
worden toegelaten.
Op de school in de buurt Kerkland (hoofdonderwijzer
KUIPER) zullen de nieuwe leerlingen waarschijnlijk met
den 1 October a. s. kunnen worden toegelaten.
Anna Paulowna, den 29 Augustus 1877.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
C. E. PERK, Burgemeester.
A. J. DE JONGH, Secretaris.
Het paard van Mijnheer Butterwick.
Door Max Adkler.
(Slot.)
Toen wij aan de boerderij kwamen, vroeg mijnheer Keyser ons
om binnen te komen, en terwijl wij bij hem zaten, hoorden wij
zijne vrouw in een aangrenzend vertrek bezig met de toebereidselen
voor het avondeten. Keyser wilde zijn paard niet verkoopen, maar
hij was zeer beleefd en spraakzaam, cn nadat er over verschillende
zaken was gepraat, zeide hij
„Hceren, in 't jaar 1847 had ik een paard, waarvan de weerga
nooit in het heele land is gezien. Dat paard deed eens het merk
waardigste ding dat ooit door een dier is gedaan. Op zekeren dag
bragl ik hem naar de rivier, hier in de buurt,
liier opende de vrouw van Keyser de deur en riep met een
schelle stem
„Keyser, als gij van avond wat te eten wilt hebben, zoudt ge
mij maar eens heel gaauw wat brandhout halen."
Daarop wendde Keyser zich tot ons en zei:
„Neem mij niet kwalijk, hceren; een oogenblik!"
Een minuut later boorden wij hem in den kelder beneden ons
hout kloven en zich eenig<- sterke uitdrukkingen veroorloven, (doch
met den voet op het zachte pedaal), waarvan zijne wederhelft het
voorwerp was. Na eene poos kwam hij weer in de kamer, ging
zitten, veegde de droppels van zijn voorhoofd, stopte zijn zakdoek
in zijn hoed, zette den hoed op den vloer en begoti op nieuw
„Zooals ik zei, heeren; eens ging ik met dat paard naar de rivier
daar ginds; het was in '47 of '48, daar wil ik af zijn. Hoe het
zij, ik bragt hem naar het water, en juist toen ik op het punt was
Jufvrouw Keyser opende weer plotseling de deur: „Zeg eens,
Keyser, er is geen droppel waler in de keuken, en als er niet wat
geput wordt, dan zal er hier in huis van avond niet veel worden
gegeten, daar.sta ik voor in!"
Keyser, met een smartelijke uitdrukking op zijn gelaat: „Wel,
dat is een beetje te erg! Heeren, wacht een halve minuut, asjeblieft!
Ik kom aanstonds terug. Mijn oudje kan niet goed wachten."
Daarop hoorden wij Keyser met den putemmer bezig, en door
het zijvenster zagen wij, dat hij een emmer water naar binnen
bragt. Onderweg ontmoette bij een hond, en om zijn opgekropt
gevoel te luchten, schopte hij het beest vierkant over de schutting
heen. Terstond daarop kwam hij in de kamer, wischte zijn voor
hoofd af, en begon weer:
„Zooals ik zei, dat paard (letterlijk verwonderlijk. Op dien
dag, waarvan ik wou vertellen, -reed ik met hem naar de rivier
daar ginds, digt bij het korenveld, en was juist op het punt van
met hem in 't wed te gaan, toen hij in eens
Jufvrouw Keyser (bij de deur en met een zeer hooge stem.)
„W i 11 ge die ham uit het rookhok halen of wilt ge daar liever
blijven zitten babbelen en geen avondeten hebben? Als die ham
niet heel gaauw hier is, zal ik weten waarom. Hoort ge?"
Keyser (met een rood gezigt en geagiteerd.) Duivelsch! Dat
n om Hoor eens, nu loopt het tochEoei! Mijnheer
HELDER en NIEUWEDIEP, 30 Augustus.
