HELRERSGIE
ËY YIEUWEiHEPËR COURANT.
1878. N°. 32.
Vrijdag 15 Maart.
Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Hollands Noorderkwartier.
BEKENDMAKING.
„W y huldigen
li e t goed e."
Verschijnt Dingsdag:, Donderdag en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalƒ1.30.
franco per post - 1.63.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN N°. 1Ü3.
Prijs der Adrertentiën: Van
elke regel meer 15 Cents.
Groote letters of vignetten worden i
—4 regels 60 Cents,
- plaatsruimte berekend.
Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-Indië,
Laatste ligting 's avonds 6 uur.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente HELDER
brengen ter openbare kennis, dat de lijsten der Kiezers voor de
Leden van de Tweede Kamer der Stalen-Generaal, der Provinciale
Staten en van den Gemeenteraad door hen op heden zijn vastgesteld,
dadelijk aangeplakt en gedurende veertien dagen op de Secretarie
der gemeente voor een ieder ter inzage nedergelegd.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester,
den 14 Maart 1878. C. BOON, 1°. Secretaris.
VERGADERING van den RAAD der gemeente TEXEL,
op DINGSDAG 19 MAART 1878, des morgens ten 10 ure.
Punten van behandeling:
Ingekomen stukken.
Vaststelling Kohier Hoofdelijken Omslag.
Benoeming Hoofd- en Hulponderwijzers.
Onderzoek geloofsbrieven van den Heer W. Koning.
HELDER en NIEUWEDIEP, 14 Maart.
Volgens een bij bet departement van Marine ontvangen
telegram, is Zr. Ms. ramtorenscliip Koning der Nederlanden,
kommandant kapt. ter zee W. Enslie, den 11 dezer te
Gibraltar aangekomen. Aan boord is alles wel.
Gisteren viel de jongen van een der in de haven
liggende bomschuiten in bet water. Er ging een vliegende
el> en de jongen verkeerde in bet grootste gevaar. Dadelijk
schoten een aantal menschen toe, maar er werd nog al
gedraald. Op eenmaal drong zich een Belgische sloep-
visscber door de menschenmassa, sprong geheel gekleed
in de haven en bereikte den reeds zinkenden jongen, dien
bij behouden aan wal bragt. De naam van dezen, even
D IN NOODWEER.
Novelle van E. VELY.
Juist terwijl de sierlijke, slanke gestalte over de verschansing
der stoomboot bukte, vloog de scherpe voorjaarswind met onstuimig
geweld door het blonde, loshangende haar der jonge vrouw en liet
hij hare lichtgrijze voile als een 'veertje in de lucht wapperen.
Eenige waterdroppels stoven hoog op en raakten haar gelaat, zoodat
zij het onwillig van de golven af- en naar haren geleider keerde.
„Het is alles zoo donker en leelijk en koud," sprak zij zacht,
maar toch zoo dat de heer met het bruine haar, die naast haar
stond, het goed verstaan kon.
Hij vatte de dunne vingers harer rechterhand, die zij van den
handschoen ontdaan had.
„Het is Aprilweer. Meta. Als de lachende zon het landschap
beschijnt, heeft het óók zijn bekoorlijkheid," hernam hij vriendelijk,
bijna troostend, als sprak hij tot een kind.
Een meeuw krijschte boven hun hoofd, liet zich langzaam vallen
en sloeg met de blauwgrijze vleugels langs het water; daarop
fladderde zij verder. Een lichte huivering overviel de jonge vrouw.
„Welk een akelige welkomstgroet, Hendrik," fluisterde zij en
poogde vergeefs bij die woorden een lachje om haar lippen te
brengen. «Zijn de meeuwen geen ongeluksboden? Tante Clara
heeft het dikwijls gezegd."
„De catechismus van een oude vrijster bevat menige uitspraak,
waarover men glimlachend de schouders moet ophalen," merkte
haar reisgenoot op, die nog altijd met haar blanke vingers speelde.
Een eenvoudige gouden ring schitterde aan een van die vingers,
en terwijl hij haar hand aan zijne lippen bracht, drukte hij juist
op die plaats een kus.
„Wat spreken wij ook van ongeluk?" vroeg hij daarop met ver
hoogden glans in zijne bruine oogen; „heb ik niet het geluk mijns
levens aan mijn zijde? Ben ik er niet mede op weg naar mijn
huis? O, Meta, wij zullen zoo straks landen, ik weet het heel
goed, maar ik tel toch de minuten tot wij thuis zullen zijn."
Zij trok haar hand weg, bracht haar toilet wat in orde en haalde
toen de voile weder over haar blozend gezichtje.
„Mijnheer Hendrik Dornedden, zijn we plotseling de kluts kwijt
geraakt?" vroeg zij eenigszins spottend. „Denken we er dan vol
strekt niet aan, dat tusschen het landen en het thuiskomen nog
een spoorwegtochtje ligt?"
Hij knikte. „Ja, mijn zoet lief wijfje, ik vergat het bijna, zoo
levendig had ik mij in de gedachte verdiept, dat wij nu spoedig
den drempel betreden zullen, dien wij de onze noemen."
„Dat is wéér niet in den haak," plaagde zij guitig; „nog is
mijnheer niets dan deelhebber der zeer geachte, welbekende firma
Dornedden C°.
Zijn gelaat nam een ernstigen plooi aan. „En de hemel geve
dat het nog lang zoo blijven moge. Ik houd zeer veel van mijn
vader, Meta."
„Plicht, plicht," sprak de jonge vrouw voor zich heen en staarde
toen weder op het donkere water, dat tegen de boot klotste, en op
het witte schuim en de lijnen die het roer achter zich vormde cn
welke zich eerst in de verte verloren. „Ik heb ook nog nooit het
gebod uitgevaardigd: Gij zult geen andere goden nevens mij heb-
menschlievenden als moedigen visscherman is P. van Loor,
tehuisbehoorende te Antwerpen. Hij is reeds in liet bezit
van eene medaille, hem door den Koning der Belgen ge
schonken voor het herhaaldelijk redden van drenkelingen
uit de Schelde. Ook zijn vader redde bij verschillende
gelegenheden 7 menschen het leven en is in het bezit van
verscheidene onderscheidingsteekenen.
Eergisteren nacht is een marinier, die aan boord van
Zr. Ms. stoomschip Atjeli, in het drooge dok, de wacht
had, gedeserteerd. De zaak heeft zich als volgt toe
gedragen: Na eenige kleedingstukken van officieren uit
de geschutpoort geworpen te hebben, verliet hij het schip,
ging in het dok, verwisselde zijn militair- met een burger-
costuum en wist zoo van 's Rijks werf te komen. Ook
zijn portemonnaie had hij voorzien met circa f 25, ten
nadeele van een adelborst. Met den eersten trein is hij
des morgens van hier vertrokken, nadat hij den komman
dant per brief had verzocht hem niet op te sporen, daar
hij met een rijke familie naar Duitschland was vertrokken.
Wij vernemen, dat de schout-bij-naclit jhr J. II.
van Capellen met 1 Mei a. s. alhier wordt geplaatst als
directeur en kommandant der Marine, ter vervanging van
den vice-admiraal P. A. van Rees, die op non-activiteit
wordt gesteld.
De heer C. Boon is benoemd tot secretaris van het
Algemeen Weeshuis alhier, ter vervanging van wijlen den
heer L. Yerhey.
Wie Dingsdag avond naar Musis Sacrum is geweest
om het concert hij te wonen van de Rotterdamsche Septett-
Vereeniging, onder directie van den lieer II. de Groot.,
heeft zich stellig den togt derwaarts niet beklaagd. Zelden
hebben wij in onze gemeente een zangeres gehoord met
zulk een krachtig ontwikkeld cn tevens liefelijk altgeluid,
als waarover mevrouw kan beschikken; we liebhen
in ons midden gehad een volleerd opera-zangeres, en dat
liet publiek haar optreden waardeerde, was blijkbaar aan
benEn dan ook, Hendrik, geloof ik niet dat ik ooit jaloersch
zal kunnen worden."
De echtgenoot van het mooie, onbezorgde vrouwtje lachte eens.
„Het zou u ook moeielijk vallen, Meta want aanleiding er toe
zult gij wel nooit hebben."
Zij scheen zijne als cene gelofte uitgesproken woorden volstrekt
niet gehoord te hebben.
„O, hoe veel schooner was de zee daar in 't Zuiden!" sprak zij
nis in een droom. „Daar trok en lokte zij mij als met duizend
stemmen en armen tot zich en moest ik mij dikwijls met geweld
bedwingen, om haar verleidend geroep geen gehoor te geven. Hier
stoot zij mij af."
„Het was uw eigen verkiezing, lieve Meta, dat we langs dezen
weg huiswaarts zouden keeren," antwoordde Hendrik Dornedden.
„'t Is ook zoo," hernam zij, „een gril maar gij moet niet
altijd aan mijn grillen toegeven. Heeft tante Clara u dat ook
niet gezegd?"