Met de mailboot Madura zal medio September van hier
naar Oost-Indië vertrekken een detachement van 100 mari
niers, 'onder bevel van den 2den luit. der mariniers
Vogelvanger.
Eergisteren nacht is de dam, die voor de Marine-
spuisluis is geheid ter reparatie van die sluis, en die naar
het oordeel van deskundigen niet gemakkelijk zou wij
ken, tengevolge van de werking eener wel, die men
met een duiker heeft ontdekt, doorgebroken, tengevolge
waarvan bet water het sluisgat, dat bijna was leeggepompt,
weder vulde. De lieer Vos, aannemer van dit belangrijke
werk, ondervindt hierdoor eene teleurstelling, te grooter,
omdat hij bijna nacht en dag persoonlijk de werkzaam
heden leidde en de moeijelijkste werkzaamheden en grootste
bezwaren met goed succes waren afgeloopen en overwonnen.
De oudste leerlingen der Zondagschool van de Her
vormde gemeente alhier deden gisteren, onder geleide van
hunne onderwijzers, per stoomboot een uitstapje naar
Schoorldam, bezochten vandaar de duinen en bosschen te
Bergen, en keerden 's avonds, welvoldaan over de ge
smaakte genoegens, huiswaarts.
De jongere leerlingen vermaakten zich jl. Maandag op
een togt naar de Tuintjes en de duinen alhier.
De geldelijke bijdragen van gemeenteleden ter gelegen
heid van het lOjarig beslaan der Zondagschool hebben op
die wijze den kinderen genoegens verschaft, waarvan zij
zeker nog lang aangename indrukken zullen bewaren.
Wij vernemen dat de Oesterput van den heer B. R.
alhier, dezer dagen is verkocht aan den heer S. te Texel.
Zr. Ms. schroefstoomschip Batavia, onder bevel van
den luit. ter zee 1ste kl. W. van Oorschot, is den 27 dezer
te Point de Galle aangekomen. Aan boord was alles wel.
Z. M. de Koning zal heden middag ten 12 ure per
extra-trein over den Rijnspoorweg weder Amsterdam
bezoeken, om 's Rijkswerf en het opleidingsschip Admiraal
Butterwick, als gij nog een seconde geduld hebt ben ik weer bij
u. Ik ben in een wip terug."
Vervolgens hoorden wij Keyser de deur van het rookhok opnn-
gooijen, en een oogenblik later kwam hij voor den dag met een
ham, die hij in de eene hand droeg, terwijl hij met de andere een
vuist zette, die hij dreigend schudde in de rigling der keuken, van
waar zijne vrouw hem niet kon zien.
Weer trad hij de kamer binnen, eer. geur van ham cn rook om
zich verspreidende; hij sloeg de bcenen over elkaar en vervolgde
zijn verhaal
„Verschoont mij, wegens deze storingen; mijn oudje is een beetje
zonderling, en men moet haar zoo wat haar zin geveu om in vrede
met haar te leven. Nu dan, zooals ik zei, ik reed met het merk
waardige paard op dien bedoelden dag naar de ivier, en toen ik
het korenveld voorbij was, wilde ik hem in 'l water laten waden.
Maar op eens, wat denkt gij dat het paard deed? Wel, hij
Jufvrouw Keyser (weer bij de deur) „Keyser, waarom gaat ge
de koeijen niet melken, luilak? Geen brokje eten zult ge van avond
in uw mond steken, als gij niet oogenblikkelijk gaat melken. Geen
korst brood zult gc aanraken, of mijn naam is geen Emeline Keyser
Toen sprong Keyser woedend overeind en gooide zijn vrouw een
stoel naar 't hoold, waarop zij de pook greep en met wilde vast
beradenheid op hem af kwam. Wij trokken ons overhaast terug
naar het erf, en terwijl Butterwick en ik in het rijtuig slapten oin
naar huis te rijden, sprak Keyser, met,eene deemoedige uitdrukking
in zijne oogen
„Heeren, ik zal u de geschiedenis van dat paard op een anderen
keer vertellen, als mijn oudje wat rustiger is. Goeden dag!"