„Mijn kindfluisterde hij met een teederen blik.
De blauwe oogen staarden peinzend in de verte.
„Ik heb u ook zoo iets gezegd, Hendrik, iets dergelijks; hebt
gij het vergeten?"
„Niet één woord van al uw zoet gekeuvel, mijn aardig wijfje
of het moest wezen dat ik alles vergeten heb door dat éénc woordje
van gewicht
„Dat was?" vroeg zij, en er kwam een zonderlinge trek in kaar
anders zoo lieftallig gelaat.
„Uw Ja, Meta."
„Mijn Ja!"
Zij ging vlak aan den rand van 't dek staan en gaf zoo haar
blozend gelaat op nieuw aan de opspattende schuimvlokken prijs.
Zonder haar echtgenoot aan te zien, sprak zij op gedempteu toon:
„Het bloed in mij, dat kwade, wilde bloed is zoo oproerig."
„Zoolang gij het niet beheerschen wilt, Meta, maar gij zult
het leeren," antwoordde Hendrik en zijn stem klonk bijna vaderlijk
en vermanend,
„Dat wil en dat zal ik nooit, want het is sterker dan ik!" riep
Meta haastig, terwijl zij haar bloude lokken achterwaarts schudde,
waaraan vochtige droppels hingen. „Neen, ik wil het niet; het
heeft er recht toe om te bruischen en te koken.... „Acteursbloed,"
hoe dikwijls hoorde ik tante Clara (lat bij zich zelve zeggen in
mijne kindsckheid, als ik woest en outembaar was, en dan verdroot
het mij dat ik de beteekeuis van dat woord niet begreep. En dan
weer, als mijn wensclien en verlangens een hooge vlucht namen,
als ik naar pracht en weelde streefde, dan zeide zij niets anders
dan„Prinsessenbloed" en strafte mij niet, maar nam slechts som
tijds mijn hoofd tusschen hare smalle, blanke handen en streelde
mij. Jaren lang heb ik haar om de verklaring van die beide
woorden verzocht, maar zij weigerde steeds hardnekkig, en eerst
toen gij te Cur iu ons stil bergstadje kwaamt en zoo eigen met
ons werdt en mij zoo aardig aanzaagt, mijn beste Hendrik, en ook
zoo al eens met mijn tante gesproken liadt, toen gaf zij mij op
zekeren avond ongevraagd de begeerde opheldering. Wij zaten in
de tuinkamer, met de deuren wijd open; de geur der nachtviolen
stroomde naar binnen en de glimworpjes schitterden op het gras
veld, waarop ik het uitzicht had...." Zij hield plotseling op.
„Denk nu niet aan treurige dingen," sprak haar echtgenoot,
het applaus, dat na elk nummer geen einde scheen te
nemen. Een drietal nummers werd nog door haar ten
beste gegeven, waaronder het juweeltje „Haidenröslein."
De heer W. Frosehhart, solo-pislonist bij de Koninkl.
Kapel van het reg. Grenadiers en Jagers, gaf blijken zijn
instrument volkomen meester te zijn. De uitvoeringen van
liet zevental dilettanten was werkelijk zeer verdienstelijk.
We herinneren dat dit concert werd gegeven voor een
liefdadig doel, ook daaraan brengen we hulde, en betuigen
dank Aoor het menschlievend streven van allen, die tot
het welslagen medewerkten, in 't bijzonder aan kapt. Götz,
die met zijn piano-accompagnement de zangeres zoo flink
ter zijde stond.
We mogen ten slotte niet onvermeld laten, dat men door
tussckenkomst van den heer P. J. Lupgens in de gele
genheid was dit gezelschap te hooren. Ware aan het optreden
van de begaafde zangeres meer bekendheid gegeven, dan
zou Musis dien avond zeker te klein zijn geweest. De opbrengst
is, na aftrek der noodzakelijkste onkosten, circa f 50.
De volgende steden zijn als garnizoensplaatsen voor
de vesting-artillerie bestemd: Helder, Amsterdam, Naarden,
Utrecht, Dordrecht, Gorincliem, 's Bosch en Zwolle.
Uitslag der herstemming van leden voor de Tweede
Kamer der Staten-Generaal
Amsterdam. Uitgebragt 1704 geldige stemmen. Gekozen
de heer mr. G. van Tienkoven met 866 st. Op den heer
van Nierop zijn 836 st. uitgebragt.