Ik zal hem vragen om het verhaal op te schrijven. Ik brand
van verlangen, om te weten, wat dat paard bij dc rivier deed.
Later kocht Butterwick een ander paard van een vriend in de
stad, doch dit dier legde zulke zonderlinge en buitensporige eigen
schappen aan den dag, dat het zich onbemind maakte. Butterwick
vertelde mij de zaak als volgt:
„Toen ik voor de eerste maal met hem uitreed, ontdekte ik tot
mijn verbazing, dat hij een onweerstaanbare neiging had om achteruit
te loopen. Hij scheen in de vaste meening te verkeeren dat de
natuur zijn achterpooten van voren had geplaatst., en dat hij met
zijn staart kon zien.'Telkens als ik hem vooruit wilde laten gaan,
bewoog hij zich achterwaarts, tot ik hem ongemakkelijk de zweep
liet voelendan begon hij op de regte manier tc loopen, maar
plotseling, en alsof hij overtuigd was dat cr een krankzinnige in
liet rijtuig zat, die niet wist wat hij deed. Eens, terwijl wij langs
de straat reden, werd deze meening zoo sterk, dat hij plotseling
stilstond en het rijtuig achteruit schoof, dwars door de spiegelruiten
van Mackey's apotheek. Van dat oogenblik af spande ik hem altijd
met zijn hoofd naar het rijtuig aan, en dit scheen hem beter te
bevallen; maar soms werd hij al te familiaar, stak den kop over
het spatbord en trachtte mijn beenen of het knieklecd op te eten.
„Bovendien moest ik onaangename opmerkingen over de bijzondere
manier van aanspannen hooren, wanneer ik uitreeden wanneer ik
onderweg moest afstappen en hem met den staart aan een paal
vastbond, had hij de onhebbelijke gewoonte van met de achterpooten
van YVassenaer in oogcnscliouw te nemen. Het stafmuzic-k-
korps der Marine, kapelmeester Weckesser, vertrok gisteren
avond ter opluistering derwaarts.
Uit Luchon schrij'ft men, dat Z. M. de Koning der
Nederlanden aan den maire aldaar, den heer Charles Trin,
5000 francs heeft gezonden, om verdeeld te worden onder
de liefdadigheids-gestichten dier stad.
Er is van hoogerhand gelast geene scherpe patronen
meer te gebruiken, die in het jaar 1874 of vroeger zijn
aangemaakt. Naar men verneemt, staat deze maatregel in
verband met ongelukken bij het schijfschieten.
De miliciens der ligtingen van 1874 en 1875, thans
bij de verschillende corpsen in activiteit, zullen den 7den
der volgende maand in het genot van onbepaald verlof
worden gesteld.
Tallooze malen zijn in den laatsten tijd berigten,
lieden door eenig dagblad medegedeeld, morgen weersproken
en geheel ongegrond verklaard. Zoo lang het slechts betreft
kinderen, wien door vleermuizen met snavels de hersens
werden opengereten, huizen die zijn afgebrand, wetten die
ingediend zijn enz., maakt de tegenspraak ongeveer den
zelfden indruk als het berigt, namelijk geen. Thans echter
werd medegedeeld, dat voor de kapiteins hooger tracte-
menten op de begrooting zouden worden uitgetrokken. Dit
bragt natuurlijk veel kapiteins in aangename stemming en
des te onaangenamer moeten zij te moede zijn, nu ook dit
berigt «onjuist» wordt genoemd. Na deze illusie van drie
dagen zullen zij nog meer de noodzakelijkheid eener trac-
tementsverhooging gevoelen dan vroeger. (Arnh. Crt.).
Uit de statistiek over het postwezen in 1876 blijkt,
dat in dat jaar «negen millioen» briefkaarten zijn verzonden.