Rotterdam. Uitgebragt 2419 geldige stemmen. Gekozen
de heer J. van Stolk Jzn. met 1261 st. Op den heer
Kerdijk zijn 1158 st. uitgebragt.
Hilversum. Uitgebragt 1336 geldige stemmen. Gekozen
de heer A. baron Schimmelpenninck van der Oije met
804 st. Op den heer Yerwer zijn 532 st. uitgebragt.
Winschoten. Uitgebragt 1594 geldige stemmen. Gekozen
de heer mr. J. W. J. baron de Vos van Steenwijk met
846 st. Op den heer D. Mulder zijn 748 st. uitgebragt.
vooral nu niet."
„O neen," antwoordde zij, maar haar verbleekt gelaat logenstrafte
die verzekering. Het is maar toevallig dat het mij nu juist in 't
hoofd komt. Acteursbloed, ja, dat vloeit door mijne aderenmijn
vader moet een onhandelbaar mensch geweest zijn, anders had hij
zeker niet tegen mijn grootvaders wil in aan zijn hartstocht toe
gegeven otn een tooneelspeler te worden. Hij was stellig niet zoo'n
goede zoon als gij, Hendrik, maar welke vooruitzichten had
hij ook, hij, een gering, arm landedelman? Ik voel dat hij een
groot kunstenaar was mijn arme vader."
Zij zweeg weder, zuchtte even en legde toen hare hand op den
arm van haar echtgenoot.
„Ik kan ook wel begrijpen, dat die schoone Russische prinses
lielde voor hem gevoelde en eindelijk, toen alles zich tegen die
liefde verzette, er alles voor prijs gaf en met hem vluchtte. Trou
wens, zij hebben niet lang hun geluk genoten; als een paar voort
gejaagde beesten
„Meta," waarschuwde Hendrik weder zacht en liefderijk.
Een donkere blos kleurde het gelaat der jonge vrouwzij
schudde wrevelig het hoofd en vervolgde met zichtbare ontroering:
„Als een paar beesten heeft men ze voortgejaagd, van stad tot
stad; de armen der machtige Russische familie reikten zeer ver en
eindelijk schoot de broeder mijner moeder den verleider dood,
in een duel, zeidë men; het zal er echter een duel naar geweest
zijn; men heeft hem vermoord, dat voel ik ook. Tante Clara
heeft het nooit willen erkennen, maar toch was er iets in haar
blik, als ik mijn vermoeden uitsprak, dat die goede tante Clara
Hendrik Dornedden viel zijn jonge vrouw niet meer in derede;
hij staarde met smachtende oogen op het schoone gelaat, dat met
ongewone bewegelijkheid elke aandoening in haar binnenste weerkaatste.
„Zij was een troostende engel," ging Meta voort, „aan haar had
mijn vader zijn verblijfplaats medegedeeld, en haar had hij verzocht,
als hem iets overkomen mocht, voor de vrouw te zorgen die hem
in nood en ballingschap trouw was gebleven. Tante Clara kwam,
toen mijn vader juist door het, wapen van zijn moordenaar was
omgebracht; het gelukte haar, met mijne moeder te ontvluchten.
Ver weg, in het kleiue bergnest, schonk de arme Alexandra mij
liet leven en gaf er het hare voor in ruil. De verbintenis mijner
ouders was in de oogen der wereld nog niet naar recht en wet
bekrachtigdzij hadden niemand kunnen vinden die hen zonder
de voorgeschreven formaliteiten wilde trouwen, en het voortdurende
reizen en trekken en angstig zich schuil houden belette hun boven
dien, de uoodige maatregelen daartoe te nemen. Ik geloof echter,
dat zij voor de vierschaar der edele harten ook zoo wel volstaan
kunnen, en wat mij betreft, ik heb, toen mij het geheim mijner
afkomst onthuld werd, het ook niet als een schandvlek beschouwd,
dat mijn geboorte ongewettigd bleef."
Er parelde een traan in bare blauwe sterrenoogen. Hendrik
Dornedden werd door zijne aandoeningen overmeesterd; hij opende
zijne armen en drukte de geliefde vrouw aan zijn borst.
De weinige passagiers aan boord van de kleine stoomboot had
den, daar zij opmerkzaam de kust beschouwden, het tooneel tusschen
de eclilgenooten niet opgemerkt. Slechts een scheepsjongen sloeg
hen met zijn schelmsche kijkers gade, opencle zijn breeden mond
en uitte een doordringenden kreet. Toen hij echter bemerkte dat
een der matrozen zich omkeerde om den rustverstoorder te zoeken,