Het aantal dagbladen, per post verzonden, bedroeg ruim
«vijf en twintig millioen.»
Beroepen te Alkmaar de heer C. P. van Oosterzee,
pred. te ITeino.
Bedankt voor het beroep naar Oude Niedorp door
ds. J. Heenk, te YVervershoef.
In 1835 beliep de jaarlijksche pacht der duinen en
wiergronden te Texel te zamen f 170 's jaars, thans
van zich af te slaan over liet trottoir, telkens als er iemand aan
kwam, dien hij meende wel eens een trap te mogen geven.
„Als rijpaard was hij niet veel waard; niet dat hij probeerde
om zijn ruiter af te gooijen; maar wanneer men hem een zadel
oplei, krieuwelde het hem op zijn rug cn hij wilde zich dan altijd
wrijven tegen den eersten den besten boom of schutting of hoek
van een huis, en wanneer hij zijn ruiter het vel van de beenen kon
schaven, scheen hij beter tevreden. De laatste keer. dat ik hem
bereed, was op den dag van Johnson's bruiloft. Ik had mijn beste
pak aan, cn op den weg naar het feest moesten wij een beekje
doorwaden. Toen het paard midden in het water was, dronk hij
eens en keek om zich heen naar liet landschap. Toen dronk hij
eens weer, en nam nogmaals liet uitzigt in oogeusehouw. Toen
voelde hij zich plotseling vermoeid en ging in het waler liggen.
Toen hij behoorlijk uitgerust was, was ik klaar om naar huis te gaan.
„Den volgenden dag werd hij ziek. Patrick zei, dat het de vee
ziekte was, en mengde een hoeveelheid terpentijn in een emmer
warm voer. 's Nachts kreeg liet paard stuipen en schopte vier
nieuwe planken in ziju stal kapot. Jones zei, dat het paard geen
veeziekte had, maar wormen, en dat de terpentijn van buiten had
ingewreven moeten worden, in plaats van in de maag te komen.
Wij besmeerden hem dus met terpentijn, en den volgenden dag had
hij geen haar meer op zijn lijf.
I „Kolonel Coffen zei: als ik wilde weten, wat het paard eigenlijk
scheelde, dan zou hij het mij vertellen. Het was droes, en als hij
niet werd ader gelaten zou hij dood gaan. De kolonel deed de
j operatie voor mij. Wij tapten hem een kuip vol bloed af, en daarop
j werd het paard zoo dun, dat zijn ribben uitstaken alsof hij een.
meelvat had ingeslikt.
in schopte hij den knecht door het beschot èn beet onzen zwart
bonten dashond in tweeën.
j „Ik dacht, dat een beetje beweging misschien goed voor hem
zou zijn, en ging dus op een goeden dag mot hem uit rijden, maar
hij deed onderweg zoo zonderling, dat ik bang was hem in stukken
te zien vallen. Toen wij boven op den Whiteliouse-berg kwamen,
j die langs den weg zeer steil is, stoud hij stil, rilde eens over zijn
I heele ligchaam, hoestte een paar' keeren, schopte met zijn achterpoot
een vlieg van zijn huid, ging toen liggen en rolde bedaard over
j den kant van den weg naar beneden. Ik was het rijtuig uit voor
hij viel en zag hem tot op den bodem van het dal kantelen, met
den wagen achter hem aan. Toen we bij hem kwamen was hij
I dood, en de mau van de boerderij in de buurt zei, dat hij den
kolder had.
J „Ik verkocht hem voor acht dollars aan iemand, die er messen-
hechten en broeksknoopen van wilde maken, en sedert dien tijd
doen wij 't op onze eigen voeten af.
„Ik geloof haast niet, dat ik weer een paard zal koopen. Ik
schijn niet heel veel geluk te hebben in mijn proefnemingen op
dat gebied." (Pr. O. en Z. Crt.).